Wachten op ... © 2010 Christa Graafland
Vanochtend kwam de brief die haar laatste beetje hoop verwoestte en daarmee een einde aan haar wachten maakte. Uren bestudeerde ze de inhoud ervan, maar ze kon er niets anders van maken. Toen vatte ze alle moed die ze nog overhad bijeen en keerde terug naar het strand waar ze gelukkiger tijden had gekend.
Op korte afstand van de vloedlijn blijft ze staan en roept in gedachten het tafereel op dat voorheen de andere strandgasten altijd zo bekoorde. Ze ziet zichzelf in haar rode fluwelen jurk op een rechte stoel zitten, geflankeerd door haar broers Bram en Heiman die een vioolconcert van Mendelssohn ten gehore brengen. De jongemannen zijn gekleed in jacquet en spelen uiterst geconcentreerd. Ze kan zich hun gezichten nog goed voor de geest halen, dankzij de klassenfoto die – oh wonder – bewaard is gebleven. Hoe anders is dat met haar ouders, die al in het begin van de oorlog van hen gescheiden zijn geraakt en die ze daarna nooit meer heeft gezien. Ze raakt in paniek omdat ze zich hun trekken niet meer herinnert. Dan verschijnt er als bij toverslag op de smetteloos wit gedekte tafel die tussen de figuren in staat een ranke hoge vaas met daarin twee rozen. Het is alsof haar vader en moeder zich in de geest bij hen voegen. Ze ontspant zich zichtbaar. De schenker, die tussen haar droomgestalte en die van Bram in staat, vult haar glas steeds opnieuw bij alsof hij haar daarmee het leven geeft. Vroeger bleven voorbijgangers vaak staan om te genieten van de muziek en van de aanblik van het harmonieuze gezin dat het strand tot haar salon had gemaakt. Nu is er niemand meer om dit met haar te delen. Ze loopt dichter naar het viertal toe en ziet hoe het water rond de poten van de stoelen en de tafel loopt en dat haar schoenen en die van haar broers en van de schenker nat beginnen te worden. De wind steekt op en doet haren en kleding wapperen. Het wassende water is als het gruwelijke net waarin ze langzaam maar zeker verstrikt raakten en de aanwakkerende wind doet denken aan de storm die uiteindelijk tot hun vernietiging leidde. Ze loopt langs het tafereel de zee in, verder, steeds verder. Als het water rond haar middel komt draait ze zich nog een keer om en beduidt ze de schenker dat hij moet stoppen haar glas te vullen. Ze kan niet meer, nu ze weet dat ze alleen is overgebleven.
Dan draait ze zich opnieuw om en laat zich meevoeren door de stroming.
Op korte afstand van de vloedlijn blijft ze staan en roept in gedachten het tafereel op dat voorheen de andere strandgasten altijd zo bekoorde. Ze ziet zichzelf in haar rode fluwelen jurk op een rechte stoel zitten, geflankeerd door haar broers Bram en Heiman die een vioolconcert van Mendelssohn ten gehore brengen. De jongemannen zijn gekleed in jacquet en spelen uiterst geconcentreerd. Ze kan zich hun gezichten nog goed voor de geest halen, dankzij de klassenfoto die – oh wonder – bewaard is gebleven. Hoe anders is dat met haar ouders, die al in het begin van de oorlog van hen gescheiden zijn geraakt en die ze daarna nooit meer heeft gezien. Ze raakt in paniek omdat ze zich hun trekken niet meer herinnert. Dan verschijnt er als bij toverslag op de smetteloos wit gedekte tafel die tussen de figuren in staat een ranke hoge vaas met daarin twee rozen. Het is alsof haar vader en moeder zich in de geest bij hen voegen. Ze ontspant zich zichtbaar. De schenker, die tussen haar droomgestalte en die van Bram in staat, vult haar glas steeds opnieuw bij alsof hij haar daarmee het leven geeft. Vroeger bleven voorbijgangers vaak staan om te genieten van de muziek en van de aanblik van het harmonieuze gezin dat het strand tot haar salon had gemaakt. Nu is er niemand meer om dit met haar te delen. Ze loopt dichter naar het viertal toe en ziet hoe het water rond de poten van de stoelen en de tafel loopt en dat haar schoenen en die van haar broers en van de schenker nat beginnen te worden. De wind steekt op en doet haren en kleding wapperen. Het wassende water is als het gruwelijke net waarin ze langzaam maar zeker verstrikt raakten en de aanwakkerende wind doet denken aan de storm die uiteindelijk tot hun vernietiging leidde. Ze loopt langs het tafereel de zee in, verder, steeds verder. Als het water rond haar middel komt draait ze zich nog een keer om en beduidt ze de schenker dat hij moet stoppen haar glas te vullen. Ze kan niet meer, nu ze weet dat ze alleen is overgebleven.
Dan draait ze zich opnieuw om en laat zich meevoeren door de stroming.