De verdwijning van Agatha Christie - het ware verhaal
© 2011 Christa Graafland (Luitingh~Sijthoff schreef een wedstrijd uit en dit verhaal bereikte de longlist, maar uiteindelijk heeft de uitgeverij helaas niets gedaan met de beste verhalen)
Toen Agatha Christie verdween, was ik niet in Engeland. Achteraf gezien was ik daar zeer verheugd over, want er verschenen heel wat gemene aantijgingen in de pers. Ik kreeg ze pas later onder ogen, toen de hele zaak al weer was opgelost, maar desalniettemin schrok ik hevig toen ik de verschillende veronderstellingen las:
De schrijfster zou zelfmoord gepleegd hebben door het water in te lopen tot ze kopje onder was gegaan.
Ze had haar verstand verloren en was volledig de weg kwijt. Dat zou niet zo heel vreemd zijn geweest, aangezien haar moeder, met wie ze een zeer goede relatie had gehad, kort daarvoor was overleden.
Archie, haar waardeloze ontrouwe echtgenoot werd er van beticht achter haar verdwijning te zitten. Op die manier zou hij de handen vrij hebben om met zijn minnares een nieuw leven op te bouwen. Archie was op de dag van Agatha’s verdwijning naar het huis van vrienden vertrokken, alwaar hij met zijn vriendin had afgesproken. Maar hij was het hele weekend in gezelschap van anderen geweest, die voor hem instonden. En dus had hij een alibi.
Verder werd er ook veel gewezen naar de Detection Club, een groep vooraanstaande misdaadauteurs, die Agatha bijna geroyeerd had als lid, na de verschijning van haar meest recente boek De moord op Roger Ackroyd. In die kringen vond men het maar niets dat zij haar lezers voor de gek had gehouden. Waarschijnlijk was men eerder verbolgen over het feit dat ze de briljante ingeving had gehad – en het lef – om een volslagen onverdachte misdadiger ten tonele te voeren.
Men verdacht de schrijfster ervan dat haar verdwijning een publiciteitsstunt was. Haar boeken zouden extra goed gaan verkopen als ze een poosje uit beeld was, zonder dat bekend was waar ze zich bevond. Of ze dat in haar eentje had bedacht of samen met haar uitgever, daar werd ook druk over gespeculeerd. Wel leek het erop alsof er een nieuwe opleving kwam in de verkopen van haar boeken.
En, last but not least, toen ze maar niet gevonden werd, dood noch levend, kwamen er speculaties in de kranten die niet alleen mijn waarde vriend Poirot raakten, maar ook anderen die door Agatha Christie gecreëerd waren. En dat leidde ertoe dat er een zaak is geweest die door de kopstukken van de Britse detectivewereld gezamenlijk werd opgelost.
Niet dat u daar ooit, behoudens dit verslag, ook maar ergens een snipper informatie over zult vinden. Nee, als het aan Agatha Christie en haar omgeving lag, zou zelfs dit rapport in de open haard verdwijnen. Ten koste van alles zal ten eeuwigen dage ontkend worden dat Hercule Poirot, Jane Marple, Thomas Beresford en Prudence Cowley elkaar ooit ontmoet hebben. Zij leefden niet in elkaars wereld, zal men zeggen. Ze hadden misschien een enkele gemeenschappelijke kennis, maar ze zijn elkaar nooit tegengekomen.
Poirot, de professionele detective die er een eigen praktijk op na hield. Met zijn vlijmscherpe brein en hoogontwikkelde vermogen tot deduceren en concluderen ontmaskerde hij steeds weer de misdadiger.
Jane Marple, de ongetrouwde juffrouw op leeftijd, die weinig buiten haar eigen dorp kwam. Zij leek een eenvoudige oude dame, niet zo bij de tijd, maar ze hield er een gezonde achterdocht op na. Ze bestudeerde haar dorpsgenoten en vond daar altijd een overeenkomst met de misdaden die op haar pad kwamen.
En Tommy en Tuppence, zoals Prudence oneerbiedig genoemd werd. Zij waren de amateurspeurders, maar toch zeer verdienstelijk.
De algemene conclusie is dat deze personages niets met elkaar gemeen hebben. En de schrijfster zelf, die beter zou moeten weten, zal zich verzetten tegen het idee. Het past niet in haar belevingswereld. Maar deze vier speurders hèbben elkaar ontmoet, de professional en de amateurs. Zij hebben intensief samengewerkt om de beroemde schrijfster te vinden èn om de ernstige verdachtmakingen tegen henzelf te ontkrachten.
Welnu, dit is het volledige, onverkorte verslag van de ware gebeurtenissen rondom de verdwijning van Agatha Christie.
Het was een rustige ochtend in Sunningdale. De bakkersjongen fietste van huis tot huis, de melkboer kwam er met zijn paard en wagen achteraan. De kolenboer deed zijn ronde en de kruidenier opende zijn winkeldeur. Het zou een koude dag worden, maar wel droog, volgens de voorspellingen voor 3 december 1926.
In Styles nam de huishoudster de ochtendpost aan van de bezorger en legde het stapeltje brieven op het haltafeltje, na ze per geadresseerde gesorteerd te hebben. Zoals gewoonlijk waren de meeste enveloppen gericht aan de vrouw des huizes. Ze luisterde even onderaan de trap naar het rumoer dat van boven kwam. Het beviel haar niets dat er de laatste tijd zoveel onenigheid leek te zijn tussen de hoofdbewoners van het huis. Oh, ze wist heus wel van de affaire die haar werkgever had met een andere vrouw, daar had hij dan ook geen geheim van gemaakt. Dat was toch absoluut niet netjes van hem, zo kort nadat zijn schoonmoeder was overleden. Mevrouw had daar heel veel verdriet van en meneer hing de charmante minnaar uit bij een ander. Ja, charmant was hij en een oorlogsheld bovendien. Maar om zijn vrouw zo veel pijn te doen? Dat kon toch eigenlijk niet!
Maar nu was er nog iets anders waar veel ophef over gemaakt was. Ze had gehoord dat haar mevrouw ruzie had met een belangrijke organisatie waar ze lid van was. Het fijne wist ze er niet van, maar ze gunde het haar mevrouw in elk geval niet dat ze het middelpunt was van negatieve aandacht. Had haar werkgeefster haar niet van elk verhaal en elk boek dat van haar hand was laten meegenieten? Toegegeven, het laatste werk, De moord op Roger Ackroyd was schokkend geweest, in die zin dat pas op de allerlaatste pagina´s een man met een respectabel beroep de dader was gebleken. De huishoudster was er in eerste instantie erg ontdaan van geweest, maar had daarna toch wel ingezien dat het eigenlijk een heel ingenieus bedacht verhaal was geweest. Was niet iedere lezer fantastisch op het verkeerde been gezet? En om daar nu zo’n ophef over te maken! Het was bijna onfatsoenlijk zoals haar mevrouw behandeld was.
En daar kwam nu voor de zoveelste keer de ontrouw van meneer bij. Hij hield het met ene Nancy Neele. De huishoudster kende de jongedame niet, maar was ervan overtuigd dat deze in het niet zou vallen bij haar mevrouw. Dat meneer nou toch zo kon vallen voor de charmes van een ander. Ze had hem wijzer gedacht.
Och, hoor nou toch eens hoe ze tekeer gaan daar boven!
‘Archie, hoe kun je! Juist vandaag! Ik wil absoluut niet dat je naar …, naar dat mens gaat. Je kunt toch wel een keer het weekend thuis zijn.’
Er klonk een gemompel.
‘Nee, ik weet heus wel dat je naar die lellebel gaat. Je hoeft niet net te doen alsof je vrienden gaat bezoeken. Als je al naar vrienden gaat, zal zij er ook wel zijn.’
De huishoudster kon zich goed voorstellen hoe haar mevrouw er nu bij stond. Opgeheven vuist, een rood aangelopen gezicht van woede, de voeten wat uit elkaar gezet om zichzelf te steunen. En meneer? Die zou ongetwijfeld een sigaret roken, zijn vrouw de rug toekeren en uit het raam staren. Die trok zich niets aan van wat zijn echtgenote hem allemaal verweet. Nee, het was geen gelukkig huwelijk meer.
Algauw vertrok Archie naar het huis van zijn vrienden, waar zijn minnares op hem wachtte. Zijn vrouw probeerde hem tot bij de voordeur tegen te houden, maar hij liet zich niets gezeggen. Met een leeg gevoel sloot ze de deur achter hem en legde haar hoofd tegen het koele hout. Een diepe zucht ontsnapte aan haar lippen. Toen vermande ze zich, liep de hal in en pakte haar post. Misschien dat daar iets tussen zat wat haar afleiding kon bezorgen. Ze liep de salon binnen waar een behaaglijk vuur in de open haard brandde en ging aan haar schrijftafel zitten. Zorgvuldig opende ze eerst alle enveloppen alvorens er de brieven uit te halen. De meeste post kwam van bewonderaars, er waren twee rekeningen bij en de laatste brief was van de man die zij zelf met pensioen had gestuurd. Ze las graag de epistels die haar lezers haar stuurden, ook al was de inhoud meestal hetzelfde:
‘Erg genoten van uw schrijven’
‘Tot op het laatst geen idee van de dader’
‘Opgetogen over elk nieuw verhaal van uw hand’
Ze borg ze op in een la van haar schrijftafel en de rekeningen gingen op een stapel. Toen pakte ze de brief van de gepensioneerde.
Die avond zat ze alleen aan het diner. Het eten smaakte haar niet, ze at louter omdat ze wist dat haar lichaam dat nodig had. Ze dronk weinig en sprak nauwelijks met het personeel. Rond kwart voor tien kuste ze haar slapende dochter Rosalind, meldde aan de huishoudster dat ze een eindje ging rijden en vertrok.
De volgende ochtend werd haar auto, zonder de bestuurster, gevonden in een kalksteengroeve.
Agatha Christie was verdwenen.
Het nieuws ging als een lopend vuurtje door Sunningdale. Van de bakkersjongen tot de wasvrouw, van de dokter tot de kastelein, overal hoorde je dat er een hoop heisa was geweest in Styles, het huis waar Archie Christie en zijn vrouw Agatha woonden.
‘Heb je het gehoord? Het was een enorme rel! En nu is zij spoorloos verdwenen.’
Zoals dat gaat, met beroemdheden, was de verdwijning van Agatha Christie in heel korte tijd alom onderwerp van gesprek. Ze werd overal en nergens gesignaleerd. Geruchten deden de ronde, zwollen aan en werden net zo snel weer ontkracht. De schrijfster was vermoord, ontvoerd of weggelopen. Haar auto werd aangetroffen op geruime afstand van haar huis, zonder een spoor van de inzittende. In en rond het voertuig vond men kledingstukken en verschillende andere zaken die aan Agatha werden toegeschreven, maar niets van dat alles kon een licht werpen op haar verblijfplaats. Iemand bracht naar voren dat de vrouw labiel was geweest toen ze haar woning verliet zodat de gedachte aan zelfmoord niet uit te sluiten viel. In de nabije omgeving werd gezocht naar een plek die zich leende voor suicide en die werd gevonden: een meer, waar je vanaf de kant gemakkelijk in kon lopen, maar dat diep genoeg was om uiteindelijk in te verdwijnen. En was niet een van de romanfiguren die door Agatha Christie bedacht waren in hetzelfde meer verdronken?
Al snel verzamelde zich een menigte nieuwsgierigen rondom de Silent Pool. Halzen werden uitgerekt om toch maar niets te missen van de agenten die in wankele bootjes het meer afzochten naar een lichaam. De belangstellenden huiverden langs de kant, de politiemensen rilden in de vaartuigen. Het was opnieuw een koude dag.
Er werd druk gespeculeerd wat er precies in Agatha’s hoofd was omgegaan toen ze besloten had een einde aan haar leven te maken. Want dat ze daar, ergens, in het water lag, daar was men absoluut van overtuigd. Mensen kleunden bij elkaar en sloegen met hun armen om zich warm te houden. Vooraan, pal langs het water stond een kleine man, die opviel omdat hij zich nog meer had ingepakt dan de overige toeschouwers. Het was moeilijk te zien of hij van zichzelf dik was, of dat hij misschien wel drie jassen over elkaar heen had aangetrokken om maar warm te blijven. Op zijn hoofd had hij een zwarte hoed die hij tot op zijn wenkbrauwen naar beneden had getrokken en daaroverheen was een lange sjaal gedrapeerd, die hij voor het onderste gedeelte van zijn gezicht langs had geslagen. Alleen zijn ogen en neus waren zichtbaar. Het mannetje hield zich afzijdig van de rest, gaf geen hoorbaar commentaar en leek in zijn eigen wereld te leven. Af en toe schudde hij zijn dik ingepakte hoofd, alsof hij daarmee wilde aangeven dat hij – beter dan de rest - wist wat er aan de hand was.
Het dreggen duurde een groot deel van de dag en er kwamen uitbaters met soep en warme dranken die goede zaken deden. Langzamerhand leek het meer op een kermis dan op het zoeken naar een verdronkene tot ergernis van inspecteur Langdon die de leiding had.
‘Haal dat circus hier weg’, snauwde hij tegen zijn mannen, die vervolgens hun uiterste best deden om de kooplui terug te dringen. Die lieten zich niet wegsturen en zo bleef het ook op de oever van het meer een boeiend schouwspel.
Het kleine, dik ingepakte mannetje bleef slechts korte tijd langs de waterkant staan. Hij schudde steeds minder met zijn hoofd totdat hij zich uiteindelijk omdraaide en naar de weg terug wandelde waar een lange rits auto’s op hun eigenaars wachtte. Hij had zijn conclusie al getrokken: daar ginds in het koude water zou geen lichaam gevonden worden.
Toen ook inspecteur Langdon ten langen leste tot de conclusie kwam dat ze beter konden stoppen met zoeken, was het mannetje alweer hoog en breed thuis in zijn huis in King’s Abbot.
De volgende dag werd er een zoektocht op touw gezet in de velden rondom de groeve waar Agatha’s auto was gevonden en in de omgeving van haar woonplaats Sunningdale. Duizenden vrijwilligers trokken door de weilanden en bossen in min of meer geordende groepen. Daar waar de meeste mensen op de been waren, stonden de wegen vol auto’s en karren. Van heinde en verre stroomde het publiek toe: tot uit Londen was er belangstelling voor de speurtocht. Niet dat iedereen zich fysiek inspande. Sommigen kwamen alleen maar kijken en commentaar geven.
Onder degenen die daadwerkelijk aan de zoektocht deelnamen was ook een jonge man die er alle belang bij had dat de schrijfster zo snel mogelijk en in goede gezondheid gevonden zou worden. Zijn carrière was door haar op de rit gezet, die van hem en van zijn allerliefste, en hij zou het razend vervelend vinden als de verdwijning van Agatha Christie meteen ook het einde zou betekenen van hun avonturen.
Waar kon die vrouw nou toch zijn gebleven? Voordat het nieuws goed en wel tot hen was doorgedrongen, was de schrijfster al een paar dagen uit zicht. Zodra de feiten bekend waren hadden Prudence en hij intensief overlegd wat hun beste optie zou zijn. Ze hadden alles op een rijtje gezet en waren tot de conclusie gekomen dat ze zo dicht mogelijk op elke zoektocht dan ook moesten gaan zitten. Ze waren te laat geweest voor de dregactie bij het meer, maar toen bekend werd dat er vrijwilligers werden gevraagd om de omgeving af te speuren, hadden ze besloten dat Tommy zich zou aanmelden. Prudence zou bij de auto wachten tot er nieuws was en intussen proberen zoveel mogelijk gegevens te verzamelen bij de inspecteur die op de zaak was gezet.
Terwijl Tommy over het land zeulde, zette Prudence haar liefste gezicht op en wandelde ze quasi ongeïnteresseerd naar de politieauto vanwaar het commando werd gevoerd over de actie. Ze had meteen in de gaten wie de hoogste in rang was, een inspecteur.
‘Commissaris, wat is er toch precies gebeurd?’ Ze had niet alleen haar liefste gezicht opgezet, maar bracht ook nog haar meest innemende maniertjes en zachtste stem in stelling.
‘Dag mevrouw. U weet misschien wel dat de bekende schrijfster Agatha Christie verdwenen is? Er is een gerucht dat ze hier ergens de velden in is gelopen en wellicht onwel is geworden. Naar haar zijn al deze mensen op zoek. En het is inspecteur, mevrouw, inspecteur Langdon.’
‘Ik zou toch echt gedacht hebben dat een man met uw uitstraling commissaris was. Maar, gelooft u mij, u zult ongetwijfeld binnenkort al een flinke promotie maken. Tenslotte, als iemand deze zaak kan oplossen, bent u het wel!’ Haar vleierij had succes, want de inspecteur begon haar vanzelf meer te vertellen dan hij eigenlijk van plan was geweest.
Toen Prudence voldoende informatie uit de inspecteur had losgekregen nam ze afscheid van hem.
‘Als ik u weer zie zult u vast mevrouw Christie gezond en wel gevonden hebben en dan maken ze u meteen hoofdinspecteur. De weg naar commissaris ligt dan voor u open.’ Ze lachte haar liefste lach naar hem, draaide zich om en liep terug naar haar auto. Kort daarop verscheen Tommy. Zijn broek en schoenen waren modderig, zijn gezicht had een mismoedige uitdrukking.
‘Ik geloof nooit dat ze hier ergens is, Tuppence,’ zei hij gelaten, zoals altijd zijn vrouw bij haar koosnaam aansprekend.
‘Dat ben ik met je eens, Tommy. Luister wat ik heb gehoord van inspecteur Langdon.’ Ze stapten in de auto en buiten het bereik van eventuele nieuwsgierige oren herhaalde Prudence wat Langdon haar eerder had verteld. Toen ze goed en wel uitgesproken was startte Tommy de auto en vertrokken ze met gezwinde spoed.
Ondertussen was de politie natuurlijk ook in Styles aan het zoeken naar aanwijzingen en motieven. Men was vastbesloten de mysterieuze verdwijning op te lossen. Inspecteur Langdon had het slachtoffer een aantal malen gesproken en vond haar niet het type dat zelf het water in zou lopen. Ondergeduwd worden, dat zou meer bij haar passen, hoewel hij zich haar herinnerde als een stevige, krachtige vrouw. Helaas had de dregactie in de Silent Pool noch de zoektocht in de velden iets opgeleverd. Hij zou zich nu concentreren op aanwijzingen in het huis van het slachtoffer.
Langdon had een goed team meegebracht en door het hele huis heen trof men agenten die het pand minutieus doorzochten. Zelf hield de inspecteur zich bezig met het ondervragen van het personeel. Uit ervaring wist hij dat de huishoudster over het algemeen het beste op de hoogte was van wat er zich in de woning van haar werkgever afspeelde, maar dat hield niet in dat hij de andere personeelsleden niet hoefde te horen. Een huishouden zoals dit, met meerdere personeelsleden, was een wereld op zich en waar mensen zijn, wordt geroddeld. Het was de taak van de politie om uit die roddels te destilleren wat van belang was voor de zaak.
‘Mevrouw Goodheart, kunt u mij in uw eigen woorden vertellen hoe de dag van gisteren is verlopen?’
De huishoudster ging op het puntje van haar stoel zitten. Ze wilde het vooral goed doen, dus moest ze zich volledig concentreren op het verhaal dat ze te vertellen had. Tot tevredenheid van de inspecteur was het relaas van mevrouw Goodheart prima te volgen, hield ze het kort waar dat kon en weidde ze uit waar dat nodig was. Haar loyaliteitsdrang kwam danig in de knel toen ze wel moest vertellen dat meneer Christie voor de zoveelste keer zijn vrouw had vernederd en beledigd. De huishoudster keek strak voor zich uit toen ze herhaalde wat ze de echtelieden tegen elkaar had horen zeggen.
‘Het is goed dat u mij dit vertelt, mevrouw Goodheart. Niet leuk, maar wel goed. Als het idee leeft dat meneer Christie iets te maken heeft met de verdwijning van zijn vrouw, dan moeten we daar in een vroeg stadium al werk van maken. Als hij er echt niets mee van doen heeft, zoals hij zelf beweert, zal dat vanzelf duidelijk worden.’
Het verhoor werd even onderbroken toen de deur op een kier open ging en een oud dametje haar hoofd als een vogelkopje om de hoek stak.
‘Oh, pardon, ik wist niet dat hier iemand was.’
‘Dat is niet erg, mevrouw. Maar met uw welnemen spreek ik nu even verder met mevrouw Goodheart, dan kom ik straks bij u.’
Het dametje knikte instemmend en trok zich terug. De deur viel zachtjes in het slot.
‘Nu, waar waren we gebleven?’ De inspecteur keek even in zijn opschrijfboekje. ‘Bij meneer Christie, zie ik. Dus meneer is kort na de woordenwisseling vertrokken en u heeft hem daarna niet meer terug zien komen. En toen?’
Het oude dametje was met de taxi naar Sunningdale gekomen. Normaal gesproken kwam ze nauwelijks buiten het dorp waar ze woonde, maar dit was een van die zeldzame keren dat ze zich gedwongen voelde verder te kijken dan haar eigen vertrouwde omgeving. Ze had Inch laten komen en hem gevraagd haar naar Styles te brengen.
‘Dat is wel een eindje rijden, Miss Marple,’ had Inch tegengeworpen, bezorgd om de gezondheid van het broze dametje voor hem.
‘Dat realiseer ik me, Inch, maar nood breekt wet. Agatha Christie is verdwenen, dat weet jij toch ook? Ze moet gevonden worden, als het even kan levend en wel. En, tja, als ze inmiddels dood is …. Nee, dat gevoel heb ik absoluut niet. Ik zou me niet kunnen voorstellen wie.. Of wat …’
‘Als u maar geen gevaar loopt. Als er een misdaad is gepleegd zal de dader misschien niet schromen om u ook iets aan te doen.’ De man had vervaarlijk met zijn ogen gerold.
‘Och heden, nee, Inch, mij overkomt niets. Ik ben alleen maar een ongevaarlijke oude dame.’ Ze had ondeugend gelachen.
‘Als u echt wilt gaan, Miss Marple, dan zal het me een eer zijn u te brengen.’ De chauffeur had zwierig zijn pet voor haar afgenomen.
‘Ja, Inch, ik weet het zeker. Ik heb er sinds het nieuws over de verdwijning in de krant kwam over nagedacht of ik een vergelijkbare situatie hier in het dorp kon bedenken. Maar nee, er wil me niets te binnen schieten. Dus moet ik echt naar Sunningdale om ter plaatse met de mensen te spreken om te zien of er kwade opzet in het spel is.’
Het dametje had zich door de taxichauffeur in haar jas laten helpen, ze had haar hoed opgezet en was voor de man uit naar buiten gelopen.
Inspecteur Langdon had het voltallige personeel ondervraagd en was al met al eigenlijk niet veel wijzer geworden. Alle werknemers van de Christies waren eenduidig in hun verhaal: het boterde al lange tijd niet tussen de beide echtelieden, maar men was minder eensgezind over wiens schuld het was. De wat dommere gansjes in het huishouden kozen meer de kant van Archie, de charmeur, terwijl de verstandiger personeelsleden zich voor Agatha uitspraken of zich neutraal opstelden. In elk huishouden was wel wat, zo was de verklaring van de mensen die geen partij wilden kiezen.
Naast de echtelijke ruzies was er ook sprake van andere mogelijke aanleidingen voor de al dan niet vrijwillige verdwijning van Agatha. Zo wisten alle vrouwelijke werknemers te vertellen dat hun werkgeefster zeer ontdaan was geweest over het overlijden van haar moeder met wie ze een uitstekende band had gehad. De huishoudster was een van de weinigen die afwist van de rel omtrent het laatste boek van Agatha. De meeste anderen lazen niet of weinig en hadden dan ook geen idee waar de bonje met de bond van schrijvers over was gegaan. De verhoren hadden weinig opgeleverd, te weinig om iets mee te kunnen. De zaak zat in een impasse.
De inspecteur trok zich terug in de salon annex werkkamer van de schrijfster. Hij wilde de sfeer proeven, proberen te voelen wat de verdwenen vrouw daar aan energie had achtergelaten. Toen hij de deur achter zich sloot hoorde hij een lichte ademhaling elders in het vertrek. Het geluid kwam van de grote stoel die bij het raam stond. Geruisloos liep hij er naar toe en keek over de hoge rugleuning neer op een klein grijs hoedje. Snel liep hij om de stoel heen om vervolgens het oude dametje van daarstraks te ontwaren.
‘Goedemiddag, inspecteur’, zei het dametje dat in het geheel niet verrast was door de plotselinge verschijning van de grote, stevig gebouwde politieman.
‘Mevrouw.’ Langdon knikte toeschietelijk, hoewel hij het als vervelend ervoer dat de oude vrouw in dezelfde kamer was als waar hij zijn eigen onderzoek wilde uitvoeren. Met de beste wil van de wereld kon hij niet bot zijn en het dametje eruit zetten, maar hij wilde ook niet dat zij hem op de vingers keek en allerlei quasi bijdehante opmerkingen zou maken. Hij kende ze, die oude tantes, niets dan wijsneuzige nieuwsgierige Aagjes waren het, die te pas en vooral te onpas zich bemoeiden met zaken die duidelijk niet de hunne waren.
De oude dame keek geïnteresseerd naar de inspecteur, maar ze zei of vroeg niets. De stilte duurde even en toen voelde Langdon zich genoodzaakt een opmerking te maken.
‘Dit is de werkkamer van mevrouw Christie.’
De vrouw knikte instemmend.
‘Hier zijn de meest ingewikkelde intriges ontstaan, hoor ik.’
Een bedachtzaam knikje als reactie.
‘U bent het daar niet mee eens?’
‘Och, als u het zegt.’
‘Ik neem aan dat mevrouw Christie hier regelmatig vertoefde om zich over te geven aan het schrijven. Ik ken haar boeken niet, maar ik weet dat ze detectiveverhalen schreef. Hoeveel misdrijven zijn hier wel niet verzonnen, in gedachten begaan en vervolgens opgelost?! Maar misschien bent u wel helemaal niet gediend van dergelijke verhalen. Ongetwijfeld hebt u andere ideeën over wat prettig leest en wat niet.’ Hij keek haar vragend aan. Als de oude dame zou instemmen kon hij haar verzoeken de kamer te verlaten opdat hij deze aan een grondig onderzoek kon onderwerpen.
‘Het gaat niet zozeer om wat ìk wel of niet als aangenaam ervaar, inspecteur. Het gaat er om dat mevrouw Christie verdwenen is en zo snel mogelijk weer gevonden moet worden. Levend wel te verstaan.’ Ineens klonk de oude dame zeer kordaat, tot grote schrik van Langdon. Hij vreesde dat het nog wel even kon duren voor hij de werkkamer van het slachtoffer voor zich zelf zou hebben.
‘U hebt natuurlijk gelijk, mevrouw ….’
‘Marple. En het is Miss.’
‘Excuus, Miss Marple.’
Een vriendelijk knikje van het vogelkopje gaf aan dat ze hem de vergissing niet aanrekende.
‘U heeft het personeel gesproken?’ Langdon verbaasde zich niet over haar vraag, wel over haar directheid. Hij had wel gedacht dat ze nieuwsgierig zou zijn, maar ook dat ze haar vragen eerder aan de huishoudster zou stellen dan aan de sterke arm. Och, hij kon haar best een paar dingen vertellen. Als dat haar hang naar weetjes zou bevredigen, zou ze des te sneller naar een ander deel van het huis vertrekken.
‘Ik heb inderdaad met het voltallige personeel gesproken. Wat daar uit te concluderen valt moet ik natuurlijk voor me houden, maar houd u de nieuwsberichten goed in de gaten, Miss Marple. Binnen zeer korte tijd zal het raadsel omtrent mevrouw Christie zijn opgelost.’ En nu wegwezen, dacht hij er achteraan. Maar het vogelkopje verroerde zich niet. Haar ogen blikten onbevreesd in de zijne. Nou ja, wat maakte het uit als hij haar iets meer vertelde dan hij eigenlijk van plan was geweest. Voor zo’n onschuldig oud dametje moest het heel wat zijn dat ze nu zo ineens betrokken was geraakt bij een zaak die mogelijk toch een misdrijf zou blijken te zijn.
‘Er is onenigheid tussen meneer en mevrouw Christie, zo is mij verteld.’
‘Meneer Christie heeft een affaire met een andere vrouw.’
‘Eh, ja, inderdaad.’
‘Verdenkt u meneer Christie ervan zijn vrouw vermoord te hebben?’
‘U loopt erg hard van stapel, Miss Marple. Denkt u dat er sprake is van moord?’
‘Dat vraag ik u, inspecteur!’ Ze lachte schalks naar hem.
‘U hebt gelijk, ik mag geen vraag met een wedervraag beantwoorden. Het geval wil dat meneer Christie de hele avond en nacht met zijn …’
‘… maîtresse?’ vulde de oude dame aan. Langdon keek haar verward aan en vervolgde:
‘…met zijn vriendin heeft doorgebracht. Ook de gehele volgende dag waren ze bij elkaar. Mevrouw Neele heeft dat bevestigd.’
‘Mevrouw Neele heeft er alle belang bij dat haar minnaar niet in staat van beschuldiging wordt gesteld.’
‘Uiteraard. Desalniettemin hebben we meerdere getuigen die hebben aangegeven de heer Christie op verschillende momenten in eerder genoemde periode te hebben gezien. Het lijkt er op dat hij onmogelijk de gelegenheid heeft gehad zich gedurende langere tijd uit de voeten te maken om zijn echtgenote iets aan te doen.’
‘Maar had hij het zelf moeten doen? Er bestaan toch ook mensen die zoiets voor je kunnen doen?’ Miss Marple trok een heel onschuldig gezicht terwijl ze deze bijzondere veronderstelling uitte.
‘Miss Marple, ik zou bijna denken dat u bekend bent met allerlei soorten misdaad.’
‘In St. Mary Mead waar ik woon, gebeurt misschien niet zo vaak iets, maar ook daar komt wel eens iets onaardigs voor. En soms laat iemand zich voor het karretje van een ander spannen, zonder dat de rest dat zo gauw in de gaten heeft.’
‘Maar u laat zich geen rad voor de ogen draaien, is het niet?’
‘Gewoonlijk niet, nee. Mensen zijn zo geneigd alleen maar aan zichzelf te denken en voor hun eigen gewin te gaan. De goeden niet te na gesproken, natuurlijk, maar over het algemeen heeft de mens last van een slechte inborst.’
‘En dus verdenkt u meneer Christie?’
‘Alles ligt natuurlijk nog open. Meneer Christie heeft nog niet bekend.’
‘Hoe weet u dat?’
‘Zou u anders hier met mij zitten te praten?’
Langdon schoot in de lach.
‘U bent zeer oplettend, Miss Marple.’
Het vogeltje tegenover hem neeg haar kopje.
‘Goed, ik zal u vertellen wat ik weet. Meneer en mevrouw Christie hebben onenigheid gehad, met name over het voorgenomen weekenduitstapje van meneer met zijn vr…, eh, maîtresse. Meneer is vertrokken, mevrouw trok zich terug in haar schrijfkamer. Hier dus.’ Langdon duidde de ruimte aan met een brede armzwaai.
‘Nadat ze de post had behandeld heeft mevrouw Christie nog een tijdje gerust, daarna heeft ze in haar eentje gedineerd en later op de avond is ze met haar auto vertrokken. De auto is de volgende dag teruggevonden, zonder een spoor van mevrouw. Er is gedregd in een nabijgelegen meer, zonder resultaat. Een zoektocht door de omringende velden heeft ook niets opgeleverd. Agatha Christie is verdwenen, haar man heeft een kloppend alibi en ik sta met lege handen.’
Miss Marple zweeg zo lang dat Langdon vermoedde dat de oude dame in slaap gesukkeld was. Hij stond op om de kamer te verlaten, toen hij plotseling een zachte stem hoorde vragen:
‘En wat bent u er wijzer van geworden?’
‘Sorry, ik dacht …’
‘Ik dacht ook. Vandaar mijn vraag.’
‘U wilt weten wat ik er wijzer van ben geworden?’
‘Ja, u zult ze toch gelezen hebben.’
‘Ik begrijp niet wat u bedoelt.’
‘De brieven natuurlijk. Er is u toch verteld dat mevrouw Christie de post behandeld heeft?’
‘Ja, de huishoudster was daar heel duidelijk over. En uiteraard hebben we de brieven bekeken of daar niet een epistel bij was dat licht op de zaak kon doen schijnen.’
‘En?’
‘Nee. Helaas. Er waren vier brieven van lezers, die allemaal even enthousiast waren over de boeken van mevrouw Christie. En verder zaten er twee rekeningen bij de post, ook niets bijzonders.’
‘Aha. Niets bijzonders dus.’
‘Nee, de post brengt ons niet verder.’
‘Naast u op tafel liggen enveloppen, inspecteur.’
Langdon keek naast zich en knikte instemmend.
‘Denkt u dat het de enveloppen zijn van de brieven die vandaag zijn gekomen?’
Langdon bekeek de poststempels.
‘Dat is heel goed mogelijk, maar waar wilt u heen, Miss Marple?’
‘Terwijl u de poststempels bekeek, inspecteur, heb ik meegeteld. U heeft daar zeven enveloppen. Er zijn vier brieven van bewonderaars en twee rekeningen gekomen. Wat zat er in de zevende envelop?’
‘Scherp van u, Miss Marple. Heel scherp.’
Direct begon Langdon de afzenders van de brieven en van de rekeningen met die op de enveloppen te vergelijken. Al gauw zwaaide hij met de laatst overgebleven envelop.
‘Dit is ‘m! En nu de bijbehorende brief nog.’
‘Wie is de afzender, inspecteur?’
‘Een buitenlandse naam, met een adres in King’s Abbot, Miss Marple. Ene Hercule Poirot.’
Miss Marple schrok zichtbaar.
‘Kent u die naam? Wie is deze Poirot?’
‘Kent u hem niet, inspecteur?’
‘Zegt me niets, Miss Marple. Vertelt u eens, wie is het?’
‘U kent de boeken van mevrouw Christie helemaal niet, zei u?’
‘Nee, het spijt me. Ik ben niet zo’n lezer.’
‘Dan begrijp ik waarom de naam u niet bekend voorkomt. Hercule Poirot is een bekende detective, over wie mevrouw Christie een aantal verhalen heeft geschreven. Meneer Poirot is inmiddels met pensioen.’
‘Dank u voor de toelichting. Maar waar is de brief van deze meneer gebleven?’
Langdon speurde de kamer door. Zijn blik bleef hangen op een ladekastje en gleed vervolgens door naar Agatha’s schrijftafel.
‘De haard heeft gebrand.’ Het werd zachtjes gezegd, maar het was wel waar. Langdons ogen lieten de schrijftafel los en concentreerden zich op de open haard die nog niet was schoongemaakt. Het huishouden van de Christie’s was chaotisch geworden vanaf het moment dat Agatha verdwenen bleek te zijn.
De inspecteur liep naar de haard en trok er voorzichtig twee halfverbrande stukjes papier uit die hij op de schrijftafel legde en gladstreek.
‘U vertelde net dat deze Poirot met pensioen is? Daar lijkt hij niet blij mee te zijn.’ Langdon wees naar de stukjes papier.
‘Er is een hoop tekst weg, maar de steekwoorden duiden op een wrok die de schrijver koestert tegen mevrouw Christie.’
De oude dame stond op uit haar stoel en voegde zich bij de inspecteur. Ze was onaangenaam verrast door de gevolgtrekking van de politieman. Voor zover ze wist was Poirot er de man niet naar om anderen te bedreigen. Niet dat ze hem ooit ontmoet had, maar ze had uiteraard wel Agatha’s verhalen over de Belgische detective gelezen. Langdon wees zijn gesprekspartner op de stukjes tekst die overgebleven waren en, nee, het viel niet te ontkennen dat er een zekere dreiging van uit ging: … omkomen … weggestuurd … welverdiende …. betreuren…
‘Ik kan me niet voorstellen dat meneer Poirot dit geschreven heeft. Nee, dit moet een vergissing zijn.’
‘Het spijt me, Miss Marple, maar ik kan niet anders dan concluderen dat deze heer iets te maken heeft met de verdwijning van mevrouw Christie. Ik moet eerst hier nog een paar zaken afronden, maar morgen zal ik naar King’s Abbot afreizen om Hercule Poirot stevig aan de tand te voelen.’
‘Als u werkelijk meent dat dit de oplossing van het probleem zal zijn, dan moet u natuurlijk onverwijld met meneer Poirot spreken. Maar ik vertrouw er op dat u geen greintje bewijs tegen hem zult vinden.’
‘De waarheid, Miss Marple, de waarheid, die moeten we vinden. En Agatha Christie, uiteraard.’
‘Vanzelfsprekend, inspecteur. Goedemiddag.’
‘U vertrekt?’
‘Ja, ik ga naar huis.’
‘U bent ongetwijfeld zeer vermoeid.’ De inspecteur knikte haar begrijpend toe. ‘Ik wens u een goede terugreis.’
De oude dame liep naar buiten waar voor de deur nog steeds de taxi stond te wachten. Inch opende het portier en hielp zijn passagier naar binnen. Buiten het bereik van Langdon’s gehoor zei Miss Marple:
‘Inch, de kortste weg naar King’s Abbot, alsjeblieft.’
Terwijl de auto de oprijlaan verliet realiseerde Langdon zich ineens dat hij dan wel een hele tijd had doorgebracht met de oude dame, maar dat hij er geen flauwe notie van had wat ze eigenlijk in het huis van de Christie’s was komen doen.
In King’s Abbot had de huishoudster net de krant en de post op het bureau van haar werkgever gelegd en aanstalten gemaakt om terug naar de keuken te gaan, toen ze achter zich een boze uitroep hoorde.
‘Incroyable!’
Ze draaide zich om en snelde op de kleine man met het eivormige hoofd toe.
‘Monsieur Poirot? Kan ik iets voor u doen?’
‘Mais c’est affreux! Scandaleux!’ Woedend wees de man naar het voorpaginanieuws van de krant. De huishoudster was van nature niet nieuwsgierig, maar voelde nu wel aan dat ze maar beter even kon kijken wat haar baas zo opwond. De pikzwarte koppen logen er niet om:
Agatha Christie nog steeds niet terecht
Personages betrokken bij verdwijning?
‘Och, het is toch wat met mevrouw Christie. Ze zeggen dat ze misschien wel ontvoerd is. Voor losgeld. Wat denkt u monsieur Poirot? U heeft toch wel vaker met dit soort zaken te maken?’
Poirot liet zich afleiden door de huishoudster die duidelijk een beroep op hem deed om het mysterie op te lossen.
‘Ah, madame Pickard, uiteraard heb ik hier al mijn gedachten over laten gaan. Helaas heeft men mijn hulp nog niet ingeroepen, zodat ik niet van alle omstandigheden waaronder madame Christie is verdwenen op de hoogte ben. Maar, eerlijk gezegd, ik verwacht elk moment een oproep van Scotland Yard om me over dit geval te buigen.’ Poirot tikte vergenoegd de vingers van beide handen tegen elkaar. Hij hield wel van een zaak die zijn vlijmscherpe intelligentie op de proef stelde. Had hij zich in het verleden niet al meerdere keren bewezen? Hij was een gevierd detective. Geweest. Totdat … Ja, totdat Agatha Christie besloten had dat hij nog een keer mocht schitteren voordat ze hem naar zijn pompoenenveldje verbande.
En zijn goede vriend, kapitein Hastings, was naar Argentinië gestuurd. Wat was het idee erachter geweest om hen na zo korte tijd wreed uit elkaar te halen? Hij, Poirot, had het nodig om een assistent te hebben, een trouwe compagnon. En Arthur Hastings was zeer capabel geweest om die rol te vervullen. Slechts een paar zaken hadden ze samen opgelost. Nou ja, het was natuurlijk Poirot die iedere keer weer het misdrijf had opgelost en de schuldige had aangewezen, maar zijn goede vriend Hastings had de zaken opgetekend voor het nageslacht. Tot de moord op Roger Ackroyd, toen was Hastings al hoog en breed onderweg naar Zuid-Amerika en had de plaatselijke dokter voor chroniqueur gespeeld. En wie in die zaak de boosdoener was, was inmiddels wel bekend.
Poirot’s ogen zochten de brief die hij onlangs van kapitein Hastings had ontvangen. Hij hoefde hem niet te lezen om zich de inhoud ervan woordelijk te herinneren.
Poirot, ik moet je zeggen dat ik het hoogst onprettig, ja, misschien wel onbetamelijk – vergeef me de uitdrukking - vind dat je zo zonder pardon door mevrouw Christie
Wat bedoelen ze daarmee, monsieur? Wie zijn die personages?’
‘Eh, bien, Madame Pickard, de personages van madame Agatha Christie, dat zijn Thomas Beresford en zijn charmante verloofde, Prudence Cowley, en sinds heel kort ook een ongetrouwde dame op leeftijd, Jane Marple. Zij zijn degenen waarover madame Christie schrijft. En, madame Pickard, ik was er tot voor kort ook een van.’ Poirot schudde zijn hoofd, ontsteld als hij was dat men maar zou kùnnen denken dat er een verband zou zijn tussen de verdwijning van de detectiveschrijfster en haar geesteskinderen.
‘Monsieur Poirot? Er is bezoek voor u.'
Poirot schrok wakker uit zijn middagdutje. Hij had gedroomd, iets wat hij anders nooit deed. In zijn droom had hij samen met Agatha Christie op de bodem van een put gezeten, tot elkaar veroordeeld. Hij was er niet zeker van of dat een goed of juist een slecht gevoel had opgeleverd.
‘Bezoek, madame Pickard? Laat u maar binnenkomen!’ Hij keek even op zijn zakhorloge. Half vier.
In de hal klonken stemmen. Jong, enthousiast en daar tussendoor een zachte stem van een oudere dame. Poirot kon nauwelijks zijn nieuwsgierigheid bewaren totdat de deur open ging. Achter zijn huishoudster aan stapte eerst een klein oud dametje met een grijs hoedje op naar binnen, gevolgd door een jonge man en vrouw die allebei een fris, open gezicht hadden.
‘Monsieur Poirot, het spijt me dat we zo onaangekondigd …,‘ begon de jonge man te zeggen, maar hij viel stil toen hij zag hoe de blik van de oude dame zich op het bureau vestigde. Zijn ogen gleden van het eivormige hoofd van zijn gastheer naar de krantenkoppen die inmiddels ieders blik aantrokken.
‘Dat is een vuige veronderstelling. Hoe komen ze erbij?’ De stem van de jonge man sloeg over. ‘Toch? Het is toch niet waar?’
Het bleef angstvallig stil in de kamer. Het viertal durfde elkaar nauwelijks aan te kijken, alsof ze allemaal bang waren in andermans ogen iets te lezen dat op een soort schuldbewustzijn duidde.
Poirot was de eerste die sprak.
‘Gaat u vooral zitten, voordat we hierover spreken. Wilt u koffie? Thee?’
De huishoudster keek hen afwachtend aan, uiterlijk onberoerd door de uitbarsting van de jonge man.
‘Nee, dank u, monsieur Poirot. Laten we dit eerst uit de wereld helpen, voordat we al dan niet gezellig met elkaar iets drinken.’ De jonge vrouw was duidelijk zeer geagiteerd.
‘Kom nu, juffrouw Cowley, neemt u plaats.’ De oude dame leidde de jonge vrouw naar een fauteuil en vroeg toen aan de huishoudster om een pot thee te brengen.
‘Thee brengt rust. En dat hebben we allemaal nodig op dit moment.’
Zodra iedereen een plekje had gevonden begon het elkaar zwijgend bekijken opnieuw, totdat Poirot er genoeg van had en het gesprek opende.
‘Nu, ik mag aannemen dat u hier allemaal om dezelfde reden bent. De verdwijning van madame Agatha Christie.’
De andere drie knikten instemmend.
‘U heeft klaarblijkelijk al kennis met elkaar gemaakt?’
‘We kwamen elkaar voor uw deur tegen, Monsieur Poirot. En zoals u het zo goed stelt, we zijn hier vanwege Agatha. Mijn naam is Jane Marple.’ De oude dame knikte vriendelijk naar Poirot.
‘En ik ben Thomas Beresford en dit is mijn verloofde, Prudence Cowley.’
‘Zegt u maar Tuppence, meneer Poirot. Dat doen al mijn vrienden.’
‘Maar zijn we vrienden, mademoiselle Tuppence, of zijn we vijanden?’ Poirot wees naar de krant op het bureau. ‘Wie van ons heeft belang bij de verdwijning van madame Christie?’
‘Niemand van ons, toch?’ Miss Marple peilde de reacties van de anderen die alle drie driftig hun hoofd schudden.
‘Hoe verzint de pers het in vredesnaam? Alsof een van ons verantwoordelijk zou zijn voor zo’n bizar misdrijf!’ Tuppence schudde ontstemd haar hoofd.
‘Het komt op mij ook vreemd over, echter inspecteur Langdon heeft zelf nog maar zeer recent dezelfde conclusie getrokken.’
‘Inspecteur Langdon, Miss Marple?’
‘Ja, ik heb hem vanochtend in Styles ontmoet.’
‘U was in het huis van mevrouw Christie? Wat deed u daar?’
‘Wat ieder van ons zou doen als hij of zij de kans kreeg. Informatie verzamelen.’ De oude dame keek triomfantelijk de kring rond. De anderen trokken een gezicht van drie dagen onweer. Natuurlijk, zij hadden ook best wel naar Styles willen gaan, maar de tijd was te kort geweest om een goede manier te verzinnen het huis binnen te komen.
‘Hoe bent u in vredesnaam binnengekomen, Miss Marple?’ vroeg Tuppence nieuwsgierig.
‘Gewoon door de voordeur, lieve kind. Wie maakt zich nou druk om een oud naïef dametje? Voor de meesten in het huis was ik zo goed als onzichtbaar!’ Ze verkneukelde zich bij de herinnering.
‘En wat bent u te weten gekomen? Tuppence heeft met inspecteur Langdon gesproken tijdens de zoektocht over de velden, maar dat bracht ons geen steek verder.’
‘En ik was bij het dreggen in de Silent Pool, maar helaas, ook dat heeft niets opgeleverd.’ Poirot zuchtte.
‘Inspecteur Langdon is een goede politieman, maar niet erg origineel in zijn denken. Ik zal eerlijk bekennen, Monsieur Poirot, dat ik hem op uw spoor heb gezet.’
‘In welke zin, Miss Marple?’ Poirot leunde voorover in zijn stoel.
‘Uw brief, monsieur. Uw epistel aan Agatha. Morgen komt inspecteur Langdon bij u voorbij om uw kant van het verhaal te horen. Ik kan u vertellen dat de inspecteur inmiddels denkt dat u wellicht betrokken bent bij Agatha’s verdwijning.’
‘Net als de kranten dus.’ Tuppence trok een gezicht.
‘De verslaggevers verdenken ons allemaal van boze opzet,’ zei Tommy.
‘Aha, mijn brief. Die zou aangekomen moeten zijn op de dag van de verdwijning.’
‘Dat klopt, monsieur. De brief is afgeleverd, gelezen en in de haard gegooid.’
‘Waarom zou madame Christie mijn brief willen verbranden? Ik neem tenminste aan dat zij degene is die hem gelezen heeft en hem heeft vernietigd.’
‘Het is aannemelijk dat Agatha uw brief heeft gelezen net zoals het aannemelijk is dat zij hem in de vlammen heeft geworpen. Als dat inderdaad zo is, is ze niet geslaagd in haar opzet. Enkele stukken tekst zijn namelijk behouden gebleven. En dat feit lijkt u nu de das om te doen, monsieur Poirot.’
‘Hoe bedoelt u dat, Miss Marple? En wat stond er eigenlijk in die brief dat mevrouw Christie hem niet wilde bewaren?’ Tuppence schoof ongeduldig op haar stoel heen en weer.
‘De woorden die niet verbrand zijn kunnen opgevat worden als onderdeel van een dreigbrief.’ Miss Marple’s woorden schokten de aanwezigen. Poirot stond snel op, pakte een stuk papier en liet dit rondgaan in het kleine groepje.
‘Dit, waarde vrienden, is een exact afschrift van mijn brief aan madame Christie. Zoals u kunt lezen is de inhoud eenvoudig een bedankje voor haar inspanningen om mij te ontheffen van de zware taak die ze mij zelf had opgelegd.’
Miss Marple las de brief hardop voor:
Madame,
U heeft mij een groot genoegen gedaan door mij met pensioen te sturen. Mijn grote wens, het kweken van pompoenen, kan ik nu eindelijk in vervulling laten gaan. Ik zal me moeten beperken tot enkele soorten, zodat ik er niet in zal omkomen! Het is goed dat u ook mijn goede vriend Hastings heeft weggestuurd, zodat hij eveneens tot een welverdiende rust kan komen. Onze samenwerking is definitief afgesloten. Ik zal uw beslissing nooit betreuren, u heeft van mij een gelukkig mens gemaakt!
Hoogachtend,
Hercule Poirot
‘Ik wist niet dat het werk u zo hoog zat, Poirot. Eerlijk gezegd dacht ik dat u het heerlijk vond om misdrijven op te lossen.’ Tommy krabde aan zijn kin. Poirot zweeg. Tuppence keek de ex-detective medelijdend aan. Miss Marple zei niets.
‘Maar waarom denkt de politie dan dat het een dreigbrief is die u gestuurd heeft?’
‘Als ik die vraag mag beantwoorden? De woorden die gespaard zijn gebleven, zijn omkomen, weggestuurd, welverdiende en betreuren. Als een van ons juist die termen had ontdekt tijdens een zaak, hadden we zeker ook de verkeerde conclusie getrokken.’
De anderen konden niet anders dan Miss Marple gelijk geven.
‘Wat nu? Als wij niets te maken hebben met de verdwijning van mevrouw Christie, wie dan wel? Waar is ze? Leeft ze nog?’
‘Dat zijn veel vragen, Tuppence. De meeste mogelijkheden zijn al uitgebreid onderzocht door inspecteur Langdon en zijn team. Ik denk dat wij, Agatha’s geesteskinderen, onze krachten moeten bundelen en zorgen dat ze zo snel mogelijk wordt gevonden. En oh ja, ik geloof zeker dat ze nog leeft. Wat denkt u, Monsieur Poirot?’ De oude dame keek haar gastheer vragend aan.
‘Zeker, Miss Marple. Net als u ben ik ervan overtuigd dat madame Christie nog onder ons is. Alleen waar is even de vraag.’
Een bescheiden klopje op de deur kondigde de binnenkomst van de huishoudster aan.
‘Madame Pickard, komt u binnen.’
‘Pardon, monsieur Poirot, ik wilde u niet storen, maar misschien is dit wel van belang.’
‘Zegt u het maar, madame, we hebben geen geheimen voor elkaar.’
‘Ik hoorde in het dorp dat er in een hotel in Harrogate een dame is gesignaleerd die erg lijkt op die schrijfster. De dame in kwestie schijnt alles te ontkennen, maar het gerucht is hardnekkig.’
‘Harrogate zegt u, madame Pickard. Dank u wel. Dit zou wel eens de doorbraak kunnen betekenen in een zeer onverkwikkelijke zaak.’
‘Laten we direct vertrekken.’ Tommy stond op en nodigde de anderen uit in zijn auto naar het betreffende hotel te rijden.
‘Harrogate, Tommy, dat ligt in North Yorkshire. Dat gaat vandaag echt niets meer worden. Laten we een hotelkamer boeken en morgen vroeg die kant op gaan.’
‘Je hebt gelijk, Tuppence. Voor vandaag is het al te laat. Bent u het ermee eens, Miss Marple?’
Natuurlijk was de oude dame het er mee eens. Ze liet zich door Inch in hetzelfde hotel afzetten als waar Tommy en Tuppence zouden logeren en stuurde de taxichauffeur daarna terug naar St. Mary Mead. Tommy zou wel zorgen dat Miss Marple veilig thuis kwam.
De andere ochtend vertrokken ze bijtijds, na eerst Poirot opgehaald te hebben. Het had wel iets weg van een vrolijk uitstapje, zo met z’n vieren in de auto. Hoe dichter ze echter bij Harrogate kwamen hoe stiller ze werden. Het was nu toch maar de vraag of de schrijfster echt in het hotel aangetroffen zou worden.
‘We zijn er,’ zei Tommy nogal overbodig omdat iedereen zelf wel kon zien dat ze gearriveerd waren op hun eindbestemming.
Gezamenlijk betraden ze de lobby en keken aandachtig rond. Opeens hoorden ze een bekende stem ten stelligste ontkennen dat deze toebehoorde aan de bekende auteur.
‘Nee hoor, ik lijk misschien wel op Agatha Christie, maar ik ben het toch echt niet. Mijn naam is Teresa Neele.’ Vriendelijk lachend werd de veronderstelling weggewuifd. Het viertal draaide zich naar de verschijning om. De vrouw voor hen schrok merkbaar, maar herstelde zich snel. Ze deed een poging zich uit de voeten te maken, maar Tuppence blokkeerde behendig haar aftocht.
‘Mevrouw Neele, zouden we even met u mogen praten? Misschien ergens waar het niet te druk is?’
De vrouw moest wel instemmen met dit verzoek, wilde ze niet teveel stampij maken.
‘Goed, laten we in de salon gaan zitten, daar is op dit tijdstip meestal geen levende ziel.’
In ganzenpas liep het viertal achter de vrouw aan.
‘Teresa Neele.’ Het kwam er venijniger uit dan Poirot wilde, maar hij was dan ook niet te spreken over wat zijn geestelijke moeder had veroorzaakt.
‘Tja, ik kon zo gauw niets beters verzinnen.’
‘We zullen het kort houden, Agatha, we willen absoluut je plezier niet vergallen, maar je moet ons het antwoord geven op een prangende vraag: waarom?’
‘Waarom, Jane? Lees je geen kranten. Archie pleegt overspel, mijn moeder is overleden, ik heb een rel met de Detection Club. Kies maar. Of nee, het is een publiciteitsstunt. Die ik alleen uithaal of samen met mijn uitgever.’ Ze keek uitdagend om zich heen.
‘Jullie zijn toch zo goed? Los het maar op!’
‘Ik geloof niet zo in al die argumenten die je aandraagt. Het zijn rookgordijnen voor iets heel simpels.’
‘Och toe, vertel, Jane. Met welke gebeurtenis in St. Mary Mead vergelijk je deze zaak? Het verhaal van de verdwenen haring? Het mysterie van de gestolen fiets? Ha, je zult het nooit oplossen!’
‘Het gaat om de brief,’ zei Tuppence luid om het sarcastische gelach van de schrijfster te overstemmen.
‘Ja, de brief van meneer Poirot,’ deed Tommy een duit in het zakje.
‘Waarin hij schreef dat hij heel tevreden was met zijn rustige nieuwe leven.’
De schrijfster kromp ineen.
‘Ha, we hebben het goed!’ riep Tommy enthousiast.
‘Ja, geniet er maar van. Jullie hebben het goed geraden. Die brief, hij was om van te walgen!’ Ogen vol vuur wendden zich tot Poirot.
‘Jij daar, ik heb altijd een hekel aan je gehad. Hoor je me? Een parmantig misbaksel ben je.’
Miss Marple, Tommy en Tuppence keken ontzet naar Poirot die erg aangedaan leek.
‘Ik had je nooit moeten bedenken. Maar toen ik meer dan genoeg van je had, maakte ik een fout. Ik stuurde je met pensioen om je dwars te zitten. De slimme Poirot zou nooit meer een zaak oplossen. Zijn geniale brein zou wegkwijnen tussen die smerige pompoenen.’
Poirot’s schouders leken steeds verder omlaag te zakken. De briljante oud-detective werd volledig afgebrand. Er bleef niets meer van zijn zelfverzekerdheid over.
‘En toen schreef je me hoe gelukkig je bent in je nieuwe leven. De rust die je gekregen hebt, de hobby waar je nu alle tijd voor hebt. En dat nieuwe leven gun ik je dus niet, stomme Belg!’ Bij die laatste woorden schudde Agatha Christie met haar vuist in Poirot’s richting.
‘Ik moest thuis weg om na te denken over wat ik met je aan moest. Het heeft me een paar dagen gekost om mijn gedachten te ordenen, maar ik ben er uit. Ik zal je krijgen! Je gaat zoveel zaken om je oren krijgen dat je het nog zult betreuren dat ik je ooit bedacht heb.’
‘Dus u ontneemt mij mijn welverdiende rust?’ vroeg Poirot beverig.
‘Reken er maar op!’ De woorden werden bijna uitgespuugd.
‘En nu weg jullie, allemaal!’
Tommy en Tuppence namen Poirot tussen hen in en leidden hem naar buiten en de auto in. Miss Marple volgde zwijgend.
Tommy startte de auto en reed het gezelschap weg. Zodra ze Harrogate goed en wel achter zich hadden gelaten wendde Miss Marple zich tot Poirot.
‘Chapeau, monsieur. Zo zegt u dat toch?’
Tuppence klapte in haar handen, terwijl Tommy het stuur even los liet om op zijn vingers te fluiten. Poirot had inmiddels weer zijn gewone houding aangenomen en veegde een denkbeeldig pluisje van zijn jas. Miss Marple klopte hem zachtjes op de hand.
‘Voor een schrijfster is Agatha behoorlijk dom om zich zo door haar geesteskind in de luren te laten leggen.’
‘Ja, ze had verwacht dat ik zou protesteren tegen mijn pensionering. Dat zou haar veel genoegen hebben gedaan. Maar Poirot laat zich niet zomaar op een zijspoor zetten en dus was een list de beste optie. Maar ik had eerlijk gezegd niet gedacht dat madame Christie daardoor het hele land in rep en roer zou brengen.’
‘Enfin, u kunt weer aan de slag, Poirot, ‘ zei Tommy hartelijk.
‘Ja, welkom terug, monsieur,’ vulde Tuppence aan, waarna ze zich voorover boog om Poirot een dikke zoen op zijn wang te geven, terwijl Miss Marple hem een collegiaal kneepje in zijn arm gaf.
Diezelfde dag nog werd bekend dat Agatha Christie in een hotel in Harrogate was opgedoken. De reden van haar verdwijning is nooit eenduidig bekend gemaakt.
Tommy en Tuppence trouwden en stichtten een gezin, Miss Marple werd een zeer geziene amateurspeurder en Poirot kreeg nog vele zaken op te lossen. Maar nooit werd dit viertal weer samengebracht. Dat was een les die de schrijfster goed geleerd had. Bewaart u dit verslag goed. Het is het enige dat het ware verhaal vertelt over de verdwijning van Agatha Christie.
A.H.
‘
De schrijfster zou zelfmoord gepleegd hebben door het water in te lopen tot ze kopje onder was gegaan.
Ze had haar verstand verloren en was volledig de weg kwijt. Dat zou niet zo heel vreemd zijn geweest, aangezien haar moeder, met wie ze een zeer goede relatie had gehad, kort daarvoor was overleden.
Archie, haar waardeloze ontrouwe echtgenoot werd er van beticht achter haar verdwijning te zitten. Op die manier zou hij de handen vrij hebben om met zijn minnares een nieuw leven op te bouwen. Archie was op de dag van Agatha’s verdwijning naar het huis van vrienden vertrokken, alwaar hij met zijn vriendin had afgesproken. Maar hij was het hele weekend in gezelschap van anderen geweest, die voor hem instonden. En dus had hij een alibi.
Verder werd er ook veel gewezen naar de Detection Club, een groep vooraanstaande misdaadauteurs, die Agatha bijna geroyeerd had als lid, na de verschijning van haar meest recente boek De moord op Roger Ackroyd. In die kringen vond men het maar niets dat zij haar lezers voor de gek had gehouden. Waarschijnlijk was men eerder verbolgen over het feit dat ze de briljante ingeving had gehad – en het lef – om een volslagen onverdachte misdadiger ten tonele te voeren.
Men verdacht de schrijfster ervan dat haar verdwijning een publiciteitsstunt was. Haar boeken zouden extra goed gaan verkopen als ze een poosje uit beeld was, zonder dat bekend was waar ze zich bevond. Of ze dat in haar eentje had bedacht of samen met haar uitgever, daar werd ook druk over gespeculeerd. Wel leek het erop alsof er een nieuwe opleving kwam in de verkopen van haar boeken.
En, last but not least, toen ze maar niet gevonden werd, dood noch levend, kwamen er speculaties in de kranten die niet alleen mijn waarde vriend Poirot raakten, maar ook anderen die door Agatha Christie gecreëerd waren. En dat leidde ertoe dat er een zaak is geweest die door de kopstukken van de Britse detectivewereld gezamenlijk werd opgelost.
Niet dat u daar ooit, behoudens dit verslag, ook maar ergens een snipper informatie over zult vinden. Nee, als het aan Agatha Christie en haar omgeving lag, zou zelfs dit rapport in de open haard verdwijnen. Ten koste van alles zal ten eeuwigen dage ontkend worden dat Hercule Poirot, Jane Marple, Thomas Beresford en Prudence Cowley elkaar ooit ontmoet hebben. Zij leefden niet in elkaars wereld, zal men zeggen. Ze hadden misschien een enkele gemeenschappelijke kennis, maar ze zijn elkaar nooit tegengekomen.
Poirot, de professionele detective die er een eigen praktijk op na hield. Met zijn vlijmscherpe brein en hoogontwikkelde vermogen tot deduceren en concluderen ontmaskerde hij steeds weer de misdadiger.
Jane Marple, de ongetrouwde juffrouw op leeftijd, die weinig buiten haar eigen dorp kwam. Zij leek een eenvoudige oude dame, niet zo bij de tijd, maar ze hield er een gezonde achterdocht op na. Ze bestudeerde haar dorpsgenoten en vond daar altijd een overeenkomst met de misdaden die op haar pad kwamen.
En Tommy en Tuppence, zoals Prudence oneerbiedig genoemd werd. Zij waren de amateurspeurders, maar toch zeer verdienstelijk.
De algemene conclusie is dat deze personages niets met elkaar gemeen hebben. En de schrijfster zelf, die beter zou moeten weten, zal zich verzetten tegen het idee. Het past niet in haar belevingswereld. Maar deze vier speurders hèbben elkaar ontmoet, de professional en de amateurs. Zij hebben intensief samengewerkt om de beroemde schrijfster te vinden èn om de ernstige verdachtmakingen tegen henzelf te ontkrachten.
Welnu, dit is het volledige, onverkorte verslag van de ware gebeurtenissen rondom de verdwijning van Agatha Christie.
Het was een rustige ochtend in Sunningdale. De bakkersjongen fietste van huis tot huis, de melkboer kwam er met zijn paard en wagen achteraan. De kolenboer deed zijn ronde en de kruidenier opende zijn winkeldeur. Het zou een koude dag worden, maar wel droog, volgens de voorspellingen voor 3 december 1926.
In Styles nam de huishoudster de ochtendpost aan van de bezorger en legde het stapeltje brieven op het haltafeltje, na ze per geadresseerde gesorteerd te hebben. Zoals gewoonlijk waren de meeste enveloppen gericht aan de vrouw des huizes. Ze luisterde even onderaan de trap naar het rumoer dat van boven kwam. Het beviel haar niets dat er de laatste tijd zoveel onenigheid leek te zijn tussen de hoofdbewoners van het huis. Oh, ze wist heus wel van de affaire die haar werkgever had met een andere vrouw, daar had hij dan ook geen geheim van gemaakt. Dat was toch absoluut niet netjes van hem, zo kort nadat zijn schoonmoeder was overleden. Mevrouw had daar heel veel verdriet van en meneer hing de charmante minnaar uit bij een ander. Ja, charmant was hij en een oorlogsheld bovendien. Maar om zijn vrouw zo veel pijn te doen? Dat kon toch eigenlijk niet!
Maar nu was er nog iets anders waar veel ophef over gemaakt was. Ze had gehoord dat haar mevrouw ruzie had met een belangrijke organisatie waar ze lid van was. Het fijne wist ze er niet van, maar ze gunde het haar mevrouw in elk geval niet dat ze het middelpunt was van negatieve aandacht. Had haar werkgeefster haar niet van elk verhaal en elk boek dat van haar hand was laten meegenieten? Toegegeven, het laatste werk, De moord op Roger Ackroyd was schokkend geweest, in die zin dat pas op de allerlaatste pagina´s een man met een respectabel beroep de dader was gebleken. De huishoudster was er in eerste instantie erg ontdaan van geweest, maar had daarna toch wel ingezien dat het eigenlijk een heel ingenieus bedacht verhaal was geweest. Was niet iedere lezer fantastisch op het verkeerde been gezet? En om daar nu zo’n ophef over te maken! Het was bijna onfatsoenlijk zoals haar mevrouw behandeld was.
En daar kwam nu voor de zoveelste keer de ontrouw van meneer bij. Hij hield het met ene Nancy Neele. De huishoudster kende de jongedame niet, maar was ervan overtuigd dat deze in het niet zou vallen bij haar mevrouw. Dat meneer nou toch zo kon vallen voor de charmes van een ander. Ze had hem wijzer gedacht.
Och, hoor nou toch eens hoe ze tekeer gaan daar boven!
‘Archie, hoe kun je! Juist vandaag! Ik wil absoluut niet dat je naar …, naar dat mens gaat. Je kunt toch wel een keer het weekend thuis zijn.’
Er klonk een gemompel.
‘Nee, ik weet heus wel dat je naar die lellebel gaat. Je hoeft niet net te doen alsof je vrienden gaat bezoeken. Als je al naar vrienden gaat, zal zij er ook wel zijn.’
De huishoudster kon zich goed voorstellen hoe haar mevrouw er nu bij stond. Opgeheven vuist, een rood aangelopen gezicht van woede, de voeten wat uit elkaar gezet om zichzelf te steunen. En meneer? Die zou ongetwijfeld een sigaret roken, zijn vrouw de rug toekeren en uit het raam staren. Die trok zich niets aan van wat zijn echtgenote hem allemaal verweet. Nee, het was geen gelukkig huwelijk meer.
Algauw vertrok Archie naar het huis van zijn vrienden, waar zijn minnares op hem wachtte. Zijn vrouw probeerde hem tot bij de voordeur tegen te houden, maar hij liet zich niets gezeggen. Met een leeg gevoel sloot ze de deur achter hem en legde haar hoofd tegen het koele hout. Een diepe zucht ontsnapte aan haar lippen. Toen vermande ze zich, liep de hal in en pakte haar post. Misschien dat daar iets tussen zat wat haar afleiding kon bezorgen. Ze liep de salon binnen waar een behaaglijk vuur in de open haard brandde en ging aan haar schrijftafel zitten. Zorgvuldig opende ze eerst alle enveloppen alvorens er de brieven uit te halen. De meeste post kwam van bewonderaars, er waren twee rekeningen bij en de laatste brief was van de man die zij zelf met pensioen had gestuurd. Ze las graag de epistels die haar lezers haar stuurden, ook al was de inhoud meestal hetzelfde:
‘Erg genoten van uw schrijven’
‘Tot op het laatst geen idee van de dader’
‘Opgetogen over elk nieuw verhaal van uw hand’
Ze borg ze op in een la van haar schrijftafel en de rekeningen gingen op een stapel. Toen pakte ze de brief van de gepensioneerde.
Die avond zat ze alleen aan het diner. Het eten smaakte haar niet, ze at louter omdat ze wist dat haar lichaam dat nodig had. Ze dronk weinig en sprak nauwelijks met het personeel. Rond kwart voor tien kuste ze haar slapende dochter Rosalind, meldde aan de huishoudster dat ze een eindje ging rijden en vertrok.
De volgende ochtend werd haar auto, zonder de bestuurster, gevonden in een kalksteengroeve.
Agatha Christie was verdwenen.
Het nieuws ging als een lopend vuurtje door Sunningdale. Van de bakkersjongen tot de wasvrouw, van de dokter tot de kastelein, overal hoorde je dat er een hoop heisa was geweest in Styles, het huis waar Archie Christie en zijn vrouw Agatha woonden.
‘Heb je het gehoord? Het was een enorme rel! En nu is zij spoorloos verdwenen.’
Zoals dat gaat, met beroemdheden, was de verdwijning van Agatha Christie in heel korte tijd alom onderwerp van gesprek. Ze werd overal en nergens gesignaleerd. Geruchten deden de ronde, zwollen aan en werden net zo snel weer ontkracht. De schrijfster was vermoord, ontvoerd of weggelopen. Haar auto werd aangetroffen op geruime afstand van haar huis, zonder een spoor van de inzittende. In en rond het voertuig vond men kledingstukken en verschillende andere zaken die aan Agatha werden toegeschreven, maar niets van dat alles kon een licht werpen op haar verblijfplaats. Iemand bracht naar voren dat de vrouw labiel was geweest toen ze haar woning verliet zodat de gedachte aan zelfmoord niet uit te sluiten viel. In de nabije omgeving werd gezocht naar een plek die zich leende voor suicide en die werd gevonden: een meer, waar je vanaf de kant gemakkelijk in kon lopen, maar dat diep genoeg was om uiteindelijk in te verdwijnen. En was niet een van de romanfiguren die door Agatha Christie bedacht waren in hetzelfde meer verdronken?
Al snel verzamelde zich een menigte nieuwsgierigen rondom de Silent Pool. Halzen werden uitgerekt om toch maar niets te missen van de agenten die in wankele bootjes het meer afzochten naar een lichaam. De belangstellenden huiverden langs de kant, de politiemensen rilden in de vaartuigen. Het was opnieuw een koude dag.
Er werd druk gespeculeerd wat er precies in Agatha’s hoofd was omgegaan toen ze besloten had een einde aan haar leven te maken. Want dat ze daar, ergens, in het water lag, daar was men absoluut van overtuigd. Mensen kleunden bij elkaar en sloegen met hun armen om zich warm te houden. Vooraan, pal langs het water stond een kleine man, die opviel omdat hij zich nog meer had ingepakt dan de overige toeschouwers. Het was moeilijk te zien of hij van zichzelf dik was, of dat hij misschien wel drie jassen over elkaar heen had aangetrokken om maar warm te blijven. Op zijn hoofd had hij een zwarte hoed die hij tot op zijn wenkbrauwen naar beneden had getrokken en daaroverheen was een lange sjaal gedrapeerd, die hij voor het onderste gedeelte van zijn gezicht langs had geslagen. Alleen zijn ogen en neus waren zichtbaar. Het mannetje hield zich afzijdig van de rest, gaf geen hoorbaar commentaar en leek in zijn eigen wereld te leven. Af en toe schudde hij zijn dik ingepakte hoofd, alsof hij daarmee wilde aangeven dat hij – beter dan de rest - wist wat er aan de hand was.
Het dreggen duurde een groot deel van de dag en er kwamen uitbaters met soep en warme dranken die goede zaken deden. Langzamerhand leek het meer op een kermis dan op het zoeken naar een verdronkene tot ergernis van inspecteur Langdon die de leiding had.
‘Haal dat circus hier weg’, snauwde hij tegen zijn mannen, die vervolgens hun uiterste best deden om de kooplui terug te dringen. Die lieten zich niet wegsturen en zo bleef het ook op de oever van het meer een boeiend schouwspel.
Het kleine, dik ingepakte mannetje bleef slechts korte tijd langs de waterkant staan. Hij schudde steeds minder met zijn hoofd totdat hij zich uiteindelijk omdraaide en naar de weg terug wandelde waar een lange rits auto’s op hun eigenaars wachtte. Hij had zijn conclusie al getrokken: daar ginds in het koude water zou geen lichaam gevonden worden.
Toen ook inspecteur Langdon ten langen leste tot de conclusie kwam dat ze beter konden stoppen met zoeken, was het mannetje alweer hoog en breed thuis in zijn huis in King’s Abbot.
De volgende dag werd er een zoektocht op touw gezet in de velden rondom de groeve waar Agatha’s auto was gevonden en in de omgeving van haar woonplaats Sunningdale. Duizenden vrijwilligers trokken door de weilanden en bossen in min of meer geordende groepen. Daar waar de meeste mensen op de been waren, stonden de wegen vol auto’s en karren. Van heinde en verre stroomde het publiek toe: tot uit Londen was er belangstelling voor de speurtocht. Niet dat iedereen zich fysiek inspande. Sommigen kwamen alleen maar kijken en commentaar geven.
Onder degenen die daadwerkelijk aan de zoektocht deelnamen was ook een jonge man die er alle belang bij had dat de schrijfster zo snel mogelijk en in goede gezondheid gevonden zou worden. Zijn carrière was door haar op de rit gezet, die van hem en van zijn allerliefste, en hij zou het razend vervelend vinden als de verdwijning van Agatha Christie meteen ook het einde zou betekenen van hun avonturen.
Waar kon die vrouw nou toch zijn gebleven? Voordat het nieuws goed en wel tot hen was doorgedrongen, was de schrijfster al een paar dagen uit zicht. Zodra de feiten bekend waren hadden Prudence en hij intensief overlegd wat hun beste optie zou zijn. Ze hadden alles op een rijtje gezet en waren tot de conclusie gekomen dat ze zo dicht mogelijk op elke zoektocht dan ook moesten gaan zitten. Ze waren te laat geweest voor de dregactie bij het meer, maar toen bekend werd dat er vrijwilligers werden gevraagd om de omgeving af te speuren, hadden ze besloten dat Tommy zich zou aanmelden. Prudence zou bij de auto wachten tot er nieuws was en intussen proberen zoveel mogelijk gegevens te verzamelen bij de inspecteur die op de zaak was gezet.
Terwijl Tommy over het land zeulde, zette Prudence haar liefste gezicht op en wandelde ze quasi ongeïnteresseerd naar de politieauto vanwaar het commando werd gevoerd over de actie. Ze had meteen in de gaten wie de hoogste in rang was, een inspecteur.
‘Commissaris, wat is er toch precies gebeurd?’ Ze had niet alleen haar liefste gezicht opgezet, maar bracht ook nog haar meest innemende maniertjes en zachtste stem in stelling.
‘Dag mevrouw. U weet misschien wel dat de bekende schrijfster Agatha Christie verdwenen is? Er is een gerucht dat ze hier ergens de velden in is gelopen en wellicht onwel is geworden. Naar haar zijn al deze mensen op zoek. En het is inspecteur, mevrouw, inspecteur Langdon.’
‘Ik zou toch echt gedacht hebben dat een man met uw uitstraling commissaris was. Maar, gelooft u mij, u zult ongetwijfeld binnenkort al een flinke promotie maken. Tenslotte, als iemand deze zaak kan oplossen, bent u het wel!’ Haar vleierij had succes, want de inspecteur begon haar vanzelf meer te vertellen dan hij eigenlijk van plan was geweest.
Toen Prudence voldoende informatie uit de inspecteur had losgekregen nam ze afscheid van hem.
‘Als ik u weer zie zult u vast mevrouw Christie gezond en wel gevonden hebben en dan maken ze u meteen hoofdinspecteur. De weg naar commissaris ligt dan voor u open.’ Ze lachte haar liefste lach naar hem, draaide zich om en liep terug naar haar auto. Kort daarop verscheen Tommy. Zijn broek en schoenen waren modderig, zijn gezicht had een mismoedige uitdrukking.
‘Ik geloof nooit dat ze hier ergens is, Tuppence,’ zei hij gelaten, zoals altijd zijn vrouw bij haar koosnaam aansprekend.
‘Dat ben ik met je eens, Tommy. Luister wat ik heb gehoord van inspecteur Langdon.’ Ze stapten in de auto en buiten het bereik van eventuele nieuwsgierige oren herhaalde Prudence wat Langdon haar eerder had verteld. Toen ze goed en wel uitgesproken was startte Tommy de auto en vertrokken ze met gezwinde spoed.
Ondertussen was de politie natuurlijk ook in Styles aan het zoeken naar aanwijzingen en motieven. Men was vastbesloten de mysterieuze verdwijning op te lossen. Inspecteur Langdon had het slachtoffer een aantal malen gesproken en vond haar niet het type dat zelf het water in zou lopen. Ondergeduwd worden, dat zou meer bij haar passen, hoewel hij zich haar herinnerde als een stevige, krachtige vrouw. Helaas had de dregactie in de Silent Pool noch de zoektocht in de velden iets opgeleverd. Hij zou zich nu concentreren op aanwijzingen in het huis van het slachtoffer.
Langdon had een goed team meegebracht en door het hele huis heen trof men agenten die het pand minutieus doorzochten. Zelf hield de inspecteur zich bezig met het ondervragen van het personeel. Uit ervaring wist hij dat de huishoudster over het algemeen het beste op de hoogte was van wat er zich in de woning van haar werkgever afspeelde, maar dat hield niet in dat hij de andere personeelsleden niet hoefde te horen. Een huishouden zoals dit, met meerdere personeelsleden, was een wereld op zich en waar mensen zijn, wordt geroddeld. Het was de taak van de politie om uit die roddels te destilleren wat van belang was voor de zaak.
‘Mevrouw Goodheart, kunt u mij in uw eigen woorden vertellen hoe de dag van gisteren is verlopen?’
De huishoudster ging op het puntje van haar stoel zitten. Ze wilde het vooral goed doen, dus moest ze zich volledig concentreren op het verhaal dat ze te vertellen had. Tot tevredenheid van de inspecteur was het relaas van mevrouw Goodheart prima te volgen, hield ze het kort waar dat kon en weidde ze uit waar dat nodig was. Haar loyaliteitsdrang kwam danig in de knel toen ze wel moest vertellen dat meneer Christie voor de zoveelste keer zijn vrouw had vernederd en beledigd. De huishoudster keek strak voor zich uit toen ze herhaalde wat ze de echtelieden tegen elkaar had horen zeggen.
‘Het is goed dat u mij dit vertelt, mevrouw Goodheart. Niet leuk, maar wel goed. Als het idee leeft dat meneer Christie iets te maken heeft met de verdwijning van zijn vrouw, dan moeten we daar in een vroeg stadium al werk van maken. Als hij er echt niets mee van doen heeft, zoals hij zelf beweert, zal dat vanzelf duidelijk worden.’
Het verhoor werd even onderbroken toen de deur op een kier open ging en een oud dametje haar hoofd als een vogelkopje om de hoek stak.
‘Oh, pardon, ik wist niet dat hier iemand was.’
‘Dat is niet erg, mevrouw. Maar met uw welnemen spreek ik nu even verder met mevrouw Goodheart, dan kom ik straks bij u.’
Het dametje knikte instemmend en trok zich terug. De deur viel zachtjes in het slot.
‘Nu, waar waren we gebleven?’ De inspecteur keek even in zijn opschrijfboekje. ‘Bij meneer Christie, zie ik. Dus meneer is kort na de woordenwisseling vertrokken en u heeft hem daarna niet meer terug zien komen. En toen?’
Het oude dametje was met de taxi naar Sunningdale gekomen. Normaal gesproken kwam ze nauwelijks buiten het dorp waar ze woonde, maar dit was een van die zeldzame keren dat ze zich gedwongen voelde verder te kijken dan haar eigen vertrouwde omgeving. Ze had Inch laten komen en hem gevraagd haar naar Styles te brengen.
‘Dat is wel een eindje rijden, Miss Marple,’ had Inch tegengeworpen, bezorgd om de gezondheid van het broze dametje voor hem.
‘Dat realiseer ik me, Inch, maar nood breekt wet. Agatha Christie is verdwenen, dat weet jij toch ook? Ze moet gevonden worden, als het even kan levend en wel. En, tja, als ze inmiddels dood is …. Nee, dat gevoel heb ik absoluut niet. Ik zou me niet kunnen voorstellen wie.. Of wat …’
‘Als u maar geen gevaar loopt. Als er een misdaad is gepleegd zal de dader misschien niet schromen om u ook iets aan te doen.’ De man had vervaarlijk met zijn ogen gerold.
‘Och heden, nee, Inch, mij overkomt niets. Ik ben alleen maar een ongevaarlijke oude dame.’ Ze had ondeugend gelachen.
‘Als u echt wilt gaan, Miss Marple, dan zal het me een eer zijn u te brengen.’ De chauffeur had zwierig zijn pet voor haar afgenomen.
‘Ja, Inch, ik weet het zeker. Ik heb er sinds het nieuws over de verdwijning in de krant kwam over nagedacht of ik een vergelijkbare situatie hier in het dorp kon bedenken. Maar nee, er wil me niets te binnen schieten. Dus moet ik echt naar Sunningdale om ter plaatse met de mensen te spreken om te zien of er kwade opzet in het spel is.’
Het dametje had zich door de taxichauffeur in haar jas laten helpen, ze had haar hoed opgezet en was voor de man uit naar buiten gelopen.
Inspecteur Langdon had het voltallige personeel ondervraagd en was al met al eigenlijk niet veel wijzer geworden. Alle werknemers van de Christies waren eenduidig in hun verhaal: het boterde al lange tijd niet tussen de beide echtelieden, maar men was minder eensgezind over wiens schuld het was. De wat dommere gansjes in het huishouden kozen meer de kant van Archie, de charmeur, terwijl de verstandiger personeelsleden zich voor Agatha uitspraken of zich neutraal opstelden. In elk huishouden was wel wat, zo was de verklaring van de mensen die geen partij wilden kiezen.
Naast de echtelijke ruzies was er ook sprake van andere mogelijke aanleidingen voor de al dan niet vrijwillige verdwijning van Agatha. Zo wisten alle vrouwelijke werknemers te vertellen dat hun werkgeefster zeer ontdaan was geweest over het overlijden van haar moeder met wie ze een uitstekende band had gehad. De huishoudster was een van de weinigen die afwist van de rel omtrent het laatste boek van Agatha. De meeste anderen lazen niet of weinig en hadden dan ook geen idee waar de bonje met de bond van schrijvers over was gegaan. De verhoren hadden weinig opgeleverd, te weinig om iets mee te kunnen. De zaak zat in een impasse.
De inspecteur trok zich terug in de salon annex werkkamer van de schrijfster. Hij wilde de sfeer proeven, proberen te voelen wat de verdwenen vrouw daar aan energie had achtergelaten. Toen hij de deur achter zich sloot hoorde hij een lichte ademhaling elders in het vertrek. Het geluid kwam van de grote stoel die bij het raam stond. Geruisloos liep hij er naar toe en keek over de hoge rugleuning neer op een klein grijs hoedje. Snel liep hij om de stoel heen om vervolgens het oude dametje van daarstraks te ontwaren.
‘Goedemiddag, inspecteur’, zei het dametje dat in het geheel niet verrast was door de plotselinge verschijning van de grote, stevig gebouwde politieman.
‘Mevrouw.’ Langdon knikte toeschietelijk, hoewel hij het als vervelend ervoer dat de oude vrouw in dezelfde kamer was als waar hij zijn eigen onderzoek wilde uitvoeren. Met de beste wil van de wereld kon hij niet bot zijn en het dametje eruit zetten, maar hij wilde ook niet dat zij hem op de vingers keek en allerlei quasi bijdehante opmerkingen zou maken. Hij kende ze, die oude tantes, niets dan wijsneuzige nieuwsgierige Aagjes waren het, die te pas en vooral te onpas zich bemoeiden met zaken die duidelijk niet de hunne waren.
De oude dame keek geïnteresseerd naar de inspecteur, maar ze zei of vroeg niets. De stilte duurde even en toen voelde Langdon zich genoodzaakt een opmerking te maken.
‘Dit is de werkkamer van mevrouw Christie.’
De vrouw knikte instemmend.
‘Hier zijn de meest ingewikkelde intriges ontstaan, hoor ik.’
Een bedachtzaam knikje als reactie.
‘U bent het daar niet mee eens?’
‘Och, als u het zegt.’
‘Ik neem aan dat mevrouw Christie hier regelmatig vertoefde om zich over te geven aan het schrijven. Ik ken haar boeken niet, maar ik weet dat ze detectiveverhalen schreef. Hoeveel misdrijven zijn hier wel niet verzonnen, in gedachten begaan en vervolgens opgelost?! Maar misschien bent u wel helemaal niet gediend van dergelijke verhalen. Ongetwijfeld hebt u andere ideeën over wat prettig leest en wat niet.’ Hij keek haar vragend aan. Als de oude dame zou instemmen kon hij haar verzoeken de kamer te verlaten opdat hij deze aan een grondig onderzoek kon onderwerpen.
‘Het gaat niet zozeer om wat ìk wel of niet als aangenaam ervaar, inspecteur. Het gaat er om dat mevrouw Christie verdwenen is en zo snel mogelijk weer gevonden moet worden. Levend wel te verstaan.’ Ineens klonk de oude dame zeer kordaat, tot grote schrik van Langdon. Hij vreesde dat het nog wel even kon duren voor hij de werkkamer van het slachtoffer voor zich zelf zou hebben.
‘U hebt natuurlijk gelijk, mevrouw ….’
‘Marple. En het is Miss.’
‘Excuus, Miss Marple.’
Een vriendelijk knikje van het vogelkopje gaf aan dat ze hem de vergissing niet aanrekende.
‘U heeft het personeel gesproken?’ Langdon verbaasde zich niet over haar vraag, wel over haar directheid. Hij had wel gedacht dat ze nieuwsgierig zou zijn, maar ook dat ze haar vragen eerder aan de huishoudster zou stellen dan aan de sterke arm. Och, hij kon haar best een paar dingen vertellen. Als dat haar hang naar weetjes zou bevredigen, zou ze des te sneller naar een ander deel van het huis vertrekken.
‘Ik heb inderdaad met het voltallige personeel gesproken. Wat daar uit te concluderen valt moet ik natuurlijk voor me houden, maar houd u de nieuwsberichten goed in de gaten, Miss Marple. Binnen zeer korte tijd zal het raadsel omtrent mevrouw Christie zijn opgelost.’ En nu wegwezen, dacht hij er achteraan. Maar het vogelkopje verroerde zich niet. Haar ogen blikten onbevreesd in de zijne. Nou ja, wat maakte het uit als hij haar iets meer vertelde dan hij eigenlijk van plan was geweest. Voor zo’n onschuldig oud dametje moest het heel wat zijn dat ze nu zo ineens betrokken was geraakt bij een zaak die mogelijk toch een misdrijf zou blijken te zijn.
‘Er is onenigheid tussen meneer en mevrouw Christie, zo is mij verteld.’
‘Meneer Christie heeft een affaire met een andere vrouw.’
‘Eh, ja, inderdaad.’
‘Verdenkt u meneer Christie ervan zijn vrouw vermoord te hebben?’
‘U loopt erg hard van stapel, Miss Marple. Denkt u dat er sprake is van moord?’
‘Dat vraag ik u, inspecteur!’ Ze lachte schalks naar hem.
‘U hebt gelijk, ik mag geen vraag met een wedervraag beantwoorden. Het geval wil dat meneer Christie de hele avond en nacht met zijn …’
‘… maîtresse?’ vulde de oude dame aan. Langdon keek haar verward aan en vervolgde:
‘…met zijn vriendin heeft doorgebracht. Ook de gehele volgende dag waren ze bij elkaar. Mevrouw Neele heeft dat bevestigd.’
‘Mevrouw Neele heeft er alle belang bij dat haar minnaar niet in staat van beschuldiging wordt gesteld.’
‘Uiteraard. Desalniettemin hebben we meerdere getuigen die hebben aangegeven de heer Christie op verschillende momenten in eerder genoemde periode te hebben gezien. Het lijkt er op dat hij onmogelijk de gelegenheid heeft gehad zich gedurende langere tijd uit de voeten te maken om zijn echtgenote iets aan te doen.’
‘Maar had hij het zelf moeten doen? Er bestaan toch ook mensen die zoiets voor je kunnen doen?’ Miss Marple trok een heel onschuldig gezicht terwijl ze deze bijzondere veronderstelling uitte.
‘Miss Marple, ik zou bijna denken dat u bekend bent met allerlei soorten misdaad.’
‘In St. Mary Mead waar ik woon, gebeurt misschien niet zo vaak iets, maar ook daar komt wel eens iets onaardigs voor. En soms laat iemand zich voor het karretje van een ander spannen, zonder dat de rest dat zo gauw in de gaten heeft.’
‘Maar u laat zich geen rad voor de ogen draaien, is het niet?’
‘Gewoonlijk niet, nee. Mensen zijn zo geneigd alleen maar aan zichzelf te denken en voor hun eigen gewin te gaan. De goeden niet te na gesproken, natuurlijk, maar over het algemeen heeft de mens last van een slechte inborst.’
‘En dus verdenkt u meneer Christie?’
‘Alles ligt natuurlijk nog open. Meneer Christie heeft nog niet bekend.’
‘Hoe weet u dat?’
‘Zou u anders hier met mij zitten te praten?’
Langdon schoot in de lach.
‘U bent zeer oplettend, Miss Marple.’
Het vogeltje tegenover hem neeg haar kopje.
‘Goed, ik zal u vertellen wat ik weet. Meneer en mevrouw Christie hebben onenigheid gehad, met name over het voorgenomen weekenduitstapje van meneer met zijn vr…, eh, maîtresse. Meneer is vertrokken, mevrouw trok zich terug in haar schrijfkamer. Hier dus.’ Langdon duidde de ruimte aan met een brede armzwaai.
‘Nadat ze de post had behandeld heeft mevrouw Christie nog een tijdje gerust, daarna heeft ze in haar eentje gedineerd en later op de avond is ze met haar auto vertrokken. De auto is de volgende dag teruggevonden, zonder een spoor van mevrouw. Er is gedregd in een nabijgelegen meer, zonder resultaat. Een zoektocht door de omringende velden heeft ook niets opgeleverd. Agatha Christie is verdwenen, haar man heeft een kloppend alibi en ik sta met lege handen.’
Miss Marple zweeg zo lang dat Langdon vermoedde dat de oude dame in slaap gesukkeld was. Hij stond op om de kamer te verlaten, toen hij plotseling een zachte stem hoorde vragen:
‘En wat bent u er wijzer van geworden?’
‘Sorry, ik dacht …’
‘Ik dacht ook. Vandaar mijn vraag.’
‘U wilt weten wat ik er wijzer van ben geworden?’
‘Ja, u zult ze toch gelezen hebben.’
‘Ik begrijp niet wat u bedoelt.’
‘De brieven natuurlijk. Er is u toch verteld dat mevrouw Christie de post behandeld heeft?’
‘Ja, de huishoudster was daar heel duidelijk over. En uiteraard hebben we de brieven bekeken of daar niet een epistel bij was dat licht op de zaak kon doen schijnen.’
‘En?’
‘Nee. Helaas. Er waren vier brieven van lezers, die allemaal even enthousiast waren over de boeken van mevrouw Christie. En verder zaten er twee rekeningen bij de post, ook niets bijzonders.’
‘Aha. Niets bijzonders dus.’
‘Nee, de post brengt ons niet verder.’
‘Naast u op tafel liggen enveloppen, inspecteur.’
Langdon keek naast zich en knikte instemmend.
‘Denkt u dat het de enveloppen zijn van de brieven die vandaag zijn gekomen?’
Langdon bekeek de poststempels.
‘Dat is heel goed mogelijk, maar waar wilt u heen, Miss Marple?’
‘Terwijl u de poststempels bekeek, inspecteur, heb ik meegeteld. U heeft daar zeven enveloppen. Er zijn vier brieven van bewonderaars en twee rekeningen gekomen. Wat zat er in de zevende envelop?’
‘Scherp van u, Miss Marple. Heel scherp.’
Direct begon Langdon de afzenders van de brieven en van de rekeningen met die op de enveloppen te vergelijken. Al gauw zwaaide hij met de laatst overgebleven envelop.
‘Dit is ‘m! En nu de bijbehorende brief nog.’
‘Wie is de afzender, inspecteur?’
‘Een buitenlandse naam, met een adres in King’s Abbot, Miss Marple. Ene Hercule Poirot.’
Miss Marple schrok zichtbaar.
‘Kent u die naam? Wie is deze Poirot?’
‘Kent u hem niet, inspecteur?’
‘Zegt me niets, Miss Marple. Vertelt u eens, wie is het?’
‘U kent de boeken van mevrouw Christie helemaal niet, zei u?’
‘Nee, het spijt me. Ik ben niet zo’n lezer.’
‘Dan begrijp ik waarom de naam u niet bekend voorkomt. Hercule Poirot is een bekende detective, over wie mevrouw Christie een aantal verhalen heeft geschreven. Meneer Poirot is inmiddels met pensioen.’
‘Dank u voor de toelichting. Maar waar is de brief van deze meneer gebleven?’
Langdon speurde de kamer door. Zijn blik bleef hangen op een ladekastje en gleed vervolgens door naar Agatha’s schrijftafel.
‘De haard heeft gebrand.’ Het werd zachtjes gezegd, maar het was wel waar. Langdons ogen lieten de schrijftafel los en concentreerden zich op de open haard die nog niet was schoongemaakt. Het huishouden van de Christie’s was chaotisch geworden vanaf het moment dat Agatha verdwenen bleek te zijn.
De inspecteur liep naar de haard en trok er voorzichtig twee halfverbrande stukjes papier uit die hij op de schrijftafel legde en gladstreek.
‘U vertelde net dat deze Poirot met pensioen is? Daar lijkt hij niet blij mee te zijn.’ Langdon wees naar de stukjes papier.
‘Er is een hoop tekst weg, maar de steekwoorden duiden op een wrok die de schrijver koestert tegen mevrouw Christie.’
De oude dame stond op uit haar stoel en voegde zich bij de inspecteur. Ze was onaangenaam verrast door de gevolgtrekking van de politieman. Voor zover ze wist was Poirot er de man niet naar om anderen te bedreigen. Niet dat ze hem ooit ontmoet had, maar ze had uiteraard wel Agatha’s verhalen over de Belgische detective gelezen. Langdon wees zijn gesprekspartner op de stukjes tekst die overgebleven waren en, nee, het viel niet te ontkennen dat er een zekere dreiging van uit ging: … omkomen … weggestuurd … welverdiende …. betreuren…
‘Ik kan me niet voorstellen dat meneer Poirot dit geschreven heeft. Nee, dit moet een vergissing zijn.’
‘Het spijt me, Miss Marple, maar ik kan niet anders dan concluderen dat deze heer iets te maken heeft met de verdwijning van mevrouw Christie. Ik moet eerst hier nog een paar zaken afronden, maar morgen zal ik naar King’s Abbot afreizen om Hercule Poirot stevig aan de tand te voelen.’
‘Als u werkelijk meent dat dit de oplossing van het probleem zal zijn, dan moet u natuurlijk onverwijld met meneer Poirot spreken. Maar ik vertrouw er op dat u geen greintje bewijs tegen hem zult vinden.’
‘De waarheid, Miss Marple, de waarheid, die moeten we vinden. En Agatha Christie, uiteraard.’
‘Vanzelfsprekend, inspecteur. Goedemiddag.’
‘U vertrekt?’
‘Ja, ik ga naar huis.’
‘U bent ongetwijfeld zeer vermoeid.’ De inspecteur knikte haar begrijpend toe. ‘Ik wens u een goede terugreis.’
De oude dame liep naar buiten waar voor de deur nog steeds de taxi stond te wachten. Inch opende het portier en hielp zijn passagier naar binnen. Buiten het bereik van Langdon’s gehoor zei Miss Marple:
‘Inch, de kortste weg naar King’s Abbot, alsjeblieft.’
Terwijl de auto de oprijlaan verliet realiseerde Langdon zich ineens dat hij dan wel een hele tijd had doorgebracht met de oude dame, maar dat hij er geen flauwe notie van had wat ze eigenlijk in het huis van de Christie’s was komen doen.
In King’s Abbot had de huishoudster net de krant en de post op het bureau van haar werkgever gelegd en aanstalten gemaakt om terug naar de keuken te gaan, toen ze achter zich een boze uitroep hoorde.
‘Incroyable!’
Ze draaide zich om en snelde op de kleine man met het eivormige hoofd toe.
‘Monsieur Poirot? Kan ik iets voor u doen?’
‘Mais c’est affreux! Scandaleux!’ Woedend wees de man naar het voorpaginanieuws van de krant. De huishoudster was van nature niet nieuwsgierig, maar voelde nu wel aan dat ze maar beter even kon kijken wat haar baas zo opwond. De pikzwarte koppen logen er niet om:
Agatha Christie nog steeds niet terecht
Personages betrokken bij verdwijning?
‘Och, het is toch wat met mevrouw Christie. Ze zeggen dat ze misschien wel ontvoerd is. Voor losgeld. Wat denkt u monsieur Poirot? U heeft toch wel vaker met dit soort zaken te maken?’
Poirot liet zich afleiden door de huishoudster die duidelijk een beroep op hem deed om het mysterie op te lossen.
‘Ah, madame Pickard, uiteraard heb ik hier al mijn gedachten over laten gaan. Helaas heeft men mijn hulp nog niet ingeroepen, zodat ik niet van alle omstandigheden waaronder madame Christie is verdwenen op de hoogte ben. Maar, eerlijk gezegd, ik verwacht elk moment een oproep van Scotland Yard om me over dit geval te buigen.’ Poirot tikte vergenoegd de vingers van beide handen tegen elkaar. Hij hield wel van een zaak die zijn vlijmscherpe intelligentie op de proef stelde. Had hij zich in het verleden niet al meerdere keren bewezen? Hij was een gevierd detective. Geweest. Totdat … Ja, totdat Agatha Christie besloten had dat hij nog een keer mocht schitteren voordat ze hem naar zijn pompoenenveldje verbande.
En zijn goede vriend, kapitein Hastings, was naar Argentinië gestuurd. Wat was het idee erachter geweest om hen na zo korte tijd wreed uit elkaar te halen? Hij, Poirot, had het nodig om een assistent te hebben, een trouwe compagnon. En Arthur Hastings was zeer capabel geweest om die rol te vervullen. Slechts een paar zaken hadden ze samen opgelost. Nou ja, het was natuurlijk Poirot die iedere keer weer het misdrijf had opgelost en de schuldige had aangewezen, maar zijn goede vriend Hastings had de zaken opgetekend voor het nageslacht. Tot de moord op Roger Ackroyd, toen was Hastings al hoog en breed onderweg naar Zuid-Amerika en had de plaatselijke dokter voor chroniqueur gespeeld. En wie in die zaak de boosdoener was, was inmiddels wel bekend.
Poirot’s ogen zochten de brief die hij onlangs van kapitein Hastings had ontvangen. Hij hoefde hem niet te lezen om zich de inhoud ervan woordelijk te herinneren.
Poirot, ik moet je zeggen dat ik het hoogst onprettig, ja, misschien wel onbetamelijk – vergeef me de uitdrukking - vind dat je zo zonder pardon door mevrouw Christie
Wat bedoelen ze daarmee, monsieur? Wie zijn die personages?’
‘Eh, bien, Madame Pickard, de personages van madame Agatha Christie, dat zijn Thomas Beresford en zijn charmante verloofde, Prudence Cowley, en sinds heel kort ook een ongetrouwde dame op leeftijd, Jane Marple. Zij zijn degenen waarover madame Christie schrijft. En, madame Pickard, ik was er tot voor kort ook een van.’ Poirot schudde zijn hoofd, ontsteld als hij was dat men maar zou kùnnen denken dat er een verband zou zijn tussen de verdwijning van de detectiveschrijfster en haar geesteskinderen.
‘Monsieur Poirot? Er is bezoek voor u.'
Poirot schrok wakker uit zijn middagdutje. Hij had gedroomd, iets wat hij anders nooit deed. In zijn droom had hij samen met Agatha Christie op de bodem van een put gezeten, tot elkaar veroordeeld. Hij was er niet zeker van of dat een goed of juist een slecht gevoel had opgeleverd.
‘Bezoek, madame Pickard? Laat u maar binnenkomen!’ Hij keek even op zijn zakhorloge. Half vier.
In de hal klonken stemmen. Jong, enthousiast en daar tussendoor een zachte stem van een oudere dame. Poirot kon nauwelijks zijn nieuwsgierigheid bewaren totdat de deur open ging. Achter zijn huishoudster aan stapte eerst een klein oud dametje met een grijs hoedje op naar binnen, gevolgd door een jonge man en vrouw die allebei een fris, open gezicht hadden.
‘Monsieur Poirot, het spijt me dat we zo onaangekondigd …,‘ begon de jonge man te zeggen, maar hij viel stil toen hij zag hoe de blik van de oude dame zich op het bureau vestigde. Zijn ogen gleden van het eivormige hoofd van zijn gastheer naar de krantenkoppen die inmiddels ieders blik aantrokken.
‘Dat is een vuige veronderstelling. Hoe komen ze erbij?’ De stem van de jonge man sloeg over. ‘Toch? Het is toch niet waar?’
Het bleef angstvallig stil in de kamer. Het viertal durfde elkaar nauwelijks aan te kijken, alsof ze allemaal bang waren in andermans ogen iets te lezen dat op een soort schuldbewustzijn duidde.
Poirot was de eerste die sprak.
‘Gaat u vooral zitten, voordat we hierover spreken. Wilt u koffie? Thee?’
De huishoudster keek hen afwachtend aan, uiterlijk onberoerd door de uitbarsting van de jonge man.
‘Nee, dank u, monsieur Poirot. Laten we dit eerst uit de wereld helpen, voordat we al dan niet gezellig met elkaar iets drinken.’ De jonge vrouw was duidelijk zeer geagiteerd.
‘Kom nu, juffrouw Cowley, neemt u plaats.’ De oude dame leidde de jonge vrouw naar een fauteuil en vroeg toen aan de huishoudster om een pot thee te brengen.
‘Thee brengt rust. En dat hebben we allemaal nodig op dit moment.’
Zodra iedereen een plekje had gevonden begon het elkaar zwijgend bekijken opnieuw, totdat Poirot er genoeg van had en het gesprek opende.
‘Nu, ik mag aannemen dat u hier allemaal om dezelfde reden bent. De verdwijning van madame Agatha Christie.’
De andere drie knikten instemmend.
‘U heeft klaarblijkelijk al kennis met elkaar gemaakt?’
‘We kwamen elkaar voor uw deur tegen, Monsieur Poirot. En zoals u het zo goed stelt, we zijn hier vanwege Agatha. Mijn naam is Jane Marple.’ De oude dame knikte vriendelijk naar Poirot.
‘En ik ben Thomas Beresford en dit is mijn verloofde, Prudence Cowley.’
‘Zegt u maar Tuppence, meneer Poirot. Dat doen al mijn vrienden.’
‘Maar zijn we vrienden, mademoiselle Tuppence, of zijn we vijanden?’ Poirot wees naar de krant op het bureau. ‘Wie van ons heeft belang bij de verdwijning van madame Christie?’
‘Niemand van ons, toch?’ Miss Marple peilde de reacties van de anderen die alle drie driftig hun hoofd schudden.
‘Hoe verzint de pers het in vredesnaam? Alsof een van ons verantwoordelijk zou zijn voor zo’n bizar misdrijf!’ Tuppence schudde ontstemd haar hoofd.
‘Het komt op mij ook vreemd over, echter inspecteur Langdon heeft zelf nog maar zeer recent dezelfde conclusie getrokken.’
‘Inspecteur Langdon, Miss Marple?’
‘Ja, ik heb hem vanochtend in Styles ontmoet.’
‘U was in het huis van mevrouw Christie? Wat deed u daar?’
‘Wat ieder van ons zou doen als hij of zij de kans kreeg. Informatie verzamelen.’ De oude dame keek triomfantelijk de kring rond. De anderen trokken een gezicht van drie dagen onweer. Natuurlijk, zij hadden ook best wel naar Styles willen gaan, maar de tijd was te kort geweest om een goede manier te verzinnen het huis binnen te komen.
‘Hoe bent u in vredesnaam binnengekomen, Miss Marple?’ vroeg Tuppence nieuwsgierig.
‘Gewoon door de voordeur, lieve kind. Wie maakt zich nou druk om een oud naïef dametje? Voor de meesten in het huis was ik zo goed als onzichtbaar!’ Ze verkneukelde zich bij de herinnering.
‘En wat bent u te weten gekomen? Tuppence heeft met inspecteur Langdon gesproken tijdens de zoektocht over de velden, maar dat bracht ons geen steek verder.’
‘En ik was bij het dreggen in de Silent Pool, maar helaas, ook dat heeft niets opgeleverd.’ Poirot zuchtte.
‘Inspecteur Langdon is een goede politieman, maar niet erg origineel in zijn denken. Ik zal eerlijk bekennen, Monsieur Poirot, dat ik hem op uw spoor heb gezet.’
‘In welke zin, Miss Marple?’ Poirot leunde voorover in zijn stoel.
‘Uw brief, monsieur. Uw epistel aan Agatha. Morgen komt inspecteur Langdon bij u voorbij om uw kant van het verhaal te horen. Ik kan u vertellen dat de inspecteur inmiddels denkt dat u wellicht betrokken bent bij Agatha’s verdwijning.’
‘Net als de kranten dus.’ Tuppence trok een gezicht.
‘De verslaggevers verdenken ons allemaal van boze opzet,’ zei Tommy.
‘Aha, mijn brief. Die zou aangekomen moeten zijn op de dag van de verdwijning.’
‘Dat klopt, monsieur. De brief is afgeleverd, gelezen en in de haard gegooid.’
‘Waarom zou madame Christie mijn brief willen verbranden? Ik neem tenminste aan dat zij degene is die hem gelezen heeft en hem heeft vernietigd.’
‘Het is aannemelijk dat Agatha uw brief heeft gelezen net zoals het aannemelijk is dat zij hem in de vlammen heeft geworpen. Als dat inderdaad zo is, is ze niet geslaagd in haar opzet. Enkele stukken tekst zijn namelijk behouden gebleven. En dat feit lijkt u nu de das om te doen, monsieur Poirot.’
‘Hoe bedoelt u dat, Miss Marple? En wat stond er eigenlijk in die brief dat mevrouw Christie hem niet wilde bewaren?’ Tuppence schoof ongeduldig op haar stoel heen en weer.
‘De woorden die niet verbrand zijn kunnen opgevat worden als onderdeel van een dreigbrief.’ Miss Marple’s woorden schokten de aanwezigen. Poirot stond snel op, pakte een stuk papier en liet dit rondgaan in het kleine groepje.
‘Dit, waarde vrienden, is een exact afschrift van mijn brief aan madame Christie. Zoals u kunt lezen is de inhoud eenvoudig een bedankje voor haar inspanningen om mij te ontheffen van de zware taak die ze mij zelf had opgelegd.’
Miss Marple las de brief hardop voor:
Madame,
U heeft mij een groot genoegen gedaan door mij met pensioen te sturen. Mijn grote wens, het kweken van pompoenen, kan ik nu eindelijk in vervulling laten gaan. Ik zal me moeten beperken tot enkele soorten, zodat ik er niet in zal omkomen! Het is goed dat u ook mijn goede vriend Hastings heeft weggestuurd, zodat hij eveneens tot een welverdiende rust kan komen. Onze samenwerking is definitief afgesloten. Ik zal uw beslissing nooit betreuren, u heeft van mij een gelukkig mens gemaakt!
Hoogachtend,
Hercule Poirot
‘Ik wist niet dat het werk u zo hoog zat, Poirot. Eerlijk gezegd dacht ik dat u het heerlijk vond om misdrijven op te lossen.’ Tommy krabde aan zijn kin. Poirot zweeg. Tuppence keek de ex-detective medelijdend aan. Miss Marple zei niets.
‘Maar waarom denkt de politie dan dat het een dreigbrief is die u gestuurd heeft?’
‘Als ik die vraag mag beantwoorden? De woorden die gespaard zijn gebleven, zijn omkomen, weggestuurd, welverdiende en betreuren. Als een van ons juist die termen had ontdekt tijdens een zaak, hadden we zeker ook de verkeerde conclusie getrokken.’
De anderen konden niet anders dan Miss Marple gelijk geven.
‘Wat nu? Als wij niets te maken hebben met de verdwijning van mevrouw Christie, wie dan wel? Waar is ze? Leeft ze nog?’
‘Dat zijn veel vragen, Tuppence. De meeste mogelijkheden zijn al uitgebreid onderzocht door inspecteur Langdon en zijn team. Ik denk dat wij, Agatha’s geesteskinderen, onze krachten moeten bundelen en zorgen dat ze zo snel mogelijk wordt gevonden. En oh ja, ik geloof zeker dat ze nog leeft. Wat denkt u, Monsieur Poirot?’ De oude dame keek haar gastheer vragend aan.
‘Zeker, Miss Marple. Net als u ben ik ervan overtuigd dat madame Christie nog onder ons is. Alleen waar is even de vraag.’
Een bescheiden klopje op de deur kondigde de binnenkomst van de huishoudster aan.
‘Madame Pickard, komt u binnen.’
‘Pardon, monsieur Poirot, ik wilde u niet storen, maar misschien is dit wel van belang.’
‘Zegt u het maar, madame, we hebben geen geheimen voor elkaar.’
‘Ik hoorde in het dorp dat er in een hotel in Harrogate een dame is gesignaleerd die erg lijkt op die schrijfster. De dame in kwestie schijnt alles te ontkennen, maar het gerucht is hardnekkig.’
‘Harrogate zegt u, madame Pickard. Dank u wel. Dit zou wel eens de doorbraak kunnen betekenen in een zeer onverkwikkelijke zaak.’
‘Laten we direct vertrekken.’ Tommy stond op en nodigde de anderen uit in zijn auto naar het betreffende hotel te rijden.
‘Harrogate, Tommy, dat ligt in North Yorkshire. Dat gaat vandaag echt niets meer worden. Laten we een hotelkamer boeken en morgen vroeg die kant op gaan.’
‘Je hebt gelijk, Tuppence. Voor vandaag is het al te laat. Bent u het ermee eens, Miss Marple?’
Natuurlijk was de oude dame het er mee eens. Ze liet zich door Inch in hetzelfde hotel afzetten als waar Tommy en Tuppence zouden logeren en stuurde de taxichauffeur daarna terug naar St. Mary Mead. Tommy zou wel zorgen dat Miss Marple veilig thuis kwam.
De andere ochtend vertrokken ze bijtijds, na eerst Poirot opgehaald te hebben. Het had wel iets weg van een vrolijk uitstapje, zo met z’n vieren in de auto. Hoe dichter ze echter bij Harrogate kwamen hoe stiller ze werden. Het was nu toch maar de vraag of de schrijfster echt in het hotel aangetroffen zou worden.
‘We zijn er,’ zei Tommy nogal overbodig omdat iedereen zelf wel kon zien dat ze gearriveerd waren op hun eindbestemming.
Gezamenlijk betraden ze de lobby en keken aandachtig rond. Opeens hoorden ze een bekende stem ten stelligste ontkennen dat deze toebehoorde aan de bekende auteur.
‘Nee hoor, ik lijk misschien wel op Agatha Christie, maar ik ben het toch echt niet. Mijn naam is Teresa Neele.’ Vriendelijk lachend werd de veronderstelling weggewuifd. Het viertal draaide zich naar de verschijning om. De vrouw voor hen schrok merkbaar, maar herstelde zich snel. Ze deed een poging zich uit de voeten te maken, maar Tuppence blokkeerde behendig haar aftocht.
‘Mevrouw Neele, zouden we even met u mogen praten? Misschien ergens waar het niet te druk is?’
De vrouw moest wel instemmen met dit verzoek, wilde ze niet teveel stampij maken.
‘Goed, laten we in de salon gaan zitten, daar is op dit tijdstip meestal geen levende ziel.’
In ganzenpas liep het viertal achter de vrouw aan.
‘Teresa Neele.’ Het kwam er venijniger uit dan Poirot wilde, maar hij was dan ook niet te spreken over wat zijn geestelijke moeder had veroorzaakt.
‘Tja, ik kon zo gauw niets beters verzinnen.’
‘We zullen het kort houden, Agatha, we willen absoluut je plezier niet vergallen, maar je moet ons het antwoord geven op een prangende vraag: waarom?’
‘Waarom, Jane? Lees je geen kranten. Archie pleegt overspel, mijn moeder is overleden, ik heb een rel met de Detection Club. Kies maar. Of nee, het is een publiciteitsstunt. Die ik alleen uithaal of samen met mijn uitgever.’ Ze keek uitdagend om zich heen.
‘Jullie zijn toch zo goed? Los het maar op!’
‘Ik geloof niet zo in al die argumenten die je aandraagt. Het zijn rookgordijnen voor iets heel simpels.’
‘Och toe, vertel, Jane. Met welke gebeurtenis in St. Mary Mead vergelijk je deze zaak? Het verhaal van de verdwenen haring? Het mysterie van de gestolen fiets? Ha, je zult het nooit oplossen!’
‘Het gaat om de brief,’ zei Tuppence luid om het sarcastische gelach van de schrijfster te overstemmen.
‘Ja, de brief van meneer Poirot,’ deed Tommy een duit in het zakje.
‘Waarin hij schreef dat hij heel tevreden was met zijn rustige nieuwe leven.’
De schrijfster kromp ineen.
‘Ha, we hebben het goed!’ riep Tommy enthousiast.
‘Ja, geniet er maar van. Jullie hebben het goed geraden. Die brief, hij was om van te walgen!’ Ogen vol vuur wendden zich tot Poirot.
‘Jij daar, ik heb altijd een hekel aan je gehad. Hoor je me? Een parmantig misbaksel ben je.’
Miss Marple, Tommy en Tuppence keken ontzet naar Poirot die erg aangedaan leek.
‘Ik had je nooit moeten bedenken. Maar toen ik meer dan genoeg van je had, maakte ik een fout. Ik stuurde je met pensioen om je dwars te zitten. De slimme Poirot zou nooit meer een zaak oplossen. Zijn geniale brein zou wegkwijnen tussen die smerige pompoenen.’
Poirot’s schouders leken steeds verder omlaag te zakken. De briljante oud-detective werd volledig afgebrand. Er bleef niets meer van zijn zelfverzekerdheid over.
‘En toen schreef je me hoe gelukkig je bent in je nieuwe leven. De rust die je gekregen hebt, de hobby waar je nu alle tijd voor hebt. En dat nieuwe leven gun ik je dus niet, stomme Belg!’ Bij die laatste woorden schudde Agatha Christie met haar vuist in Poirot’s richting.
‘Ik moest thuis weg om na te denken over wat ik met je aan moest. Het heeft me een paar dagen gekost om mijn gedachten te ordenen, maar ik ben er uit. Ik zal je krijgen! Je gaat zoveel zaken om je oren krijgen dat je het nog zult betreuren dat ik je ooit bedacht heb.’
‘Dus u ontneemt mij mijn welverdiende rust?’ vroeg Poirot beverig.
‘Reken er maar op!’ De woorden werden bijna uitgespuugd.
‘En nu weg jullie, allemaal!’
Tommy en Tuppence namen Poirot tussen hen in en leidden hem naar buiten en de auto in. Miss Marple volgde zwijgend.
Tommy startte de auto en reed het gezelschap weg. Zodra ze Harrogate goed en wel achter zich hadden gelaten wendde Miss Marple zich tot Poirot.
‘Chapeau, monsieur. Zo zegt u dat toch?’
Tuppence klapte in haar handen, terwijl Tommy het stuur even los liet om op zijn vingers te fluiten. Poirot had inmiddels weer zijn gewone houding aangenomen en veegde een denkbeeldig pluisje van zijn jas. Miss Marple klopte hem zachtjes op de hand.
‘Voor een schrijfster is Agatha behoorlijk dom om zich zo door haar geesteskind in de luren te laten leggen.’
‘Ja, ze had verwacht dat ik zou protesteren tegen mijn pensionering. Dat zou haar veel genoegen hebben gedaan. Maar Poirot laat zich niet zomaar op een zijspoor zetten en dus was een list de beste optie. Maar ik had eerlijk gezegd niet gedacht dat madame Christie daardoor het hele land in rep en roer zou brengen.’
‘Enfin, u kunt weer aan de slag, Poirot, ‘ zei Tommy hartelijk.
‘Ja, welkom terug, monsieur,’ vulde Tuppence aan, waarna ze zich voorover boog om Poirot een dikke zoen op zijn wang te geven, terwijl Miss Marple hem een collegiaal kneepje in zijn arm gaf.
Diezelfde dag nog werd bekend dat Agatha Christie in een hotel in Harrogate was opgedoken. De reden van haar verdwijning is nooit eenduidig bekend gemaakt.
Tommy en Tuppence trouwden en stichtten een gezin, Miss Marple werd een zeer geziene amateurspeurder en Poirot kreeg nog vele zaken op te lossen. Maar nooit werd dit viertal weer samengebracht. Dat was een les die de schrijfster goed geleerd had. Bewaart u dit verslag goed. Het is het enige dat het ware verhaal vertelt over de verdwijning van Agatha Christie.
A.H.
‘