Unverfroren © 2010 Christa Graafland
Dit verhaal verscheen eerder in de bundel Onverwacht van VrouwenThrillers.nl
Woest ben ik. Hoe haalt oom Gerrit het in zijn hoofd? ‘Ik verbied het je.’ Zijn hoge scherpe stem kraakt nog na in mijn hoofd. Net zoals mijn eigen reactie op de onbuigzaamheid van de pater familias.
‘Dat kunt u niet. Ik laat me niets gezeggen. Nu niet, nooit.’ Als ik niet zo boos was geweest, zou ik ongetwijfeld geshockeerd zijn geweest door mijn brutale antwoord. Ik heb zonder verdere plichtplegingen de verbinding verbroken, mijn mobieltje in de la gegooid en ben me om gaan kleden. Rennen, dat is het enige dat helpt als ik boos ben. Het is ook zo laag, zo, zo gruwelijk. Ik ben bijna misselijk van kwaadheid.
Met stugge bewegingen knoop ik mijn hardloopschoenen dicht, trek de deur achter me in het slot en begin meteen tempo te maken, zonder eerst een stukje in te lopen. Ik ren zonder op of om te kijken het dorp uit, de binnendoorweg naar Bruinisse op totdat ik bij het fietspad kom dat door het bos leidt. Het is stil op straat, etenstijd, geen mens op de weg. Elk normaal gezin zit nu aan de warme hap. En wat doe ik? Ik ren weg van het afschuwelijke familiegeheim waar ik als enige niets van af wist.
‘Ik wist dat jij het niet zou begrijpen. Je maakt alles kapot als je dit in de publiciteit brengt. ’ De stem van oom Gerrit snerpt door mijn hoofd.
Onder het lopen flitst op mijn netvlies het beeld aan en uit waar het allemaal mee begonnen is. De foto. DE foto. Een heel gewone foto van twee lachende jonge meisjes op het strand.
Het zweet gutst over mijn rug en langs mijn borsten, ondanks het speciale hemdje dat ik onder mijn t-shirt draag. Ik vertraag het tempo totdat mijn ademhaling weer normaal is. In de bocht waar het pad gelijk loopt met de weg liggen twee fietsen in het gras. Iets verderop hangen twee meisjes giechelend over de hooibalen die hier al een eeuwigheid lijken te liggen.
Uiterlijk lijken de meisjes op elkaar. Hetzelfde sluike halflange haar, bij de een iets donkerder dan bij de ander. Allebei dragen ze een verwassen spijkerbroek, gympen, een zwart T-shirt. Een van hen houdt een mobieltje op armlengte om een foto van haar en haar vriendin te maken. Ze drukt af op het moment dat de meisjes hun hoofden naar elkaar toebuigen. Enthousiast gelach. Een nieuwe pose. Een van de meisjes krijgt mij in de gaten en zegt iets tegen haar metgezellin. Ze zwaaien naar me. Ik schat ze op een jaar of veertien, vijftien, net zo oud als de meisjes op de foto waarmee de hele ellende is begonnen.
Ik loop verder in een aangenaam ritme. Achter me hoor ik een aanstekelijke lach. De meisjes zijn mij alweer vergeten, maar ik hen niet. Mijn hoofd maalt niet meer, ik heb mijn besluit genomen, dat had ik eigenlijk al toen ik oom Gerrit nog aan de lijn had. Maar tussen toen en nu was er nog aarzeling. Kan ik het mijn familie, mijn ouders en mezelf wel aandoen dat een dergelijk familiegeheim uitkomt? De andere kant van het verhaal is dat er nooit recht gedaan zal worden. De Compaeyen en De Geuzen zullen blijven voortbestaan als leden van de beschaafde bovenlaag van de bevolking, de elite. En ik heb net besloten dat ze dat niet verdienen. Dat ik daarmee ook zelf een slechte naam zal krijgen neem ik op de koop toe. Het onbezorgde duo bij de hooibalen heeft de doorslag gegeven.
Ik had de foto bij toeval gevonden in het huis van mijn kort daarvoor overleden oma. Pal voordat ik de sleutels zou overdragen aan de nieuwe bewoner, was ik de lege woning nog eens doorgelopen. Ik wist me precies te herinneren welke meubels waar stonden, welke luchtjes er in de kastjes en laatjes hingen en hoe de gebogen gestalte van mijn oma zich door het huis bewoog. Ieder moment verwachtte ik haar stem te horen of haar schuifelende tred.
In het kleine achterkamertje stak een gekleurd stukje papier net boven de plint uit. Ik probeerde het omhoog te trekken, maar het bleef haken. Zoals dat gaat met onbelangrijke dingen, werd het nu ineens van levensbelang om het papiertje te pakken te krijgen. Ik haalde een nagelvijl uit mijn handtas en peuterde daarmee tussen de plint en het behang en langzaam maar zeker kwam er een foto tevoorschijn. Op mijn hurken zittend bekeek ik het plaatje aandachtig.
Het was een foto van twee tienermeisjes op een bankje aan het strand. Ze hadden allebei een donkere rok aan en een lichtkleurig bloesje. Keurige sokjes en dichte schoenen, het haar in een paardenstaart naar achter getrokken. De meisjes hadden hun armen om elkaar heen geslagen en keken lachend in de camera. Ik herkende mijn moeder, zij zat rechts. Het meisje naast haar kende ik niet, maar het was ongetwijfeld iemand met wie ze het goed kon vinden. Het tweetal straalde geluk uit. Op de achterkant stond een jaartal geschreven: 1977 en: Scheveningen, met Jo. Het handschrift was van mijn moeder.
Ik stopte het plaatje in mijn zak, leverde de sleutels in en ging naar huis.
Mijn ouders waren naar hun vakantiehuis in Portugal en op dit tijdstip hielden ze hun dagelijkse siësta. Ook al zou het een leuke verrassing voor moeder zijn, ze zouden een verstoring van hun ritme vanwege een oud kiekje niet echt op prijs stellen, dus probeerde ik zelf te bedenken wie Jo was. Het kon geen zus zijn, want mam was enig kind geweest, net als ik. Moeders familie was maar heel klein; ze had twee ooms: Gerrit, die ik ook oom noemde, omdat oudoom zo statig klonk, en Willem, die al voor mijn geboorte overleden was. Oom Gerrit en zijn vrouw Dorothea hadden een zoon, Andreas, en een dochter Geerte, die in 1977 nog maar een peuter was. Oom Willem en tante Celine hadden alleen Nora, die van mams leeftijd was geweest, maar die al op jonge leeftijd was omgekomen bij een ongeluk. Jo moest dus wel een vriendinnetje of misschien een buurmeisje zijn. De twee waren dikke maatjes, dat was te zien op de foto. Ik fantaseerde er lustig op los.
Jo woonde in Den Haag toen de foto gemaakt werd. Haar vader was iets hoogs in de politiek en haar moeder vermaakte zich met theedrinken in chique salons. Jo moest niets hebben van al die hotemetoten en was haar ouderlijk huis ontvlucht om zich op het Scheveningse strand over te geven aan volkse geneugten. Daar ontmoette ze de even oude Claudette Compaey, een meisje dat net als zij snakte naar een dagje zon, zee, zand. Ik raakte helemaal in de stemming en begon Jo’s toekomst voor haar uit te stippelen. Snel rekende ik de huidige leeftijd van mijn moeder uit en bedacht hoe Jo’s leven tot nu toe was verlopen.
Anders dan mam was Jo al jong ontsnapt aan het burgerlijke bestaan dat haar ouders voor haar in gedachten hadden. Ze had zich ontwikkeld tot een intelligente vrijgevochten meid, die de wereld was ingetrokken en die zich had ingezet voor arme kinderen. Jo was een boegbeeld geworden voor de moderne zelfbewuste vrouw. Ze had in de frontlijn gestaan van de slag om de wereldverbetering. Ze was altijd zichzelf gebleven. En ze had de liefde bedreven op exotische stranden. Wat een meid, wat een vrouw! Ik was jaloers op haar.
Mam had al die jaren contact met Jo gehouden, stiekem, zonder dat iemand er iets van wist. Vader had het zeker niet op prijs gesteld, zijn vrouw met zo’n revolutionair contact. Ik bewonderde mijn moeder erom. Zie je wel, ze had meer lef in zich, dan ik haar al die jaren had toegedicht. De telefoon onderbrak mijn aangename gedachtegang.
‘Dag liefje, is het gelukt met de oplevering?’
‘Ja, dat is in orde, hoor. Hoe is het bij jullie?’
‘Goed, liefje, zoals altijd.’
‘Zeg mam, jullie hadden toch zo zorgvuldig oma’s huis leeggemaakt? Vond ik toevallig nog een oude foto.’
‘Een foto? Van wie?’ Verbeeldde ik het me of leek mijn moeder op haar hoede?
‘Van jou met Jo. 1977 in Scheveningen.’
Het bleef heel stil. Van de weeromstuit begon ik te ratelen.
‘Wie is Jo, mam? Vertel eens wat meer over haar? Waren jullie dikke vriendinnen? Zie je haar nog wel eens?’ Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. Vervolgens hoorde ik wat gemompel en kwam vader aan de telefoon.
‘Leonie, heb je eraan gedacht de meterstanden op te nemen?’
‘Ja, pap, de sleutels zijn ook ingeleverd. Alles is tot in de puntjes geregeld. Mag ik mam nog even?’
‘Nu niet, Leonie.’ Het kon aan de lijn liggen, maar het klonk alsof vader verstoord was. Dat was hij eigenlijk nooit, tenminste niet tegenover mij. Misschien hoorde ik dingen die er niet waren. Ik probeerde het nog eens.
‘Ik vertelde net aan moeder dat ik een oude foto heb gevonden bij oma. Mam staat er op met ene Jo. Ik wil alleen maar weten wie dat andere meisje is.’
‘Leonie, we moeten gaan. We hebben een afspraak.’ Op de achtergrond hoorde ik moeder nog iets zeggen, maar ik kon het niet verstaan. Het klonk bijna een beetje hysterisch, wat niets voor haar was. Ze was altijd de rust zelve. Toen klonk er een klik en daarna de ingesprektoon. Ik wist niet wat ik van het gesprek moest denken. Wat was er met die foto? Het was toch heus mijn moeder die er op stond.
Ik schonk een glas water in en begon een ander scenario te bedenken. Jo zag er dan wel aandoenlijk en lief uit, maar eigenlijk was het een feeks geweest. Ze had vriendschap gesloten met mijn moeder, maar haar ondertussen haar goede afkomst en vriendelijke karakter benijd. Zonder dat moeder het wist, had Jo haar zwart gemaakt bij alle vriendinnen en, erger nog, bij de jongen van haar dromen. Dit alles had een diepe wond geslagen in moeders hart en daarom wilde ze er liever niet over praten. Alleen met vader had ze haar verdriet gedeeld en daarom waren ze allebei vanmiddag van de kaart geweest en meteen van onderwerp veranderd. Hopelijk had Jo haar trekken thuis gekregen, het loeder.
Ik gooide de foto op tafel en nam me voor hem later te verbranden, waardoor de spoken in het leven van mijn ouders voorgoed verdreven zouden worden.
Toen de voordeurbel ging, zat ik net aan een kant-en-klare pizza en met de krant op de bank. Ik twijfelde tussen dooreten en open doen, tot er op het raam werd geklopt. Ik schrok toen ik zag dat het Andreas was, de zoon van oom Gerrit. Wat had die hier in vredesnaam te zoeken?
‘Ik was toevallig in de buurt en ik dacht, kom, ik loop eens bij je binnen. Heb je koffie?’ Ik was stomverbaasd dat Andreas überhaupt wist waar ik woonde, laat staan dat hij een beleefdheidsbezoek aflegde. Hij was aanzienlijk ouder dan ik en we hadden nooit echt iets met elkaar gemeen gehad. Overdonderd ging ik naar de keuken om het Nespresso-apparaat aan te zetten. Toen ik in de woonkamer terugkwam stond Andreas het uitzicht over de bollenvelden te bewonderen. Ik reikte hem de koffie aan en ging naast hem staan.
‘Je woont hier leuk.’ Zijn opmerking was niets meer dan een cliché en zo klonk het ook.
‘Dank je, ik heb het hier goed naar mijn zin. Hoe kom je hier zo verzeild?’ Ik wist niet beter dan dat Andreas Leiden vrijwel nooit uitkwam. Sinds ik bij toeval op Flakkee was terecht gekomen, had ik sowieso weinig familie over de vloer gehad. Veel te ver van de Randstad, vonden de meesten. Ik vond het prima, want ik kreeg daardoor ook nooit onaangekondigd bezoek. Tot op dat moment dan.
‘Waar moest je eigenlijk zijn?’ probeerde ik nog eens.
‘In de buurt.’ Kennelijk behoefde dat geen verdere uitleg en ik had er ook geen behoefte aan om er verder op door te gaan.
We praatten over koetjes en kalfjes, zoals je doet als je elkaar in feite niets te zeggen hebt. Ik wist niets van hem en hij niet van mij en we wisten allebei dat dat ons niets kon schelen. Ik begreep dan ook absoluut niet wat hij kwam doen, waar hij voor zijn bezoek aan mij geweest was of waar hij hierna naar toe zou gaan. Hij dronk zijn kopje leeg en pakte zijn autosleutels. Ik kreeg een snelle omhelzing die geen enkele genegenheid uitstraalde en ik moest me inhouden om hem niet al te opvallend te ontwijken.
‘Ik moet er weer vandoor. Fijn je even gezien te hebben.’ En weg was hij, mij beduusd achterlatend. Wat had hij toch bij mij te zoeken gehad? Was mijn huis een ankerplaats geweest voor een gratis kopje koffie? Ik schudde mijn hoofd om de bizarre, lachwekkende situatie.
Maar terwijl ik de motor van zijn dure leaseauto de straat uit hoorde ronken viel het me op dat er iets in de kamer veranderd was. Het duurde even voordat ik wist wat het was. De krant, die ik op de bank had gelegd toen Andreas plotseling binnenviel, lag nu op tafel. Op de plek waar nu de krant lag, had de foto van mam en Jo gelegen. En de foto was verdwenen.
De foto kwam niet meer boven water, hoewel ik er nog een tijdje naar zocht. Ik schudde de krant uit, zocht onder de kussens van de bank en keerde mijn zakken binnenstebuiten. Waar was dat ding toch gebleven? Ik kon me niet voorstellen dat Andreas het plaatje zo interessant had gevonden dat hij het meegenomen had. Het moest ergens zijn, maar waar?
Die nacht sliep ik onrustig. Jo stapte regelmatig uit de foto en draalde dan om me heen. Doe iets, leek ze te zeggen. Iedere keer werd ik wakker en verzon ik een ander verhaal. Ik was nog steeds bereid te geloven dat Jo iets vreselijks had uitgespookt richting mijn moeder, maar ergens in mijn achterhoofd ontvouwde zich een ander scenario. Als ik weer in slaap viel achtervolgde Andreas me zwaaiend met de foto. Kijk, kraaide hij, kijk, een heks, een monster. En dan verwrong mijn moeders gezicht zich tot een angstaanjagend masker en kreeg Jo zachte doorschijnende trekken.
Ik werd gebroken wakker, de lakens waren koud van het zweet, mijn hele lijf voelde klam aan. Ik douchte zo warm mogelijk, haalde het bed af en stopte alles wat me aan die nacht herinnerde in de wasmachine. Ondertussen probeerde ik de nachtmerrie te vergeten door met mijn vriendinnen Pien en Cato af te spreken. Met een gezellige lunch zou ik zeker mijn zinnen kunnen verzetten. En ja, het hielp, veel beter dan ik had gedacht want ik ontmoette de liefde van mijn leven.
‘Hè gezellig, zo onverwacht erop uit.’ Cato, een kleine donkerharige schoonheid genoot zichtbaar. ‘We doen dit veel te weinig tegenwoordig!’ Pien en ik konden dat alleen maar beamen. Op de een of andere manier waren we de laatste tijd allemaal heel druk met andere dingen.
Ik was al vanaf de kleuterschool met Cato en Pien bevriend en ik vertrouwde hen beiden volkomen. Als er iemand was aan wie ik mijn vreemde verhaal kon vertellen, waren het deze twee door en door betrouwbare meiden. Cato was weliswaar oppervlakkiger dan Pien en ik, maar ze was zo heerlijk romantisch en zag altijd overal de zonnige kant van in. Pien was de meest praktische van ons drieën. Met haar gloedvolle rode haar en sproeten trok ze ieders aandacht, maar daar maakte ze nooit misbruik van. Ze was eerlijk tot in het diepst van haar ziel en behandelde ieder wezen met evenveel respect.
Na wat inleidend gepraat over en weer kwam ik ter zake. Ik was nooit zo goed geweest in het ophouden van de schijn.
‘Dus die griezel van een Andreas kwam met een doorzichtige smoes bij je binnenvallen, stopte die foto in zijn zak en vertrok.’ Pien had Andreas nog nooit ontmoet, maar kennelijk had ik hem nogal overdreven negatief beschreven. Hoewel, als ik er goed over nadacht, was ik zelf ook niet zo’n fan van hem, zeker niet na gisteravond. En daarvoor? Ik had nooit veel contact met hem gehad, ook niet toen we jonger waren. Ik was altijd meer met Geerte opgetrokken en wist eigenlijk heel weinig van Andreas.
‘Sorry, wat zei je, Pien?’
‘Ik zei: we gaan gewoon met z’n drieën naar je neef toe, zetten hem onder druk en troggelen hem dat plaatje weer af.’
‘Of je verleidt hem, Pien! En op het moment suprême bind je hem vast met je zijden ondergoed en ontfutsel je hem de foto van Jo.’ Cato was helemaal op dreef. Ik schoot in de lach, bij het idee dat de keurige Andreas zich door Pien zou laten verleiden. Tijdens de lunch schoten we niets op met het verhaal rond Andreas en de foto van Jo. Het was ook niet mijn bedoeling geweest dat ik een kant en klare oplossing aangereikt zou krijgen, hoewel dat misschien wel leuk was geweest. Ik had alleen het verhaal met de meiden willen delen en dat was aardig gelukt. Pien en Cato vonden het maar een rare situatie en bedachten net als ik verschillende scenario’s.
‘Jo was een goede vriendin van je moeder. Ze waren echte soulmates, ze vertrouwden elkaar al hun hartsgeheimen toe totdat Jo onder de trein kwam. Een tragisch ongeluk, dat je moeder nooit helemaal te boven is gekomen.’
‘Of ze waren hartsvriendinnen totdat je moeder je vader leerde kennen.’ Pien borduurde voort op Cato’s verhaallijn. ‘Jo was ook verliefd op je vader en dat leidde tot hevige ruzies tussen de twee meisjes. Uiteindelijk heeft je moeder alle contact met haar verbroken en voor je vader gekozen. Gelukkig maar, anders was jij er niet geweest.’ Pien keek me vrolijk aan.
Het deed me goed dat ik zo van die twee op aan kon. Gisteren, na dat onbevredigende telefoontje met vader en moeder en dat gedoe met Andreas had ik me even heel alleen gevoeld. Nu wist ik zeker dat ik in Pien en Cato in elk geval trouwe supporters had.
‘Wat weet je van je ouders van vroeger?’ Dat was de praktische Pien.
Ik probeerde me te herinneren wanneer mijn ouders elkaar hadden leren kennen. Ze waren nog best jong geweest, in elk geval was moeder nog maar een tienermeisje toen ze de knappe rijzige Victor de Geus had leren kennen. Vader was twee jaar ouder, dus jongvolwassen toen hij moeder het hof was gaan maken. Victor was een goede partij, zoals dat toen heette, en ook Claudette Compaey kwam uit een vooraanstaande familie. Ze waren voor elkaar bestemd geweest, had moeder me ooit verteld. Ik vertelde het verhaal zoals ik het kende aan de andere twee en we waren het er over eens dat de romance geknipt was voor de Bouquetreeks.
‘Of dat andere, hoe heet het ook al weer? Daar was mijn oma weg van. Courts-Mahler of zo. Dat waren ook allemaal van die zwijmelverhalen.’ Cato slaakte een zucht. Ik wist dat ze bleef hopen de liefde van haar leven te vinden, maar tot nog toe had ze steeds de verkeerde man ontmoet. Pien maakte zich minder druk om haar liefdesleven en liet alles gebeuren zoals het kwam.
We hadden een tafeltje net voorbij de bar met goed uitzicht naar alle kanten. De deur ging open en drie jongemannen stapten druk gebarend naar binnen. Ze straalden een prettige saamhorigheid uit. Het drietal zag er goed uit, niet opzichtig of patserig, echt types waar je graag mee omgaat. Ze lieten de deur achter hen half open staan voor een vierde persoon die op straat stond te telefoneren. Toen hij over de drempel stapte hoorde ik naast mij Cato zachtjes fluiten en Pien hoorbaar haar adem inhouden.
‘Pfff, wat een stoot!’
‘Ik zag hem het eerst!’
‘Wat vind jij van hem, Leonie?’
Ik? Ik kon alleen maar kijken. Wat een droomman.
We genoten verder van de lekkere maaltijd, maar al onze aandacht ging uit naar het vriendengroepje dat twee tafels verderop was neergestreken. De vier mannen hadden ons ook in de gaten gekregen en nodigden ons uit voor een drankje. We aarzelden voor de vorm, maar gingen toen snel overstag onder het mom van: een drankje kan geen kwaad. Er werd een tafel bijgeschoven en de knappe man die Thomas heette stelde zijn metgezellen voor. Pien deed hetzelfde voor ons drieën, alleen de voornamen, volgens een aloud principe dat je nooit meteen je hele hebben en houden op tafel moest leggen.
‘We zijn al heel lang bevriend met elkaar’, legde ze uit. ‘En jullie, waar kennen jullie elkaar van?’
‘Martijn is mijn jongere broer en Teus en Jan zijn goede vrienden van ons beiden.’
Over en weer werd er geknikt.
‘Jullie zaten in een serieus gesprek, dames, toen we binnenkwamen. Toch geen problemen, hoop ik?’ vroeg Teus met een quasi serieuze blik.
‘Niets dat we niet aan kunnen!’ zei Cato schalks. Ik geloof stellig dat we op dat moment geen van drieën meer wisten waar we het over hadden op het moment dat het viertal het restaurant binnen was gekomen.
Het gesprek kabbelde voort en langzamerhand vormden zich twee groepjes. Teus en Jan ontfermden zich over Cato en Pien, terwijl Thomas en ik ons een beetje afzonderden. Martijn leek nergens echt bij te horen.
‘Zou je het leuk vinden om samen eens wat af te spreken, Leonie? Ik zou je best graag beter willen leren kennen.’
Leuk? Leuk? Ik zou het geweldig vinden. Dus zei ik – met een glinstering in mijn ogen die ik niet kon onderdrukken – dat ik hem graag nog een keer zou willen zien. Hij zou me bellen. Ik gaf hem mijn nummer en spelde voor de zekerheid mijn naam zodat hij het meteen goed in zijn GSM kon zetten. L e o n i e.
‘En je achternaam?’ vroeg hij.
Ik had bijna regel 1 van ons uitgaansleven overtreden. Pien had het ons jaren lang ingepeperd: nooit meteen je volledige naam geven, ook al is hij de prins zelf. Voorzichtigheid is de basis van je eigen veiligheid. En dus zei ik: ‘Houd het voor nu maar op Leonie.’ Ik was even bang dat hij het me kwalijk nam dat ik hem niet meteen mijn volledige vertrouwen gaf, maar hij knikte begripvol.
Bij het afscheid beloofde hij me gauw te bellen en ook de anderen hadden het al over elkaar binnenkort weer te treffen. Martijn, die zich tot dan toe afzijdig had gehouden, keek me indringend aan en zei: ‘Leonie de Geus’, zei hij, ‘als ik je een goede ..’ Maar Cato liet hem niet uit praten.
‘Leonie kan heel goed voor zichzelf zorgen’, zei ze snibbig tegen hem en trok me weg, mee naar huis. Martijn keek gekwetst, alsof hij inderdaad het beste met me voor had gehad en nu zonder pardon terecht was gewezen.
Toen we vertrokken wist ik dat ik verliefd was en ik meende aan Thomas te zien dat ik hem in elk geval niet onverschillig liet.
Diezelfde avond hing ik nog een hele tijd met Cato aan de telefoon. We praatten vooral over de bijzondere ontmoeting met Thomas, Martijn en hun vrienden. Het had allemaal zo mooi geleken, maar misschien was ik voor hem wel een ‘schip in de nacht’. In elke stad een andere schat. Tien aan elke vinger. Was hij zo’n type? Omzichtig vroeg ik het aan Cato. Ik zag voor me hoe ze haar denkrimpels tevoorschijn toverde voordat ze antwoordde:
‘Ik denk dat hij echt ondersteboven van je was. En jij van hem natuurlijk!’
‘Was het zo duidelijk?’
‘Liefje, je glunderde van oor tot oor.’
‘Verdorie, ik dacht nog wel zo dat ik het redelijk verborgen had.’ We schoten allebei in de lach, gewoon omdat het zo absurd naïef klonk.
‘Wat kan hij nou toch in mij zien? Zo’n knap smoeltje heb ik niet.’
‘Je bent een prachtige meid. Hij mag zich in zijn handen wrijven dat jij hem überhaupt hebt zien staan!’
‘Nee, wees nou eerlijk, Cato. Ik ben geen schoonheid zoals jij of zo aantrekkelijk als Pien. Ik ben maar heel gewoontjes.’
‘Lang blond haar, hemelsblauwe ogen waar hij helemaal in kan verdrinken, een strak figuur. En dan heb ik het nog niet eens over die lange benen van je waar iedere man drie keer naar omkijkt. Nee, jij hebt Thomas helemaal niets te bieden.’ Er klonk een hoop gegiechel door de telefoon. Toen: ‘Heb je nog iets met hem afgesproken?’
‘Niet echt. Alleen dat we het allebei leuk zouden vinden om elkaar nog eens te ontmoeten. Caatje, wat vind je van hem? Eerlijk?’
‘Ik vind het jammer dat hij geen leuke broer heeft.’
‘Nee, Martijn is een beetje vreemd, hè. Hij hield zich ook zo afzijdig. Zat alles maar vanuit zijn hoekje te bekijken.’ Terwijl ik het zei kriebelde er iets in mijn achterhoofd, iets wat Martijn had gezegd of gesuggereerd, maar ik kon er niet meteen op komen. Intussen babbelde Cato verder.
‘Dat bedoel ik. Nee, meid, ik denk dat je aan Thomas een goede hebt, hoewel je hem natuurlijk eerst beter moet leren kennen.’
‘Voor hetzelfde geld zie ik hem nooit meer. Weet je, daar ben ik soms wat huiverig voor. Nu maak ik me allerlei voorstellingen van een volgende ontmoeting die misschien wel nooit plaatsvindt.’
‘Echt iets voor jou, beren op de weg in plaats van een gelopen race.’
‘Ik weet het, ik weet het. Ik houd altijd een slag om de arm. Voorzichtigheid is my middle name. ‘
‘Nergens voor nodig, dit keer, Leonie. Ik weet het zeker, Thomas laat heel snel iets van zich horen. En anders bel jij hem toch?’
‘God nee, ik moet er niet aan denken. En mijn moeder zou een appelflauwte krijgen als ze het hoorde. Zo ben ik niet opgevoed, Caat. Het initiatief moet van de man uitgaan.’
‘Dat is wel heel ouderwets, meid. Ik snap wat je bedoelt, maar soms moet je echt het heft in eigen hand nemen. ‘
‘Nee, zo ben ik niet. Dan maar ouderwets. Ik geef hem twee dagen de tijd.’
Zolang duurde het niet voordat Thomas contact met me opnam. Hij was net zo verliefd op mij als ik op hem en al gauw hadden we een fantastische relatie.
Diezelfde week werd ik uitgenodigd door mijn oudoom Gerrit en zijn vrouw Dorothea om te komen eten. Met moeite maakte ik me los van Thomas en reed naar Bleiswijk.
Na de gebruikelijke vragen over hoe het met iedereen ging, kwam tante ter zake.
‘Leonie, je ouders hebben veel verdriet van het gesprek dat je onlangs met ze had.’ Ik keek haar niet-begrijpend aan.
‘De foto.’
‘De foto?’ Ik wist echt even niet waar ze het over had. Mijn wereld werd de laatste tijd volledig beheerst door Thomas.
‘Van je moeder.’
´Oh, ja, met Jo.’
‘Eleonora.’
‘Was zij dat op die foto? Ze werd toch Nora genoemd?’
‘Nora, Noortje. Jo. Allemaal afkortingen van Eleonora. En je kent het verdrietige verhaal toch?’
‘Ik weet dat ze op jonge leeftijd is gestorven. Een ongeluk of zo.’
‘Ja. Ze was net zo oud als je moeder en de twee waren dikke vriendinnen. Ze stierf toen ze veertien was en zo kwam er plotsklaps een einde aan een mooie meisjesvriendschap. Je moeder had er heel veel verdriet van. En nog. En daarom is het zo naar dat ze er op deze manier weer aan herinnerd wordt. We praten nooit meer over Eleonora, dat is te pijnlijk.’
‘Vader had me toch gewoon kunnen vertellen hoe of wat. En me vragen de foto weg te gooien? Daar hoefde hij Andreas toch niet voor te sturen?!’ Ik schoot lichtelijk in de verdediging en zag dat oom Gerrit rood aanliep. Hij mompelde iets over ‘onbeschaamdheid’ en ik verdacht hem ervan zo meteen met zijn vuist op de stoelleuning te gaan slaan. Dit was het me allemaal niet waard. Vader en moeder overstuur, oom Gerrit die op het punt stond tegen me uit te vallen. Dus bond ik in. Die achterlijke Jo kon doodvallen. ‘Sorry. Het was niet mijn bedoeling stennis te schoppen.’
Tante knikte dankbaar en oom Gerrit ontspande zich.
‘Laat het verleden alsjeblieft rusten, Leonie.’
We gingen aan tafel en zoals altijd was de maaltijd uitstekend. De deken van irritatie en verdriet die eerder over mijn bezoek had gehangen was helemaal weggenomen en ons gesprek was op een prettige manier voortgezet, met dank aan het gastvrouwschap van tante Dorothea. Er werd met oprechte interesse geïnformeerd naar mijn werk en vrienden. Ik vertelde enthousiast over alle leuke dingen die ik met Pien en Cato deed. Tante vroeg me ronduit of ik geen relatie had, maar ik wilde Thomas nog niet noemen en bleef liever doorratelen over mijn vriendinnen. Opnieuw zag ik oom Gerrit geïrriteerd raken. Wat nu weer?
Ik excuseerde me en trok me even terug op het toilet; ik wilde een moment alleen zijn. Het was altijd gezellig bij mijn oom en tante en nu was er de ene spanning na de andere. Als Jo, Eleonora, dat veroorzaakte, dan verdiende ze het dat er met geen woord meer over haar gesproken werd. Van de doden niets dan goed, maar in dit geval gewoon maar niets meer.
Toen ik terugliep naar de woonkamer hoorde ik oom Gerrit afgemeten praten, terwijl tante probeerde hem te kalmeren. Ik kon niet horen waar het gesprek over ging, maar het was blijkbaar wel aanleiding voor agitatie.
Luisteren aan de deur is niet netjes, zo was me altijd voorgehouden, maar ik kon het niet helpen dat ik, pal voordat ik de deur openduwde, tante gedecideerd hoorde zeggen:
‘En zo wel, dan hebben we dat maar te accepteren. De tijden zijn veranderd, Gerrit.’
‘Niet in deze familie.’ Oom Gerrit klonk onverbiddelijk.
‘Pien? Je vindt het maar niks, hè, met Thomas.’ We ontmoetten elkaar voor een drankje in de stad. Ik zag haar wat onrustig op haar stoel schuiven.
‘Nou ja, ik neem aan dat je je hoofd erbij houdt, Le.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Je doet het toch wel mèt?’
‘Met wat?’
‘Met condoom.’
Er viel een ongemakkelijke stilte en om ons heen leek zelfs het rumoer in het café te verstommen.
‘Oh, shit, Leonie. Hoe kun je zo stom zijn!‘ Het was geen vraag, slechts de constatering van een feit.
Dit probleem moest ik natuurlijk wel aankaarten bij Thomas, want Piens woorden bleven door mijn hoofd malen, maar ik vond niet echt een geschikt moment. Thomas moest voor zijn werk naar het buitenland en zou pas over drie weken terug zijn. De laatste nacht voor zijn vertrek kwam er van slapen weinig terecht. Ik had geen anticonceptiepil geregeld omdat ik daar niet tegen kon en we hadden allebei een hekel aan condooms. Voor het zingen de kerk uit leek de beste optie, hoe onverantwoordelijk dat ook was. Maar we konden niet van elkaar afblijven en Thomas fluisterde me toe: ‘Als het mis gaat, trouw ik met je. En anders ook.’
Ik was in de zevende hemel.
Thomas belde bijna elke dag. We probeerden het kort te houden, omdat het anders zo duur werd, maar meestal praatten we toch wel een minuut of tien met elkaar. Gewoon, om even de dag door te spreken en vooral om te zeggen dat we elkaar misten. Soms vroeg hij plagend of ik al zwanger was, maar mijn ontkenning leek hem teleur te stellen. Vaak werd ik daar zo emotioneel van dat ik na het beëindigen van het gesprek chagrijnig of huilerig was.
Gelukkig vond ik wat afleiding in een nieuwe hobby waar Cato me in had ingewijd: Schoolbank.nl. Het was aardig om schoolfoto’s terug te zien en van sommige oud-klasgenoten te lezen wat ze waren gaan doen. Ik verkneukelde me over een jonge Pien en Cato, zocht Thomas op en ging toen mijn familieleden af. De middelbare school in Blaricum waar mijn moeder naar toe was gegaan leverde meteen een hit op. Ja, daar was ze, ik herkende haar meteen, ze was niet veel veranderd in haar gezicht. Op de namenlijst naast de foto vond ik tot mijn verrassing ook Eleonora Compaey. Ik had niet begrepen dat die twee bij elkaar in de klas hadden gezeten. Toen ik op haar naam klikte, kwam haar gezicht volop in beeld. De Jo van de foto die ik gevonden had, leek niet echt op de Eleonora op het scherm. Ik bekeek alle gezichten op de klassenfoto, maar er was er geen een bij die op Jo leek.
Ik liep de foto’s verder door naar een jongere datum. Ik zag mijn moeder volwassener worden, terwijl Eleonora op den duur niet meer voorkwam. Ik bladerde door de pagina’s die gewijd waren aan de school, misschien vond ik nog ergens een verwijzing naar het trieste ongeluk. Die vond ik niet. Wie ik wel vond, twee klassen hoger dan mijn moeder, was mijn vader, Victor de Geus. Ik begreep heel goed wat moeder in hem gezien had, want hij was een knappe jongeman geweest. Ik liet de muis over de klassenfoto gaan en bij veel gezichten lichtte de naam op. De meeste ervan kende ik niet. Achteraan stonden twee meisjes, dichter bij elkaar dan de andere klasgenoten, alsof ze elkaar afschermden van de rest. Het ene meisje zei me niets. Het andere wel. Ik herkende haar direct. Zij was het meisje van de foto uit Scheveningen.
Ik was blij dat het trieste verhaal rond Eleonora uiteindelijk toch niet op mijn moeder en Jo bleek te slaan. Kennelijk was iedereen na al die jaren het nichtje en de vriendin door elkaar gaan halen. Nieuwsgierig klikte ik op Jo om haar volledige naam te zien. Misschien zou ik haar kunnen opzoeken op internet om te achterhalen wat er van haar geworden was, want voor mij hoorde ze toch een beetje bij de familie. En wellicht zou ik haar en moeder met elkaar kunnen verenigen zodat ze samen herinneringen aan vroeger konden ophalen.
Elke achternaam was goed geweest. Maar niet deze. Niet de enige familienaam die me opnieuw voor een raadsel stelde.
Jo had op dezelfde school als mijn moeder gezeten, twee klassen hoger en ze was ongeveer twee jaar ouder. Haar volledige naam was Josefine Compaey.
‘Heb je Thomas´ ouders al ontmoet?’ vroeg Pien, toen ik haar en Cato weer samen trof. Ze leken het me niet kwalijk te nemen dat ik hen nogal verwaarloosd had.
Ik schudde ontkennend mijn hoofd. Daar waren we in onze verliefdheid nog niet aan toegekomen. ‘Nee, nog niet.’
Pien knikte en vervolgde: ‘Ik heb gehoord….’. Cato en ik keken haar bemoedigend aan, waarop Pien ons ongelukkig aankeek.
‘Kom, Pien, vertel. Wat heb je gehoord?’ vroeg ik.
‘Misschien is het niet waar hoor. Het zal heus een slechte roddel zijn.’
‘Je kunt het maar beter vertellen nu je er over begonnen bent!’ Cato verwoordde wat ik zelf dacht.
‘Nou ja, ik heb dus via via gehoord dat Ludo Brevee de vader van Martijn is, maar niet van Thomas.’
‘Dat zou best kunnen, Thomas is een paar jaar ouder dan Martijn, dus misschien is zijn vader wel overleden of zijn z’n ouders gescheiden. Dat komt wel vaker voor.’ De informatie was nieuw voor mij, maar het was niet wereldschokkend. Ik zag Pien aarzelen voordat ze verder ging:
‘En dat mevrouw Brevee niet Thomas’ moeder is.’ Ze zag er opgelucht en schuldig tegelijk uit.
‘Hoe kom je aan die wijsheid? In welke wandelgangen begeef jij je?’ Cato vroeg het een beetje nijdig, alsof ze persoonlijk aangevallen was.
Pien haalde haar schouders op. ‘De familie Brevee kwam toevallig ter sprake tijdens een receptie waar ik voor mijn werk was.’
Het bleef even heel stil, waarna Pien haar uiterste best ging doen de schade die haar opmerkingen hadden veroorzaakt te beperken. Ze vertelde dat een collega van haar aan stamboomonderzoek deed. Of ik daar iets meer van wilde weten in verband met het verhaal rond Jo? Ik had Pien en Cato als enigen verteld over wat ik op Internet had gevonden.
‘Heb je het met die collega soms over Leonie gehad?’ vroeg Cato hatelijk. Ze was duidelijk niet te spreken over de roddel waar Pien me mee had geconfronteerd.
‘Nee, natuurlijk niet. Ik heb alleen maar aan Gerda gevraagd hoe ik meer over mijn familie te weten zou kunnen komen en toen heb ik wat tips van haar gehad. Ik kan zelfs met haar mee naar het archief in Den Haag als ik wat zou willen uitzoeken. Ze vindt het prima als ik nog iemand meeneem.’ Ze keek me afwachtend aan, alsof ze hoopte op mijn instemming.
‘Wanneer gaat ze?’
‘Vrijdag.’
‘Ga je ook mee, Cato?’
‘Neuzen in een stoffig archief? Mij niet gezien, gaan jullie maar lekker met z’n tweetjes. Ik hoor het wel als
jullie op interessante nieuwtjes stuiten.’
En zo togen we die vrijdag gedrieën naar Den Haag. De reis verliep vlotjes en al snel stonden we in de grote zaal van het Centraal Bureau voor Genealogie. Gerda vroeg voor mij de map met informatie over de familienaam Compaey. Die gegevens, zo vertelde ze me, waren door allerlei mensen aangedragen, dus het was goed mogelijk dat het niet allemaal over mijn eigen familie ging.
Ik installeerde me aan een van de werktafels, terwijl Pien en Gerda tegenover me gingen zitten met hun eigen mappen.
Het dossier was gevuld met uitgeknipte advertenties, kaarten, brieven en stukjes stamboom. Ik spitte alle correspondentie nauwkeurig door maar pas tegen het einde kwam ik iets tegen waar mij bekende namen in voor kwamen: de rouwkaart van Eleonora. Iemand, ik vermoed niet iemand van de familie, had het een goed idee geleken om de kaart te doneren aan het CBG, zodat deze bewaard bleef voor het nageslacht. Ik bestudeerde de kaart zorgvuldig en noteerde de geboorte- en overlijdensdata die erin vermeld stonden. Het ongeluk had op 23 oktober 1976 plaatsgevonden.
‘Heb je wat gevonden?’ Vanaf de overkant van de tafel keken me twee paar ogen vragend aan. Ik knikte ingetogen. Vermoedelijk zagen ze aan me dat de tranen me hoog zaten.
‘Hè? 23 oktober 1976?’
‘Wist je de datum niet?’
‘Nee, maar die foto, je weet wel, met Jo. Die is uit 1977. Dat heb ik ook tegen moeder gezegd. En toch deed iedereen net alsof het Eleonora was. Een sterfdatum vergeet je toch niet? Ze moeten steeds geweten hebben dat het om iemand anders dan Nora ging.’ Ik voelde irritatie opkomen. Gerda haalde haar schouders op, waarna zij en Pien zich weer over hun eigen papieren bogen.
Mijn vingers gleden over de tekst van de kaart naar de treurende achterblijvers. Als eerste werden uiteraard Willem en Celine Compaey genoemd en vervolgens mijn moeders grootouders, Eberhard en Lenore Compaey. Ondanks alles voelde ik me sterk verbonden met mijn familie. Wat een verdrietige tijd moest dat zijn geweest.
De volgende namen op de kaart waren Gerrit en Dorothea Compaey en kinderen, dat waren natuurlijk Andreas en Geerte, gevolgd door Hendrik en Floriana Compaey en kinderen.
Ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. Mijn handen bleven boven de tekst hangen, mijn voeten stonden stram op de vloer.
‘Verdomme.’ Ik vloekte binnensmonds, maar Pien hoorde het toch. Ze trok de kaart onder mijn handen vandaan en las hem rustig door, onderwijl mij af en toe aankijkend.
‘Wat is er, Leonie? Ik zie niet wat er mis is.’
Mijn bevende hand bewoog zich over tafel tot aan de tekst van de rouwende familieleden.
‘Kinderen,’ siste ik. ‘Kìnderen.’ Met mijn vingernagel tikte ik op de plek waar mijn eigen grootouders genoemd werden.
‘Hendrik en Floriana Compaey. En kìnderen, verdorie. Mijn moeder is enig kind. Altijd geweest. Ik weet niet beter.’
Gerda nam ons mee naar de koffiehoek en haalde wat te drinken met een koek erbij.
Ik was helemaal ontdaan over de ontdekking die ik gedaan had. Wie was of waren in vredesnaam de kinderen van Floriana en Hendrik Compaey? Ik was in staat acuut de telefoon te pakken en mijn moeder ter verantwoording te roepen, maar Pien en Gerda weerhielden me daar van. Pien omdat ze nuchter constateerde dat mijn moeder waarschijnlijk net zo min over haar broers of zussen zou willen praten als over haar overleden nichtje. En Gerda omdat ze me bezwoer dat er een simpele maar ietwat tijdrovende manier was om achter familieverbanden te komen.
‘We vragen gewoon de persoonskaart van je grootvader aan. Hendrik Compaey is de naam, hè? Wanneer is hij overleden? 1993? Dat gaat dan wel lukken.’
‘En wat heb ik daar dan aan?’
‘Daar staan de ouders van je opa op vermeld, zijn vrouw en ook zijn kinderen.’
‘Dus als we daar meteen achteraan gaan …?’
‘Nee, ik zei al, het is simpel, maar tijdrovend. Je moet de kaart schriftelijk aanvragen. Sommige gegevens worden onleesbaar gemaakt, maar in elk geval kom je wel meer te weten over eventuele broers of zussen van je moeder.’
‘Wil je me helpen om zo’n kaart te pakken te krijgen?’
‘Natuurlijk. Als je me de volledige naam van je opa geeft en de data van zijn geboorte en overlijden, dan maak ik het voor je in orde.’
‘Dat zou ik hartstikke fijn vinden. Als er kosten aan zitten, geef je maar een seintje.’
En zo keerde de rust enigszins weer. Ik vertrouwde erop dat Gerda er voor zou zorgen dat ik zo snel mogelijk de gegevens in huis zou hebben.
Inmiddels was Thomas terug van zijn zakenreis en hervatten we ons leven samen. Ik was supergelukkig dat hij er weer was en ik racete van huis naar werk naar Thomas en weer naar huis, waar de cyclus opnieuw begon. Pien en Cato klaagden soms over het feit dat ze me zo weinig meer zagen, maar ik wist ook dat ze me deze relatie van harte gunden. Thomas legde me in de watten. Iets anders kan ik het niet noemen. Hij verwende me tot en met en niets was te veel om voor mij te doen. Soms vond ik het wel wat overdreven, maar ik koesterde me ook wel in zijn aandacht. Het enige was dat we het op seksueel gebied nog steeds niet goed hadden geregeld: ik niet omdat ik in Thomas toch echt mijn prins op het witte paard zag en Thomas niet omdat hij dolgraag kinderen wilde met mij. Dat onderwerp lag hem na aan het hart, zelfs zo dat het wel eens gebeurde dat ik geen zin had om te vrijen en hij er toch op aandrong. Dan gaf ik – tegen beter weten in – toch maar toe. Maar er kwam een dag dat hij te ver ging. Terwijl ik beneden in de keuken aan het rommelen was, hoorde ik hem zachtjes de trap op gaan. Nieuwsgierig liep ik de gang in en keek omhoog. De deur van de badkamer stond half open en ik hoorde het geluid van flesjes die tegen elkaar aan rammelden. Wat was hij in vredesnaam aan het uitspoken? Op mijn tenen liep ik naar boven en betrapte hem terwijl hij mijn toilettas doorspitte.
‘Zoek je iets?’ Ik probeerde luchtig te klinken, maar de spanning klonk door in mijn stem.
‘Je bent zeker aan de pil of zo, stiekem, achter mijn rug om.’
‘Je weet heel goed dat ik daar niet tegen kan.’
‘Dat zeg je, maar hoe kan het dan dat je nog steeds niet zwanger bent?’ Ik deed een stap achteruit toen hij zijn vuist balde.
‘Is dat het enige waar je aan kunt denken? Een kind? Is dat alles wat je van me wilt?’
Hij pakte me bij mijn arm en trok me tegen zich aan.
‘Hè, Leonie, toe nou, laten we niet bekvechten. Kom liefje, ik wil met je vrijen.’ Het klonk poeslief, maar met een dreigende ondertoon. Ineens was ik het helemaal zat.
‘Wegwezen, mijn huis uit. Ik wil je nooit meer zien.’ Ik duwde hem van me af, maar hij greep me direct bij mijn haren en duwde me de slaapkamer in. Daar gooide hij me op het bed, wurmde mijn rok omhoog en mijn slip naar beneden en ritste zijn broek open. Ik probeerde weg te komen maar hij dook bovenop me, wrong mijn benen uit elkaar en stampte bij me naar binnen. Ik weet niet wat meer pijn deed, de fysieke aanval of het psychische geweld.
Toen hij uitgeraasd was stond hij op, kleedde zich aan en vertrok zonder een woord. Ik trilde over mijn hele lichaam, maar weigerde te huilen. Verdomme, verdomme, verdomme. De klootzak. Wat had ik in huis gehaald? Mijn vertrouwen in hem was volledig weg, het enige wat ik wilde was hem nooit meer zien en de morning after pil, voor het geval dàt.
Ik strompelde naar de douche en liet eindeloos lauwwarm water over mijn gehavende lichaam stromen. Daarna droogde ik me stevig af, wikkelde me in mijn kamerjas en ging de trap af. Die nacht wilde ik niet in mijn eigen bed slapen, maar beneden. Ik deed zorgvuldig alle deuren en ramen op slot, schakelde de telefoon uit en nestelde me op de bank.
Na een onrustige nacht ging ik ’s morgens eerst bij de apotheek langs. Gelukkig werden er geen moeilijke vragen gesteld en kreeg ik meteen waar ik om vroeg. Daarna ging ik terug naar huis, belde mijn werkgever om me ziek te melden en kroop terug op de bank. Met kleine stapjes tegelijk herstelde mijn lichaam zich, maar dat gold niet voor mijn geest. Ik verbaasde me er over dat ik zo dom had kunnen zijn, het niet aan had zien komen. Al die keren dat Thomas was begonnen over zwangerschap en kinderen, zijn teleurstelling als ik wéér niet in verwachting bleek te zijn. Ik bleef maar piekeren over de vraag: waarom. Waarom was hij ten aanzien van dit onderwerp zo geobsedeerd geweest? Mijn teleurstelling was groot, mijn ego zwaar gekwetst. Voorlopig kon ik het niet verdragen om wie dan ook in te lichten over wat er was voorgevallen, zelfs mijn allerbeste vriendinnen niet. Ik trok me terug in mijn cocon en liet de wereld voor wat ze was. Het zou wel even duren voordat ik me weer onder de mensen wilde begeven.
Toen kwam er post van het CBG in Den Haag. Ik had dat verhaal helemaal naar de achtergrond geduwd, maar was nu wel een beetje blij met de afleiding. De persoonskaart bevestigde wat ik inmiddels al vermoed had: moeder had een zus gehad, twee jaar ouder dan zij. Maar Josefine was overleden toen ze negentien was. Ik kreeg een familielid erbij en in dezelfde ademteug verloor ik haar weer. Een verrassing met een bittere bijsmaak. Alleen begreep ik absoluut niet waarom iedereen net had gedaan alsof Jo en Eleonora een en dezelfde persoon waren geweest. Waarom wel het verhaal van het nichtje vertellen en niet dat van de zus?
Ik voelde me opnieuw verraden, in de steek gelaten. Nooit had ik kunnen vermoeden dat zoiets binnen mijn familie speelde. Tante zei dan wel dat er over de doden niet gesproken werd, maar ik kon me niet voorstellen dat diezelfde doden zo op een hoop gegooid werden. Ik hoorde haar nog zeggen: ‘Nora, Noortje. Jo. Allemaal afkortingen van Eleonora.’ Ze had verdorie donders goed geweten dat het twee verschillende personen waren.
De tranen stonden me in de ogen terwijl ik de klassenfoto waar ik Jo op had gevonden nog eens bekeek. Het deed me goed te zien dat het meisje naast haar een arm om haar schouders had gelegd en lachend naar haar keek. Ik klikte op het meisje en knipperde mijn tranen weg om haar naam te kunnen lezen. Mieke Rijnalda. Zou zij me verder kunnen helpen? Op mijn familie hoefde ik niet te rekenen, dat had ik inmiddels wel begrepen. Het waarom was me volslagen duister, maar ik wilde eerst weten wat er gebeurd was met Jo, voordat ik wie dan ook met mijn kennis zou confronteren.
Mieke Rijnalda. Ik typte haar naam in op internet en vond haar zonder problemen. Ze was getrouwd, maar had een galerie onder haar eigen naam in het centrum van Rotterdam. Op haar website stond een foto van haar gezin. Ze had twee zoons. Ik had ze allebei ontmoet. De jongste leek precies op haar. De oudste absoluut niet. Hij leek ook niet op zijn vader. Ik herinnerde me de roddel van Pien.
‘U hebt mijn tante gekend.’ Ik was de galerie van Thomas’ moeder binnengelopen en zonder plichtplegingen op de vrouw achter de balie afgegaan. Ze leek niet verbaasd over mijn opmerking.
‘Ik heb steeds geweten dat je zou komen, je bent er alleen wat eerder dan ik had verwacht. Ja, ik heb Jo gekend.’ Ze glimlachte bij de herinnering.
‘Van school. Of ook van daarbuiten?’
Weer dat glimlachje.
‘Je bent heel anders dan de rest van je familie, Leonie. Dat had Martijn ook al tegen Thomas gezegd, maar hij wilde niet luisteren. Je lijkt meer op Jo dan op je eigen ouders.’
Ik die meer op mijn onbekende tante leek dan op mijn ouders en Thomas die niet had willen luisteren. Wat was er in godsnaam aan de hand? Mijn gedachten flitsten alle kanten op. En ergens op de achtergrond hoorde ik Martijn die mij bij de eerste ontmoeting waarschuwde. Wat had hij ook al weer gezegd? Leonie de Geus, een goede raad … Maar het ging niet om zijn advies, het ging om het feit dat hij op dat moment mijn volledige naam had gebruikt, terwijl ik zeker wist dat geen van ons elkaars achternaam had genoemd. Het was een vooropgezette ontmoeting geweest, dat kon niet anders. Ik gruwde bij het idee dat ik kennelijk een prooi was geweest. Maar met welk doel?
Mieke Rijnalda keek me onderzoekend aan.
‘Wat is er? Je bent zo bleek geworden.’
Ik schudde mijn hoofd. Eerst het raadsel rond Jo uit de wereld helpen, dan zou ik wel verder zien wat ik met Thomas aan moest.
‘Waaraan is Jo zo jong gestorven?’
Mieke stak haar hand op.
‘Rustig maar, ik zal je alles vertellen. Maar eerst wil ik iets weten, ook al zul je het een erg persoonlijke vraag vinden. Ben je zwanger?’
Het bloed steeg me naar het hoofd. Het was dezelfde vraag die Thomas me zo vaak gesteld had en die ik tot zijn grote teleurstelling ontkennend had moeten beantwoorden. Waarom was het antwoord op die vraag toch zo belangrijk? Zo erg zelfs dat Thomas onze relatie ervoor had geruïneerd.
Ik schudde mijn hoofd en duwde het afschuwelijke beeld van Thomas die me te grazen nam met moeite weg.
‘Gelukkig, dat is een pak van mijn hart.’ Het leek alsof ze het meende. ‘Ga zitten. Koffie?’
Ik wilde liever horen wat ze me te zeggen had, maar begreep dat ze een moment rust wilde inbouwen. Mieke rommelde even met een kan en kopjes en kwam toen tegenover me zitten.
‘Jo en ik, we waren meer dan vriendinnen. We hielden van elkaar.’ Mieke keek me onderzoekend aan om mijn reactie te peilen. Ik was niet geschokt, hooguit wat in verwarring.
‘In die tijd kon dat niet openlijk in de kringen waarin Jo’s familie verkeerde. Je moeder had al op jonge leeftijd verkering met Victor de Geus en net als zij kwam hij uit een gegoede familie. Hij dreigde Claudette de relatie te verbreken als de – in zijn ogen zondige - verhouding tussen Jo en mij bleef voortbestaan. En dus praatte Claudette op Jo in. Ze vleide, soebatte, smeekte, maar Jo gaf niet toe. Toen dat niet hielp, heeft je oudoom Gerrit mij geld geboden op voorwaarde dat ik geen contact meer met Jo zou opnemen. Ik vertelde hem dat ik Jo nooit in de steek zou laten. Hij was verontwaardigd dat ik dat zo unverfroren zei. Dat woord ben ik nooit vergeten, want de reactie van de familie was zeker zo erg, zo niet erger.’ Ze hield even stil en keek me aandachtig aan.
In mijn hoofd weerklonk de opmerking van tante Dorothea: ‘De tijden zijn veranderd’, gevolgd door oom Gerrits harde reactie: ‘Niet in deze familie.’ Toen ik onder het eten zo had doorgerateld over mijn vriendinnen, moesten ze allebei gedacht hebben dat ik – net als Jo – lesbisch was.
‘Ik denk wel eens dat we het misschien anders hadden moeten aanpakken, want al snel zouden we allebei een hoge prijs betalen voor onze eigengereidheid.’
‘Gaat u alstublieft verder.’
‘Het is geen fraai verhaal.’
‘Nee, mijn moeder die haar zus laat zakken omdat ze van een vrouw houdt. En dat alleen maar om in de betere kringen te kunnen trouwen. Dat is inderdaad niet fraai, maar erger kan het toch niet worden? Jo is jong overleden en vervolgens is er niet meer over haar gesproken. ’
‘Het wordt erger, geloof me. We kunnen nu nog stoppen.’ Mieke pakte mijn hand en keek me vriendelijk aan. ‘Je lijkt zo op Jo.’
‘Dan moet u me ook alles vertellen, de hele nare geschiedenis.’
Mieke’s stem werd zachter terwijl ze verder vertelde.
‘Je vader moest helemaal niets hebben van twee vrouwen die het met elkaar hielden en in zijn ogen niet voor rede vatbaar waren. Hij nam het recht in eigen hand.’ Het gezicht tegenover me vertrok in een verdrietige grimas.
‘Hij verkrachtte Josefine.’ Ze huiverde bij de herinnering.
Mijn keel werd dichtgeknepen. Dit kon niet waar zijn. Dit ging wèl over mijn vader. Ik keek naar Mieke en zag aan haar gezicht dat het waar moest zijn.
‘Het gebeurde in het park, toen Jo naar huis fietste. Victor stond haar op te wachten en trok haar de bosjes in. Hij ging vreselijk tekeer en toen hij klaar was liet hij haar alleen achter. Vervolgens ging hij naar Claudette om te vertellen wat hij gedaan had. Hij schoof de schuld helemaal op Jo. Zij, met haar onzedelijke gedrag, had zijn reactie uitgelokt.’
Hoe moest ik hierop reageren? Ik dacht aan het van woede vertrokken gezicht van Thomas toen hij mìj verkrachtte. Mijn hoofd leek uit elkaar te barsten van alle spanning, maar Mieke ging rustig verder.
‘Je grootvader ging Jo zoeken en bracht haar naar huis. Ze bleef het hele weekend binnen en werd vervolgens naar een ongetrouwde vriendin van je oma gebracht waar ze haar zwangerschap moest uitzitten. De vriendin was wat minder strikt dan je familie en ze liet ons stiekem contact houden. Ze stond ook toe dat een vriend van ons bij Jo op bezoek kwam en haar het hof maakte. Kort voor de bevalling zijn ze getrouwd, zodat het kind in elk geval een vader zou hebben.’ Mieke werd onrustiger naarmate het verhaal vorderde.
‘En dit gebeurde allemaal met instemming van mijn grootouders en mijn moeder?’ Mijn keel voelde droog. Dat mijn familie tot zoiets gruwelijks in staat was geweest.
Mieke knikte. Tijdens het verhaal was ze steeds bleker geworden.
‘Jo had de eer van de familie bezoedeld, in hun ogen had ze het allemaal over zichzelf afgeroepen. Ze was eigenlijk al uit de familieannalen verwijderd toen Victor haar in het park achterliet. Het enige wat ze nog voor haar wilden doen was toestemming geven voor het huwelijk. Daarmee redden ze in hun ogen nog iets van hun reputatie.’
Het was muisstil in de galerie, zelfs het lawaai van buiten drong niet tot ons door. Ik dacht aan de elitaire families Compaey en De Geus die het zwangere meisje verstoten hadden. Met hen voelde ik me totaal niet meer verbonden, maar des te meer met Jo.
Met moeite vertelde Mieke verder.
‘Jo overleefde de bevalling niet.’ Ze haperde. ‘Het kind wel.’
‘Het kind? Het leeft nog?’
‘Oh, ja, het leeft. Het is een volwassen man inmiddels.’
Snel rekende ik de huidige leeftijd van de man uit.
‘Hij is dus ongeveer net zo oud als Thomas?’
‘Ja.’ Mieke keek me aan op een manier die me weer deed denken aan de roddel die Pien had doorverteld.
‘De vriend die met Jo trouwde, was dat Ludo Brevee?’
Een knik.
‘En toen Jo overleed, trouwde u met hem om het kind een moeder te geven.’ Ik hoefde het niet meer te vragen.
Opnieuw een instemmend knikje. Het duizelde me. Als Thomas de zoon was van Jo en mijn vader, dan …
Samen met Mieke heb ik het hele verhaal op papier gezet. We hebben dag en nacht gewerkt om alles op een rijtje te zetten en te documenteren. Ze blijkt graag te willen praten over mijn tante. Nog steeds is Jo haar grote liefde, al is Ludo Brevee een goede tweede. Ik weet nu dat Thomas wraak had willen nemen voor wat zijn moeder was aangedaan, vandaar dat hij met mij, zijn halfzus, had aangepapt. Het zou de ultieme vernedering van de familie zijn geweest als ik zijn kind had gekregen.
Een half uur geleden heb ik mijn ouders gebeld die nog steeds goed verstopt in hun Portugese vakantiehuis zitten. Ik wilde hen de gelegenheid geven te reageren, te ontkennen of zich te verontschuldigen, maar het enige wat ze deden was Jo stug doodzwijgen. Toen ik hen vertelde dat ik de hele geschiedenis, inclusief de wrede en saillante details, op papier heb gezet en met instemming van Mieke er een uitgever voor ga zoeken, gooide vader de hoorn op de haak. Dat kwam me bekend voor. Vijf minuten later belde oom Gerrit met de mededeling dat ik alles kapot zou maken als ik het verhaal zou laten publiceren.
Niet bepaald een argument om voor te zwichten.
‘Dat kunt u niet. Ik laat me niets gezeggen. Nu niet, nooit.’ Als ik niet zo boos was geweest, zou ik ongetwijfeld geshockeerd zijn geweest door mijn brutale antwoord. Ik heb zonder verdere plichtplegingen de verbinding verbroken, mijn mobieltje in de la gegooid en ben me om gaan kleden. Rennen, dat is het enige dat helpt als ik boos ben. Het is ook zo laag, zo, zo gruwelijk. Ik ben bijna misselijk van kwaadheid.
Met stugge bewegingen knoop ik mijn hardloopschoenen dicht, trek de deur achter me in het slot en begin meteen tempo te maken, zonder eerst een stukje in te lopen. Ik ren zonder op of om te kijken het dorp uit, de binnendoorweg naar Bruinisse op totdat ik bij het fietspad kom dat door het bos leidt. Het is stil op straat, etenstijd, geen mens op de weg. Elk normaal gezin zit nu aan de warme hap. En wat doe ik? Ik ren weg van het afschuwelijke familiegeheim waar ik als enige niets van af wist.
‘Ik wist dat jij het niet zou begrijpen. Je maakt alles kapot als je dit in de publiciteit brengt. ’ De stem van oom Gerrit snerpt door mijn hoofd.
Onder het lopen flitst op mijn netvlies het beeld aan en uit waar het allemaal mee begonnen is. De foto. DE foto. Een heel gewone foto van twee lachende jonge meisjes op het strand.
Het zweet gutst over mijn rug en langs mijn borsten, ondanks het speciale hemdje dat ik onder mijn t-shirt draag. Ik vertraag het tempo totdat mijn ademhaling weer normaal is. In de bocht waar het pad gelijk loopt met de weg liggen twee fietsen in het gras. Iets verderop hangen twee meisjes giechelend over de hooibalen die hier al een eeuwigheid lijken te liggen.
Uiterlijk lijken de meisjes op elkaar. Hetzelfde sluike halflange haar, bij de een iets donkerder dan bij de ander. Allebei dragen ze een verwassen spijkerbroek, gympen, een zwart T-shirt. Een van hen houdt een mobieltje op armlengte om een foto van haar en haar vriendin te maken. Ze drukt af op het moment dat de meisjes hun hoofden naar elkaar toebuigen. Enthousiast gelach. Een nieuwe pose. Een van de meisjes krijgt mij in de gaten en zegt iets tegen haar metgezellin. Ze zwaaien naar me. Ik schat ze op een jaar of veertien, vijftien, net zo oud als de meisjes op de foto waarmee de hele ellende is begonnen.
Ik loop verder in een aangenaam ritme. Achter me hoor ik een aanstekelijke lach. De meisjes zijn mij alweer vergeten, maar ik hen niet. Mijn hoofd maalt niet meer, ik heb mijn besluit genomen, dat had ik eigenlijk al toen ik oom Gerrit nog aan de lijn had. Maar tussen toen en nu was er nog aarzeling. Kan ik het mijn familie, mijn ouders en mezelf wel aandoen dat een dergelijk familiegeheim uitkomt? De andere kant van het verhaal is dat er nooit recht gedaan zal worden. De Compaeyen en De Geuzen zullen blijven voortbestaan als leden van de beschaafde bovenlaag van de bevolking, de elite. En ik heb net besloten dat ze dat niet verdienen. Dat ik daarmee ook zelf een slechte naam zal krijgen neem ik op de koop toe. Het onbezorgde duo bij de hooibalen heeft de doorslag gegeven.
Ik had de foto bij toeval gevonden in het huis van mijn kort daarvoor overleden oma. Pal voordat ik de sleutels zou overdragen aan de nieuwe bewoner, was ik de lege woning nog eens doorgelopen. Ik wist me precies te herinneren welke meubels waar stonden, welke luchtjes er in de kastjes en laatjes hingen en hoe de gebogen gestalte van mijn oma zich door het huis bewoog. Ieder moment verwachtte ik haar stem te horen of haar schuifelende tred.
In het kleine achterkamertje stak een gekleurd stukje papier net boven de plint uit. Ik probeerde het omhoog te trekken, maar het bleef haken. Zoals dat gaat met onbelangrijke dingen, werd het nu ineens van levensbelang om het papiertje te pakken te krijgen. Ik haalde een nagelvijl uit mijn handtas en peuterde daarmee tussen de plint en het behang en langzaam maar zeker kwam er een foto tevoorschijn. Op mijn hurken zittend bekeek ik het plaatje aandachtig.
Het was een foto van twee tienermeisjes op een bankje aan het strand. Ze hadden allebei een donkere rok aan en een lichtkleurig bloesje. Keurige sokjes en dichte schoenen, het haar in een paardenstaart naar achter getrokken. De meisjes hadden hun armen om elkaar heen geslagen en keken lachend in de camera. Ik herkende mijn moeder, zij zat rechts. Het meisje naast haar kende ik niet, maar het was ongetwijfeld iemand met wie ze het goed kon vinden. Het tweetal straalde geluk uit. Op de achterkant stond een jaartal geschreven: 1977 en: Scheveningen, met Jo. Het handschrift was van mijn moeder.
Ik stopte het plaatje in mijn zak, leverde de sleutels in en ging naar huis.
Mijn ouders waren naar hun vakantiehuis in Portugal en op dit tijdstip hielden ze hun dagelijkse siësta. Ook al zou het een leuke verrassing voor moeder zijn, ze zouden een verstoring van hun ritme vanwege een oud kiekje niet echt op prijs stellen, dus probeerde ik zelf te bedenken wie Jo was. Het kon geen zus zijn, want mam was enig kind geweest, net als ik. Moeders familie was maar heel klein; ze had twee ooms: Gerrit, die ik ook oom noemde, omdat oudoom zo statig klonk, en Willem, die al voor mijn geboorte overleden was. Oom Gerrit en zijn vrouw Dorothea hadden een zoon, Andreas, en een dochter Geerte, die in 1977 nog maar een peuter was. Oom Willem en tante Celine hadden alleen Nora, die van mams leeftijd was geweest, maar die al op jonge leeftijd was omgekomen bij een ongeluk. Jo moest dus wel een vriendinnetje of misschien een buurmeisje zijn. De twee waren dikke maatjes, dat was te zien op de foto. Ik fantaseerde er lustig op los.
Jo woonde in Den Haag toen de foto gemaakt werd. Haar vader was iets hoogs in de politiek en haar moeder vermaakte zich met theedrinken in chique salons. Jo moest niets hebben van al die hotemetoten en was haar ouderlijk huis ontvlucht om zich op het Scheveningse strand over te geven aan volkse geneugten. Daar ontmoette ze de even oude Claudette Compaey, een meisje dat net als zij snakte naar een dagje zon, zee, zand. Ik raakte helemaal in de stemming en begon Jo’s toekomst voor haar uit te stippelen. Snel rekende ik de huidige leeftijd van mijn moeder uit en bedacht hoe Jo’s leven tot nu toe was verlopen.
Anders dan mam was Jo al jong ontsnapt aan het burgerlijke bestaan dat haar ouders voor haar in gedachten hadden. Ze had zich ontwikkeld tot een intelligente vrijgevochten meid, die de wereld was ingetrokken en die zich had ingezet voor arme kinderen. Jo was een boegbeeld geworden voor de moderne zelfbewuste vrouw. Ze had in de frontlijn gestaan van de slag om de wereldverbetering. Ze was altijd zichzelf gebleven. En ze had de liefde bedreven op exotische stranden. Wat een meid, wat een vrouw! Ik was jaloers op haar.
Mam had al die jaren contact met Jo gehouden, stiekem, zonder dat iemand er iets van wist. Vader had het zeker niet op prijs gesteld, zijn vrouw met zo’n revolutionair contact. Ik bewonderde mijn moeder erom. Zie je wel, ze had meer lef in zich, dan ik haar al die jaren had toegedicht. De telefoon onderbrak mijn aangename gedachtegang.
‘Dag liefje, is het gelukt met de oplevering?’
‘Ja, dat is in orde, hoor. Hoe is het bij jullie?’
‘Goed, liefje, zoals altijd.’
‘Zeg mam, jullie hadden toch zo zorgvuldig oma’s huis leeggemaakt? Vond ik toevallig nog een oude foto.’
‘Een foto? Van wie?’ Verbeeldde ik het me of leek mijn moeder op haar hoede?
‘Van jou met Jo. 1977 in Scheveningen.’
Het bleef heel stil. Van de weeromstuit begon ik te ratelen.
‘Wie is Jo, mam? Vertel eens wat meer over haar? Waren jullie dikke vriendinnen? Zie je haar nog wel eens?’ Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. Vervolgens hoorde ik wat gemompel en kwam vader aan de telefoon.
‘Leonie, heb je eraan gedacht de meterstanden op te nemen?’
‘Ja, pap, de sleutels zijn ook ingeleverd. Alles is tot in de puntjes geregeld. Mag ik mam nog even?’
‘Nu niet, Leonie.’ Het kon aan de lijn liggen, maar het klonk alsof vader verstoord was. Dat was hij eigenlijk nooit, tenminste niet tegenover mij. Misschien hoorde ik dingen die er niet waren. Ik probeerde het nog eens.
‘Ik vertelde net aan moeder dat ik een oude foto heb gevonden bij oma. Mam staat er op met ene Jo. Ik wil alleen maar weten wie dat andere meisje is.’
‘Leonie, we moeten gaan. We hebben een afspraak.’ Op de achtergrond hoorde ik moeder nog iets zeggen, maar ik kon het niet verstaan. Het klonk bijna een beetje hysterisch, wat niets voor haar was. Ze was altijd de rust zelve. Toen klonk er een klik en daarna de ingesprektoon. Ik wist niet wat ik van het gesprek moest denken. Wat was er met die foto? Het was toch heus mijn moeder die er op stond.
Ik schonk een glas water in en begon een ander scenario te bedenken. Jo zag er dan wel aandoenlijk en lief uit, maar eigenlijk was het een feeks geweest. Ze had vriendschap gesloten met mijn moeder, maar haar ondertussen haar goede afkomst en vriendelijke karakter benijd. Zonder dat moeder het wist, had Jo haar zwart gemaakt bij alle vriendinnen en, erger nog, bij de jongen van haar dromen. Dit alles had een diepe wond geslagen in moeders hart en daarom wilde ze er liever niet over praten. Alleen met vader had ze haar verdriet gedeeld en daarom waren ze allebei vanmiddag van de kaart geweest en meteen van onderwerp veranderd. Hopelijk had Jo haar trekken thuis gekregen, het loeder.
Ik gooide de foto op tafel en nam me voor hem later te verbranden, waardoor de spoken in het leven van mijn ouders voorgoed verdreven zouden worden.
Toen de voordeurbel ging, zat ik net aan een kant-en-klare pizza en met de krant op de bank. Ik twijfelde tussen dooreten en open doen, tot er op het raam werd geklopt. Ik schrok toen ik zag dat het Andreas was, de zoon van oom Gerrit. Wat had die hier in vredesnaam te zoeken?
‘Ik was toevallig in de buurt en ik dacht, kom, ik loop eens bij je binnen. Heb je koffie?’ Ik was stomverbaasd dat Andreas überhaupt wist waar ik woonde, laat staan dat hij een beleefdheidsbezoek aflegde. Hij was aanzienlijk ouder dan ik en we hadden nooit echt iets met elkaar gemeen gehad. Overdonderd ging ik naar de keuken om het Nespresso-apparaat aan te zetten. Toen ik in de woonkamer terugkwam stond Andreas het uitzicht over de bollenvelden te bewonderen. Ik reikte hem de koffie aan en ging naast hem staan.
‘Je woont hier leuk.’ Zijn opmerking was niets meer dan een cliché en zo klonk het ook.
‘Dank je, ik heb het hier goed naar mijn zin. Hoe kom je hier zo verzeild?’ Ik wist niet beter dan dat Andreas Leiden vrijwel nooit uitkwam. Sinds ik bij toeval op Flakkee was terecht gekomen, had ik sowieso weinig familie over de vloer gehad. Veel te ver van de Randstad, vonden de meesten. Ik vond het prima, want ik kreeg daardoor ook nooit onaangekondigd bezoek. Tot op dat moment dan.
‘Waar moest je eigenlijk zijn?’ probeerde ik nog eens.
‘In de buurt.’ Kennelijk behoefde dat geen verdere uitleg en ik had er ook geen behoefte aan om er verder op door te gaan.
We praatten over koetjes en kalfjes, zoals je doet als je elkaar in feite niets te zeggen hebt. Ik wist niets van hem en hij niet van mij en we wisten allebei dat dat ons niets kon schelen. Ik begreep dan ook absoluut niet wat hij kwam doen, waar hij voor zijn bezoek aan mij geweest was of waar hij hierna naar toe zou gaan. Hij dronk zijn kopje leeg en pakte zijn autosleutels. Ik kreeg een snelle omhelzing die geen enkele genegenheid uitstraalde en ik moest me inhouden om hem niet al te opvallend te ontwijken.
‘Ik moet er weer vandoor. Fijn je even gezien te hebben.’ En weg was hij, mij beduusd achterlatend. Wat had hij toch bij mij te zoeken gehad? Was mijn huis een ankerplaats geweest voor een gratis kopje koffie? Ik schudde mijn hoofd om de bizarre, lachwekkende situatie.
Maar terwijl ik de motor van zijn dure leaseauto de straat uit hoorde ronken viel het me op dat er iets in de kamer veranderd was. Het duurde even voordat ik wist wat het was. De krant, die ik op de bank had gelegd toen Andreas plotseling binnenviel, lag nu op tafel. Op de plek waar nu de krant lag, had de foto van mam en Jo gelegen. En de foto was verdwenen.
De foto kwam niet meer boven water, hoewel ik er nog een tijdje naar zocht. Ik schudde de krant uit, zocht onder de kussens van de bank en keerde mijn zakken binnenstebuiten. Waar was dat ding toch gebleven? Ik kon me niet voorstellen dat Andreas het plaatje zo interessant had gevonden dat hij het meegenomen had. Het moest ergens zijn, maar waar?
Die nacht sliep ik onrustig. Jo stapte regelmatig uit de foto en draalde dan om me heen. Doe iets, leek ze te zeggen. Iedere keer werd ik wakker en verzon ik een ander verhaal. Ik was nog steeds bereid te geloven dat Jo iets vreselijks had uitgespookt richting mijn moeder, maar ergens in mijn achterhoofd ontvouwde zich een ander scenario. Als ik weer in slaap viel achtervolgde Andreas me zwaaiend met de foto. Kijk, kraaide hij, kijk, een heks, een monster. En dan verwrong mijn moeders gezicht zich tot een angstaanjagend masker en kreeg Jo zachte doorschijnende trekken.
Ik werd gebroken wakker, de lakens waren koud van het zweet, mijn hele lijf voelde klam aan. Ik douchte zo warm mogelijk, haalde het bed af en stopte alles wat me aan die nacht herinnerde in de wasmachine. Ondertussen probeerde ik de nachtmerrie te vergeten door met mijn vriendinnen Pien en Cato af te spreken. Met een gezellige lunch zou ik zeker mijn zinnen kunnen verzetten. En ja, het hielp, veel beter dan ik had gedacht want ik ontmoette de liefde van mijn leven.
‘Hè gezellig, zo onverwacht erop uit.’ Cato, een kleine donkerharige schoonheid genoot zichtbaar. ‘We doen dit veel te weinig tegenwoordig!’ Pien en ik konden dat alleen maar beamen. Op de een of andere manier waren we de laatste tijd allemaal heel druk met andere dingen.
Ik was al vanaf de kleuterschool met Cato en Pien bevriend en ik vertrouwde hen beiden volkomen. Als er iemand was aan wie ik mijn vreemde verhaal kon vertellen, waren het deze twee door en door betrouwbare meiden. Cato was weliswaar oppervlakkiger dan Pien en ik, maar ze was zo heerlijk romantisch en zag altijd overal de zonnige kant van in. Pien was de meest praktische van ons drieën. Met haar gloedvolle rode haar en sproeten trok ze ieders aandacht, maar daar maakte ze nooit misbruik van. Ze was eerlijk tot in het diepst van haar ziel en behandelde ieder wezen met evenveel respect.
Na wat inleidend gepraat over en weer kwam ik ter zake. Ik was nooit zo goed geweest in het ophouden van de schijn.
‘Dus die griezel van een Andreas kwam met een doorzichtige smoes bij je binnenvallen, stopte die foto in zijn zak en vertrok.’ Pien had Andreas nog nooit ontmoet, maar kennelijk had ik hem nogal overdreven negatief beschreven. Hoewel, als ik er goed over nadacht, was ik zelf ook niet zo’n fan van hem, zeker niet na gisteravond. En daarvoor? Ik had nooit veel contact met hem gehad, ook niet toen we jonger waren. Ik was altijd meer met Geerte opgetrokken en wist eigenlijk heel weinig van Andreas.
‘Sorry, wat zei je, Pien?’
‘Ik zei: we gaan gewoon met z’n drieën naar je neef toe, zetten hem onder druk en troggelen hem dat plaatje weer af.’
‘Of je verleidt hem, Pien! En op het moment suprême bind je hem vast met je zijden ondergoed en ontfutsel je hem de foto van Jo.’ Cato was helemaal op dreef. Ik schoot in de lach, bij het idee dat de keurige Andreas zich door Pien zou laten verleiden. Tijdens de lunch schoten we niets op met het verhaal rond Andreas en de foto van Jo. Het was ook niet mijn bedoeling geweest dat ik een kant en klare oplossing aangereikt zou krijgen, hoewel dat misschien wel leuk was geweest. Ik had alleen het verhaal met de meiden willen delen en dat was aardig gelukt. Pien en Cato vonden het maar een rare situatie en bedachten net als ik verschillende scenario’s.
‘Jo was een goede vriendin van je moeder. Ze waren echte soulmates, ze vertrouwden elkaar al hun hartsgeheimen toe totdat Jo onder de trein kwam. Een tragisch ongeluk, dat je moeder nooit helemaal te boven is gekomen.’
‘Of ze waren hartsvriendinnen totdat je moeder je vader leerde kennen.’ Pien borduurde voort op Cato’s verhaallijn. ‘Jo was ook verliefd op je vader en dat leidde tot hevige ruzies tussen de twee meisjes. Uiteindelijk heeft je moeder alle contact met haar verbroken en voor je vader gekozen. Gelukkig maar, anders was jij er niet geweest.’ Pien keek me vrolijk aan.
Het deed me goed dat ik zo van die twee op aan kon. Gisteren, na dat onbevredigende telefoontje met vader en moeder en dat gedoe met Andreas had ik me even heel alleen gevoeld. Nu wist ik zeker dat ik in Pien en Cato in elk geval trouwe supporters had.
‘Wat weet je van je ouders van vroeger?’ Dat was de praktische Pien.
Ik probeerde me te herinneren wanneer mijn ouders elkaar hadden leren kennen. Ze waren nog best jong geweest, in elk geval was moeder nog maar een tienermeisje toen ze de knappe rijzige Victor de Geus had leren kennen. Vader was twee jaar ouder, dus jongvolwassen toen hij moeder het hof was gaan maken. Victor was een goede partij, zoals dat toen heette, en ook Claudette Compaey kwam uit een vooraanstaande familie. Ze waren voor elkaar bestemd geweest, had moeder me ooit verteld. Ik vertelde het verhaal zoals ik het kende aan de andere twee en we waren het er over eens dat de romance geknipt was voor de Bouquetreeks.
‘Of dat andere, hoe heet het ook al weer? Daar was mijn oma weg van. Courts-Mahler of zo. Dat waren ook allemaal van die zwijmelverhalen.’ Cato slaakte een zucht. Ik wist dat ze bleef hopen de liefde van haar leven te vinden, maar tot nog toe had ze steeds de verkeerde man ontmoet. Pien maakte zich minder druk om haar liefdesleven en liet alles gebeuren zoals het kwam.
We hadden een tafeltje net voorbij de bar met goed uitzicht naar alle kanten. De deur ging open en drie jongemannen stapten druk gebarend naar binnen. Ze straalden een prettige saamhorigheid uit. Het drietal zag er goed uit, niet opzichtig of patserig, echt types waar je graag mee omgaat. Ze lieten de deur achter hen half open staan voor een vierde persoon die op straat stond te telefoneren. Toen hij over de drempel stapte hoorde ik naast mij Cato zachtjes fluiten en Pien hoorbaar haar adem inhouden.
‘Pfff, wat een stoot!’
‘Ik zag hem het eerst!’
‘Wat vind jij van hem, Leonie?’
Ik? Ik kon alleen maar kijken. Wat een droomman.
We genoten verder van de lekkere maaltijd, maar al onze aandacht ging uit naar het vriendengroepje dat twee tafels verderop was neergestreken. De vier mannen hadden ons ook in de gaten gekregen en nodigden ons uit voor een drankje. We aarzelden voor de vorm, maar gingen toen snel overstag onder het mom van: een drankje kan geen kwaad. Er werd een tafel bijgeschoven en de knappe man die Thomas heette stelde zijn metgezellen voor. Pien deed hetzelfde voor ons drieën, alleen de voornamen, volgens een aloud principe dat je nooit meteen je hele hebben en houden op tafel moest leggen.
‘We zijn al heel lang bevriend met elkaar’, legde ze uit. ‘En jullie, waar kennen jullie elkaar van?’
‘Martijn is mijn jongere broer en Teus en Jan zijn goede vrienden van ons beiden.’
Over en weer werd er geknikt.
‘Jullie zaten in een serieus gesprek, dames, toen we binnenkwamen. Toch geen problemen, hoop ik?’ vroeg Teus met een quasi serieuze blik.
‘Niets dat we niet aan kunnen!’ zei Cato schalks. Ik geloof stellig dat we op dat moment geen van drieën meer wisten waar we het over hadden op het moment dat het viertal het restaurant binnen was gekomen.
Het gesprek kabbelde voort en langzamerhand vormden zich twee groepjes. Teus en Jan ontfermden zich over Cato en Pien, terwijl Thomas en ik ons een beetje afzonderden. Martijn leek nergens echt bij te horen.
‘Zou je het leuk vinden om samen eens wat af te spreken, Leonie? Ik zou je best graag beter willen leren kennen.’
Leuk? Leuk? Ik zou het geweldig vinden. Dus zei ik – met een glinstering in mijn ogen die ik niet kon onderdrukken – dat ik hem graag nog een keer zou willen zien. Hij zou me bellen. Ik gaf hem mijn nummer en spelde voor de zekerheid mijn naam zodat hij het meteen goed in zijn GSM kon zetten. L e o n i e.
‘En je achternaam?’ vroeg hij.
Ik had bijna regel 1 van ons uitgaansleven overtreden. Pien had het ons jaren lang ingepeperd: nooit meteen je volledige naam geven, ook al is hij de prins zelf. Voorzichtigheid is de basis van je eigen veiligheid. En dus zei ik: ‘Houd het voor nu maar op Leonie.’ Ik was even bang dat hij het me kwalijk nam dat ik hem niet meteen mijn volledige vertrouwen gaf, maar hij knikte begripvol.
Bij het afscheid beloofde hij me gauw te bellen en ook de anderen hadden het al over elkaar binnenkort weer te treffen. Martijn, die zich tot dan toe afzijdig had gehouden, keek me indringend aan en zei: ‘Leonie de Geus’, zei hij, ‘als ik je een goede ..’ Maar Cato liet hem niet uit praten.
‘Leonie kan heel goed voor zichzelf zorgen’, zei ze snibbig tegen hem en trok me weg, mee naar huis. Martijn keek gekwetst, alsof hij inderdaad het beste met me voor had gehad en nu zonder pardon terecht was gewezen.
Toen we vertrokken wist ik dat ik verliefd was en ik meende aan Thomas te zien dat ik hem in elk geval niet onverschillig liet.
Diezelfde avond hing ik nog een hele tijd met Cato aan de telefoon. We praatten vooral over de bijzondere ontmoeting met Thomas, Martijn en hun vrienden. Het had allemaal zo mooi geleken, maar misschien was ik voor hem wel een ‘schip in de nacht’. In elke stad een andere schat. Tien aan elke vinger. Was hij zo’n type? Omzichtig vroeg ik het aan Cato. Ik zag voor me hoe ze haar denkrimpels tevoorschijn toverde voordat ze antwoordde:
‘Ik denk dat hij echt ondersteboven van je was. En jij van hem natuurlijk!’
‘Was het zo duidelijk?’
‘Liefje, je glunderde van oor tot oor.’
‘Verdorie, ik dacht nog wel zo dat ik het redelijk verborgen had.’ We schoten allebei in de lach, gewoon omdat het zo absurd naïef klonk.
‘Wat kan hij nou toch in mij zien? Zo’n knap smoeltje heb ik niet.’
‘Je bent een prachtige meid. Hij mag zich in zijn handen wrijven dat jij hem überhaupt hebt zien staan!’
‘Nee, wees nou eerlijk, Cato. Ik ben geen schoonheid zoals jij of zo aantrekkelijk als Pien. Ik ben maar heel gewoontjes.’
‘Lang blond haar, hemelsblauwe ogen waar hij helemaal in kan verdrinken, een strak figuur. En dan heb ik het nog niet eens over die lange benen van je waar iedere man drie keer naar omkijkt. Nee, jij hebt Thomas helemaal niets te bieden.’ Er klonk een hoop gegiechel door de telefoon. Toen: ‘Heb je nog iets met hem afgesproken?’
‘Niet echt. Alleen dat we het allebei leuk zouden vinden om elkaar nog eens te ontmoeten. Caatje, wat vind je van hem? Eerlijk?’
‘Ik vind het jammer dat hij geen leuke broer heeft.’
‘Nee, Martijn is een beetje vreemd, hè. Hij hield zich ook zo afzijdig. Zat alles maar vanuit zijn hoekje te bekijken.’ Terwijl ik het zei kriebelde er iets in mijn achterhoofd, iets wat Martijn had gezegd of gesuggereerd, maar ik kon er niet meteen op komen. Intussen babbelde Cato verder.
‘Dat bedoel ik. Nee, meid, ik denk dat je aan Thomas een goede hebt, hoewel je hem natuurlijk eerst beter moet leren kennen.’
‘Voor hetzelfde geld zie ik hem nooit meer. Weet je, daar ben ik soms wat huiverig voor. Nu maak ik me allerlei voorstellingen van een volgende ontmoeting die misschien wel nooit plaatsvindt.’
‘Echt iets voor jou, beren op de weg in plaats van een gelopen race.’
‘Ik weet het, ik weet het. Ik houd altijd een slag om de arm. Voorzichtigheid is my middle name. ‘
‘Nergens voor nodig, dit keer, Leonie. Ik weet het zeker, Thomas laat heel snel iets van zich horen. En anders bel jij hem toch?’
‘God nee, ik moet er niet aan denken. En mijn moeder zou een appelflauwte krijgen als ze het hoorde. Zo ben ik niet opgevoed, Caat. Het initiatief moet van de man uitgaan.’
‘Dat is wel heel ouderwets, meid. Ik snap wat je bedoelt, maar soms moet je echt het heft in eigen hand nemen. ‘
‘Nee, zo ben ik niet. Dan maar ouderwets. Ik geef hem twee dagen de tijd.’
Zolang duurde het niet voordat Thomas contact met me opnam. Hij was net zo verliefd op mij als ik op hem en al gauw hadden we een fantastische relatie.
Diezelfde week werd ik uitgenodigd door mijn oudoom Gerrit en zijn vrouw Dorothea om te komen eten. Met moeite maakte ik me los van Thomas en reed naar Bleiswijk.
Na de gebruikelijke vragen over hoe het met iedereen ging, kwam tante ter zake.
‘Leonie, je ouders hebben veel verdriet van het gesprek dat je onlangs met ze had.’ Ik keek haar niet-begrijpend aan.
‘De foto.’
‘De foto?’ Ik wist echt even niet waar ze het over had. Mijn wereld werd de laatste tijd volledig beheerst door Thomas.
‘Van je moeder.’
´Oh, ja, met Jo.’
‘Eleonora.’
‘Was zij dat op die foto? Ze werd toch Nora genoemd?’
‘Nora, Noortje. Jo. Allemaal afkortingen van Eleonora. En je kent het verdrietige verhaal toch?’
‘Ik weet dat ze op jonge leeftijd is gestorven. Een ongeluk of zo.’
‘Ja. Ze was net zo oud als je moeder en de twee waren dikke vriendinnen. Ze stierf toen ze veertien was en zo kwam er plotsklaps een einde aan een mooie meisjesvriendschap. Je moeder had er heel veel verdriet van. En nog. En daarom is het zo naar dat ze er op deze manier weer aan herinnerd wordt. We praten nooit meer over Eleonora, dat is te pijnlijk.’
‘Vader had me toch gewoon kunnen vertellen hoe of wat. En me vragen de foto weg te gooien? Daar hoefde hij Andreas toch niet voor te sturen?!’ Ik schoot lichtelijk in de verdediging en zag dat oom Gerrit rood aanliep. Hij mompelde iets over ‘onbeschaamdheid’ en ik verdacht hem ervan zo meteen met zijn vuist op de stoelleuning te gaan slaan. Dit was het me allemaal niet waard. Vader en moeder overstuur, oom Gerrit die op het punt stond tegen me uit te vallen. Dus bond ik in. Die achterlijke Jo kon doodvallen. ‘Sorry. Het was niet mijn bedoeling stennis te schoppen.’
Tante knikte dankbaar en oom Gerrit ontspande zich.
‘Laat het verleden alsjeblieft rusten, Leonie.’
We gingen aan tafel en zoals altijd was de maaltijd uitstekend. De deken van irritatie en verdriet die eerder over mijn bezoek had gehangen was helemaal weggenomen en ons gesprek was op een prettige manier voortgezet, met dank aan het gastvrouwschap van tante Dorothea. Er werd met oprechte interesse geïnformeerd naar mijn werk en vrienden. Ik vertelde enthousiast over alle leuke dingen die ik met Pien en Cato deed. Tante vroeg me ronduit of ik geen relatie had, maar ik wilde Thomas nog niet noemen en bleef liever doorratelen over mijn vriendinnen. Opnieuw zag ik oom Gerrit geïrriteerd raken. Wat nu weer?
Ik excuseerde me en trok me even terug op het toilet; ik wilde een moment alleen zijn. Het was altijd gezellig bij mijn oom en tante en nu was er de ene spanning na de andere. Als Jo, Eleonora, dat veroorzaakte, dan verdiende ze het dat er met geen woord meer over haar gesproken werd. Van de doden niets dan goed, maar in dit geval gewoon maar niets meer.
Toen ik terugliep naar de woonkamer hoorde ik oom Gerrit afgemeten praten, terwijl tante probeerde hem te kalmeren. Ik kon niet horen waar het gesprek over ging, maar het was blijkbaar wel aanleiding voor agitatie.
Luisteren aan de deur is niet netjes, zo was me altijd voorgehouden, maar ik kon het niet helpen dat ik, pal voordat ik de deur openduwde, tante gedecideerd hoorde zeggen:
‘En zo wel, dan hebben we dat maar te accepteren. De tijden zijn veranderd, Gerrit.’
‘Niet in deze familie.’ Oom Gerrit klonk onverbiddelijk.
‘Pien? Je vindt het maar niks, hè, met Thomas.’ We ontmoetten elkaar voor een drankje in de stad. Ik zag haar wat onrustig op haar stoel schuiven.
‘Nou ja, ik neem aan dat je je hoofd erbij houdt, Le.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Je doet het toch wel mèt?’
‘Met wat?’
‘Met condoom.’
Er viel een ongemakkelijke stilte en om ons heen leek zelfs het rumoer in het café te verstommen.
‘Oh, shit, Leonie. Hoe kun je zo stom zijn!‘ Het was geen vraag, slechts de constatering van een feit.
Dit probleem moest ik natuurlijk wel aankaarten bij Thomas, want Piens woorden bleven door mijn hoofd malen, maar ik vond niet echt een geschikt moment. Thomas moest voor zijn werk naar het buitenland en zou pas over drie weken terug zijn. De laatste nacht voor zijn vertrek kwam er van slapen weinig terecht. Ik had geen anticonceptiepil geregeld omdat ik daar niet tegen kon en we hadden allebei een hekel aan condooms. Voor het zingen de kerk uit leek de beste optie, hoe onverantwoordelijk dat ook was. Maar we konden niet van elkaar afblijven en Thomas fluisterde me toe: ‘Als het mis gaat, trouw ik met je. En anders ook.’
Ik was in de zevende hemel.
Thomas belde bijna elke dag. We probeerden het kort te houden, omdat het anders zo duur werd, maar meestal praatten we toch wel een minuut of tien met elkaar. Gewoon, om even de dag door te spreken en vooral om te zeggen dat we elkaar misten. Soms vroeg hij plagend of ik al zwanger was, maar mijn ontkenning leek hem teleur te stellen. Vaak werd ik daar zo emotioneel van dat ik na het beëindigen van het gesprek chagrijnig of huilerig was.
Gelukkig vond ik wat afleiding in een nieuwe hobby waar Cato me in had ingewijd: Schoolbank.nl. Het was aardig om schoolfoto’s terug te zien en van sommige oud-klasgenoten te lezen wat ze waren gaan doen. Ik verkneukelde me over een jonge Pien en Cato, zocht Thomas op en ging toen mijn familieleden af. De middelbare school in Blaricum waar mijn moeder naar toe was gegaan leverde meteen een hit op. Ja, daar was ze, ik herkende haar meteen, ze was niet veel veranderd in haar gezicht. Op de namenlijst naast de foto vond ik tot mijn verrassing ook Eleonora Compaey. Ik had niet begrepen dat die twee bij elkaar in de klas hadden gezeten. Toen ik op haar naam klikte, kwam haar gezicht volop in beeld. De Jo van de foto die ik gevonden had, leek niet echt op de Eleonora op het scherm. Ik bekeek alle gezichten op de klassenfoto, maar er was er geen een bij die op Jo leek.
Ik liep de foto’s verder door naar een jongere datum. Ik zag mijn moeder volwassener worden, terwijl Eleonora op den duur niet meer voorkwam. Ik bladerde door de pagina’s die gewijd waren aan de school, misschien vond ik nog ergens een verwijzing naar het trieste ongeluk. Die vond ik niet. Wie ik wel vond, twee klassen hoger dan mijn moeder, was mijn vader, Victor de Geus. Ik begreep heel goed wat moeder in hem gezien had, want hij was een knappe jongeman geweest. Ik liet de muis over de klassenfoto gaan en bij veel gezichten lichtte de naam op. De meeste ervan kende ik niet. Achteraan stonden twee meisjes, dichter bij elkaar dan de andere klasgenoten, alsof ze elkaar afschermden van de rest. Het ene meisje zei me niets. Het andere wel. Ik herkende haar direct. Zij was het meisje van de foto uit Scheveningen.
Ik was blij dat het trieste verhaal rond Eleonora uiteindelijk toch niet op mijn moeder en Jo bleek te slaan. Kennelijk was iedereen na al die jaren het nichtje en de vriendin door elkaar gaan halen. Nieuwsgierig klikte ik op Jo om haar volledige naam te zien. Misschien zou ik haar kunnen opzoeken op internet om te achterhalen wat er van haar geworden was, want voor mij hoorde ze toch een beetje bij de familie. En wellicht zou ik haar en moeder met elkaar kunnen verenigen zodat ze samen herinneringen aan vroeger konden ophalen.
Elke achternaam was goed geweest. Maar niet deze. Niet de enige familienaam die me opnieuw voor een raadsel stelde.
Jo had op dezelfde school als mijn moeder gezeten, twee klassen hoger en ze was ongeveer twee jaar ouder. Haar volledige naam was Josefine Compaey.
‘Heb je Thomas´ ouders al ontmoet?’ vroeg Pien, toen ik haar en Cato weer samen trof. Ze leken het me niet kwalijk te nemen dat ik hen nogal verwaarloosd had.
Ik schudde ontkennend mijn hoofd. Daar waren we in onze verliefdheid nog niet aan toegekomen. ‘Nee, nog niet.’
Pien knikte en vervolgde: ‘Ik heb gehoord….’. Cato en ik keken haar bemoedigend aan, waarop Pien ons ongelukkig aankeek.
‘Kom, Pien, vertel. Wat heb je gehoord?’ vroeg ik.
‘Misschien is het niet waar hoor. Het zal heus een slechte roddel zijn.’
‘Je kunt het maar beter vertellen nu je er over begonnen bent!’ Cato verwoordde wat ik zelf dacht.
‘Nou ja, ik heb dus via via gehoord dat Ludo Brevee de vader van Martijn is, maar niet van Thomas.’
‘Dat zou best kunnen, Thomas is een paar jaar ouder dan Martijn, dus misschien is zijn vader wel overleden of zijn z’n ouders gescheiden. Dat komt wel vaker voor.’ De informatie was nieuw voor mij, maar het was niet wereldschokkend. Ik zag Pien aarzelen voordat ze verder ging:
‘En dat mevrouw Brevee niet Thomas’ moeder is.’ Ze zag er opgelucht en schuldig tegelijk uit.
‘Hoe kom je aan die wijsheid? In welke wandelgangen begeef jij je?’ Cato vroeg het een beetje nijdig, alsof ze persoonlijk aangevallen was.
Pien haalde haar schouders op. ‘De familie Brevee kwam toevallig ter sprake tijdens een receptie waar ik voor mijn werk was.’
Het bleef even heel stil, waarna Pien haar uiterste best ging doen de schade die haar opmerkingen hadden veroorzaakt te beperken. Ze vertelde dat een collega van haar aan stamboomonderzoek deed. Of ik daar iets meer van wilde weten in verband met het verhaal rond Jo? Ik had Pien en Cato als enigen verteld over wat ik op Internet had gevonden.
‘Heb je het met die collega soms over Leonie gehad?’ vroeg Cato hatelijk. Ze was duidelijk niet te spreken over de roddel waar Pien me mee had geconfronteerd.
‘Nee, natuurlijk niet. Ik heb alleen maar aan Gerda gevraagd hoe ik meer over mijn familie te weten zou kunnen komen en toen heb ik wat tips van haar gehad. Ik kan zelfs met haar mee naar het archief in Den Haag als ik wat zou willen uitzoeken. Ze vindt het prima als ik nog iemand meeneem.’ Ze keek me afwachtend aan, alsof ze hoopte op mijn instemming.
‘Wanneer gaat ze?’
‘Vrijdag.’
‘Ga je ook mee, Cato?’
‘Neuzen in een stoffig archief? Mij niet gezien, gaan jullie maar lekker met z’n tweetjes. Ik hoor het wel als
jullie op interessante nieuwtjes stuiten.’
En zo togen we die vrijdag gedrieën naar Den Haag. De reis verliep vlotjes en al snel stonden we in de grote zaal van het Centraal Bureau voor Genealogie. Gerda vroeg voor mij de map met informatie over de familienaam Compaey. Die gegevens, zo vertelde ze me, waren door allerlei mensen aangedragen, dus het was goed mogelijk dat het niet allemaal over mijn eigen familie ging.
Ik installeerde me aan een van de werktafels, terwijl Pien en Gerda tegenover me gingen zitten met hun eigen mappen.
Het dossier was gevuld met uitgeknipte advertenties, kaarten, brieven en stukjes stamboom. Ik spitte alle correspondentie nauwkeurig door maar pas tegen het einde kwam ik iets tegen waar mij bekende namen in voor kwamen: de rouwkaart van Eleonora. Iemand, ik vermoed niet iemand van de familie, had het een goed idee geleken om de kaart te doneren aan het CBG, zodat deze bewaard bleef voor het nageslacht. Ik bestudeerde de kaart zorgvuldig en noteerde de geboorte- en overlijdensdata die erin vermeld stonden. Het ongeluk had op 23 oktober 1976 plaatsgevonden.
‘Heb je wat gevonden?’ Vanaf de overkant van de tafel keken me twee paar ogen vragend aan. Ik knikte ingetogen. Vermoedelijk zagen ze aan me dat de tranen me hoog zaten.
‘Hè? 23 oktober 1976?’
‘Wist je de datum niet?’
‘Nee, maar die foto, je weet wel, met Jo. Die is uit 1977. Dat heb ik ook tegen moeder gezegd. En toch deed iedereen net alsof het Eleonora was. Een sterfdatum vergeet je toch niet? Ze moeten steeds geweten hebben dat het om iemand anders dan Nora ging.’ Ik voelde irritatie opkomen. Gerda haalde haar schouders op, waarna zij en Pien zich weer over hun eigen papieren bogen.
Mijn vingers gleden over de tekst van de kaart naar de treurende achterblijvers. Als eerste werden uiteraard Willem en Celine Compaey genoemd en vervolgens mijn moeders grootouders, Eberhard en Lenore Compaey. Ondanks alles voelde ik me sterk verbonden met mijn familie. Wat een verdrietige tijd moest dat zijn geweest.
De volgende namen op de kaart waren Gerrit en Dorothea Compaey en kinderen, dat waren natuurlijk Andreas en Geerte, gevolgd door Hendrik en Floriana Compaey en kinderen.
Ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. Mijn handen bleven boven de tekst hangen, mijn voeten stonden stram op de vloer.
‘Verdomme.’ Ik vloekte binnensmonds, maar Pien hoorde het toch. Ze trok de kaart onder mijn handen vandaan en las hem rustig door, onderwijl mij af en toe aankijkend.
‘Wat is er, Leonie? Ik zie niet wat er mis is.’
Mijn bevende hand bewoog zich over tafel tot aan de tekst van de rouwende familieleden.
‘Kinderen,’ siste ik. ‘Kìnderen.’ Met mijn vingernagel tikte ik op de plek waar mijn eigen grootouders genoemd werden.
‘Hendrik en Floriana Compaey. En kìnderen, verdorie. Mijn moeder is enig kind. Altijd geweest. Ik weet niet beter.’
Gerda nam ons mee naar de koffiehoek en haalde wat te drinken met een koek erbij.
Ik was helemaal ontdaan over de ontdekking die ik gedaan had. Wie was of waren in vredesnaam de kinderen van Floriana en Hendrik Compaey? Ik was in staat acuut de telefoon te pakken en mijn moeder ter verantwoording te roepen, maar Pien en Gerda weerhielden me daar van. Pien omdat ze nuchter constateerde dat mijn moeder waarschijnlijk net zo min over haar broers of zussen zou willen praten als over haar overleden nichtje. En Gerda omdat ze me bezwoer dat er een simpele maar ietwat tijdrovende manier was om achter familieverbanden te komen.
‘We vragen gewoon de persoonskaart van je grootvader aan. Hendrik Compaey is de naam, hè? Wanneer is hij overleden? 1993? Dat gaat dan wel lukken.’
‘En wat heb ik daar dan aan?’
‘Daar staan de ouders van je opa op vermeld, zijn vrouw en ook zijn kinderen.’
‘Dus als we daar meteen achteraan gaan …?’
‘Nee, ik zei al, het is simpel, maar tijdrovend. Je moet de kaart schriftelijk aanvragen. Sommige gegevens worden onleesbaar gemaakt, maar in elk geval kom je wel meer te weten over eventuele broers of zussen van je moeder.’
‘Wil je me helpen om zo’n kaart te pakken te krijgen?’
‘Natuurlijk. Als je me de volledige naam van je opa geeft en de data van zijn geboorte en overlijden, dan maak ik het voor je in orde.’
‘Dat zou ik hartstikke fijn vinden. Als er kosten aan zitten, geef je maar een seintje.’
En zo keerde de rust enigszins weer. Ik vertrouwde erop dat Gerda er voor zou zorgen dat ik zo snel mogelijk de gegevens in huis zou hebben.
Inmiddels was Thomas terug van zijn zakenreis en hervatten we ons leven samen. Ik was supergelukkig dat hij er weer was en ik racete van huis naar werk naar Thomas en weer naar huis, waar de cyclus opnieuw begon. Pien en Cato klaagden soms over het feit dat ze me zo weinig meer zagen, maar ik wist ook dat ze me deze relatie van harte gunden. Thomas legde me in de watten. Iets anders kan ik het niet noemen. Hij verwende me tot en met en niets was te veel om voor mij te doen. Soms vond ik het wel wat overdreven, maar ik koesterde me ook wel in zijn aandacht. Het enige was dat we het op seksueel gebied nog steeds niet goed hadden geregeld: ik niet omdat ik in Thomas toch echt mijn prins op het witte paard zag en Thomas niet omdat hij dolgraag kinderen wilde met mij. Dat onderwerp lag hem na aan het hart, zelfs zo dat het wel eens gebeurde dat ik geen zin had om te vrijen en hij er toch op aandrong. Dan gaf ik – tegen beter weten in – toch maar toe. Maar er kwam een dag dat hij te ver ging. Terwijl ik beneden in de keuken aan het rommelen was, hoorde ik hem zachtjes de trap op gaan. Nieuwsgierig liep ik de gang in en keek omhoog. De deur van de badkamer stond half open en ik hoorde het geluid van flesjes die tegen elkaar aan rammelden. Wat was hij in vredesnaam aan het uitspoken? Op mijn tenen liep ik naar boven en betrapte hem terwijl hij mijn toilettas doorspitte.
‘Zoek je iets?’ Ik probeerde luchtig te klinken, maar de spanning klonk door in mijn stem.
‘Je bent zeker aan de pil of zo, stiekem, achter mijn rug om.’
‘Je weet heel goed dat ik daar niet tegen kan.’
‘Dat zeg je, maar hoe kan het dan dat je nog steeds niet zwanger bent?’ Ik deed een stap achteruit toen hij zijn vuist balde.
‘Is dat het enige waar je aan kunt denken? Een kind? Is dat alles wat je van me wilt?’
Hij pakte me bij mijn arm en trok me tegen zich aan.
‘Hè, Leonie, toe nou, laten we niet bekvechten. Kom liefje, ik wil met je vrijen.’ Het klonk poeslief, maar met een dreigende ondertoon. Ineens was ik het helemaal zat.
‘Wegwezen, mijn huis uit. Ik wil je nooit meer zien.’ Ik duwde hem van me af, maar hij greep me direct bij mijn haren en duwde me de slaapkamer in. Daar gooide hij me op het bed, wurmde mijn rok omhoog en mijn slip naar beneden en ritste zijn broek open. Ik probeerde weg te komen maar hij dook bovenop me, wrong mijn benen uit elkaar en stampte bij me naar binnen. Ik weet niet wat meer pijn deed, de fysieke aanval of het psychische geweld.
Toen hij uitgeraasd was stond hij op, kleedde zich aan en vertrok zonder een woord. Ik trilde over mijn hele lichaam, maar weigerde te huilen. Verdomme, verdomme, verdomme. De klootzak. Wat had ik in huis gehaald? Mijn vertrouwen in hem was volledig weg, het enige wat ik wilde was hem nooit meer zien en de morning after pil, voor het geval dàt.
Ik strompelde naar de douche en liet eindeloos lauwwarm water over mijn gehavende lichaam stromen. Daarna droogde ik me stevig af, wikkelde me in mijn kamerjas en ging de trap af. Die nacht wilde ik niet in mijn eigen bed slapen, maar beneden. Ik deed zorgvuldig alle deuren en ramen op slot, schakelde de telefoon uit en nestelde me op de bank.
Na een onrustige nacht ging ik ’s morgens eerst bij de apotheek langs. Gelukkig werden er geen moeilijke vragen gesteld en kreeg ik meteen waar ik om vroeg. Daarna ging ik terug naar huis, belde mijn werkgever om me ziek te melden en kroop terug op de bank. Met kleine stapjes tegelijk herstelde mijn lichaam zich, maar dat gold niet voor mijn geest. Ik verbaasde me er over dat ik zo dom had kunnen zijn, het niet aan had zien komen. Al die keren dat Thomas was begonnen over zwangerschap en kinderen, zijn teleurstelling als ik wéér niet in verwachting bleek te zijn. Ik bleef maar piekeren over de vraag: waarom. Waarom was hij ten aanzien van dit onderwerp zo geobsedeerd geweest? Mijn teleurstelling was groot, mijn ego zwaar gekwetst. Voorlopig kon ik het niet verdragen om wie dan ook in te lichten over wat er was voorgevallen, zelfs mijn allerbeste vriendinnen niet. Ik trok me terug in mijn cocon en liet de wereld voor wat ze was. Het zou wel even duren voordat ik me weer onder de mensen wilde begeven.
Toen kwam er post van het CBG in Den Haag. Ik had dat verhaal helemaal naar de achtergrond geduwd, maar was nu wel een beetje blij met de afleiding. De persoonskaart bevestigde wat ik inmiddels al vermoed had: moeder had een zus gehad, twee jaar ouder dan zij. Maar Josefine was overleden toen ze negentien was. Ik kreeg een familielid erbij en in dezelfde ademteug verloor ik haar weer. Een verrassing met een bittere bijsmaak. Alleen begreep ik absoluut niet waarom iedereen net had gedaan alsof Jo en Eleonora een en dezelfde persoon waren geweest. Waarom wel het verhaal van het nichtje vertellen en niet dat van de zus?
Ik voelde me opnieuw verraden, in de steek gelaten. Nooit had ik kunnen vermoeden dat zoiets binnen mijn familie speelde. Tante zei dan wel dat er over de doden niet gesproken werd, maar ik kon me niet voorstellen dat diezelfde doden zo op een hoop gegooid werden. Ik hoorde haar nog zeggen: ‘Nora, Noortje. Jo. Allemaal afkortingen van Eleonora.’ Ze had verdorie donders goed geweten dat het twee verschillende personen waren.
De tranen stonden me in de ogen terwijl ik de klassenfoto waar ik Jo op had gevonden nog eens bekeek. Het deed me goed te zien dat het meisje naast haar een arm om haar schouders had gelegd en lachend naar haar keek. Ik klikte op het meisje en knipperde mijn tranen weg om haar naam te kunnen lezen. Mieke Rijnalda. Zou zij me verder kunnen helpen? Op mijn familie hoefde ik niet te rekenen, dat had ik inmiddels wel begrepen. Het waarom was me volslagen duister, maar ik wilde eerst weten wat er gebeurd was met Jo, voordat ik wie dan ook met mijn kennis zou confronteren.
Mieke Rijnalda. Ik typte haar naam in op internet en vond haar zonder problemen. Ze was getrouwd, maar had een galerie onder haar eigen naam in het centrum van Rotterdam. Op haar website stond een foto van haar gezin. Ze had twee zoons. Ik had ze allebei ontmoet. De jongste leek precies op haar. De oudste absoluut niet. Hij leek ook niet op zijn vader. Ik herinnerde me de roddel van Pien.
‘U hebt mijn tante gekend.’ Ik was de galerie van Thomas’ moeder binnengelopen en zonder plichtplegingen op de vrouw achter de balie afgegaan. Ze leek niet verbaasd over mijn opmerking.
‘Ik heb steeds geweten dat je zou komen, je bent er alleen wat eerder dan ik had verwacht. Ja, ik heb Jo gekend.’ Ze glimlachte bij de herinnering.
‘Van school. Of ook van daarbuiten?’
Weer dat glimlachje.
‘Je bent heel anders dan de rest van je familie, Leonie. Dat had Martijn ook al tegen Thomas gezegd, maar hij wilde niet luisteren. Je lijkt meer op Jo dan op je eigen ouders.’
Ik die meer op mijn onbekende tante leek dan op mijn ouders en Thomas die niet had willen luisteren. Wat was er in godsnaam aan de hand? Mijn gedachten flitsten alle kanten op. En ergens op de achtergrond hoorde ik Martijn die mij bij de eerste ontmoeting waarschuwde. Wat had hij ook al weer gezegd? Leonie de Geus, een goede raad … Maar het ging niet om zijn advies, het ging om het feit dat hij op dat moment mijn volledige naam had gebruikt, terwijl ik zeker wist dat geen van ons elkaars achternaam had genoemd. Het was een vooropgezette ontmoeting geweest, dat kon niet anders. Ik gruwde bij het idee dat ik kennelijk een prooi was geweest. Maar met welk doel?
Mieke Rijnalda keek me onderzoekend aan.
‘Wat is er? Je bent zo bleek geworden.’
Ik schudde mijn hoofd. Eerst het raadsel rond Jo uit de wereld helpen, dan zou ik wel verder zien wat ik met Thomas aan moest.
‘Waaraan is Jo zo jong gestorven?’
Mieke stak haar hand op.
‘Rustig maar, ik zal je alles vertellen. Maar eerst wil ik iets weten, ook al zul je het een erg persoonlijke vraag vinden. Ben je zwanger?’
Het bloed steeg me naar het hoofd. Het was dezelfde vraag die Thomas me zo vaak gesteld had en die ik tot zijn grote teleurstelling ontkennend had moeten beantwoorden. Waarom was het antwoord op die vraag toch zo belangrijk? Zo erg zelfs dat Thomas onze relatie ervoor had geruïneerd.
Ik schudde mijn hoofd en duwde het afschuwelijke beeld van Thomas die me te grazen nam met moeite weg.
‘Gelukkig, dat is een pak van mijn hart.’ Het leek alsof ze het meende. ‘Ga zitten. Koffie?’
Ik wilde liever horen wat ze me te zeggen had, maar begreep dat ze een moment rust wilde inbouwen. Mieke rommelde even met een kan en kopjes en kwam toen tegenover me zitten.
‘Jo en ik, we waren meer dan vriendinnen. We hielden van elkaar.’ Mieke keek me onderzoekend aan om mijn reactie te peilen. Ik was niet geschokt, hooguit wat in verwarring.
‘In die tijd kon dat niet openlijk in de kringen waarin Jo’s familie verkeerde. Je moeder had al op jonge leeftijd verkering met Victor de Geus en net als zij kwam hij uit een gegoede familie. Hij dreigde Claudette de relatie te verbreken als de – in zijn ogen zondige - verhouding tussen Jo en mij bleef voortbestaan. En dus praatte Claudette op Jo in. Ze vleide, soebatte, smeekte, maar Jo gaf niet toe. Toen dat niet hielp, heeft je oudoom Gerrit mij geld geboden op voorwaarde dat ik geen contact meer met Jo zou opnemen. Ik vertelde hem dat ik Jo nooit in de steek zou laten. Hij was verontwaardigd dat ik dat zo unverfroren zei. Dat woord ben ik nooit vergeten, want de reactie van de familie was zeker zo erg, zo niet erger.’ Ze hield even stil en keek me aandachtig aan.
In mijn hoofd weerklonk de opmerking van tante Dorothea: ‘De tijden zijn veranderd’, gevolgd door oom Gerrits harde reactie: ‘Niet in deze familie.’ Toen ik onder het eten zo had doorgerateld over mijn vriendinnen, moesten ze allebei gedacht hebben dat ik – net als Jo – lesbisch was.
‘Ik denk wel eens dat we het misschien anders hadden moeten aanpakken, want al snel zouden we allebei een hoge prijs betalen voor onze eigengereidheid.’
‘Gaat u alstublieft verder.’
‘Het is geen fraai verhaal.’
‘Nee, mijn moeder die haar zus laat zakken omdat ze van een vrouw houdt. En dat alleen maar om in de betere kringen te kunnen trouwen. Dat is inderdaad niet fraai, maar erger kan het toch niet worden? Jo is jong overleden en vervolgens is er niet meer over haar gesproken. ’
‘Het wordt erger, geloof me. We kunnen nu nog stoppen.’ Mieke pakte mijn hand en keek me vriendelijk aan. ‘Je lijkt zo op Jo.’
‘Dan moet u me ook alles vertellen, de hele nare geschiedenis.’
Mieke’s stem werd zachter terwijl ze verder vertelde.
‘Je vader moest helemaal niets hebben van twee vrouwen die het met elkaar hielden en in zijn ogen niet voor rede vatbaar waren. Hij nam het recht in eigen hand.’ Het gezicht tegenover me vertrok in een verdrietige grimas.
‘Hij verkrachtte Josefine.’ Ze huiverde bij de herinnering.
Mijn keel werd dichtgeknepen. Dit kon niet waar zijn. Dit ging wèl over mijn vader. Ik keek naar Mieke en zag aan haar gezicht dat het waar moest zijn.
‘Het gebeurde in het park, toen Jo naar huis fietste. Victor stond haar op te wachten en trok haar de bosjes in. Hij ging vreselijk tekeer en toen hij klaar was liet hij haar alleen achter. Vervolgens ging hij naar Claudette om te vertellen wat hij gedaan had. Hij schoof de schuld helemaal op Jo. Zij, met haar onzedelijke gedrag, had zijn reactie uitgelokt.’
Hoe moest ik hierop reageren? Ik dacht aan het van woede vertrokken gezicht van Thomas toen hij mìj verkrachtte. Mijn hoofd leek uit elkaar te barsten van alle spanning, maar Mieke ging rustig verder.
‘Je grootvader ging Jo zoeken en bracht haar naar huis. Ze bleef het hele weekend binnen en werd vervolgens naar een ongetrouwde vriendin van je oma gebracht waar ze haar zwangerschap moest uitzitten. De vriendin was wat minder strikt dan je familie en ze liet ons stiekem contact houden. Ze stond ook toe dat een vriend van ons bij Jo op bezoek kwam en haar het hof maakte. Kort voor de bevalling zijn ze getrouwd, zodat het kind in elk geval een vader zou hebben.’ Mieke werd onrustiger naarmate het verhaal vorderde.
‘En dit gebeurde allemaal met instemming van mijn grootouders en mijn moeder?’ Mijn keel voelde droog. Dat mijn familie tot zoiets gruwelijks in staat was geweest.
Mieke knikte. Tijdens het verhaal was ze steeds bleker geworden.
‘Jo had de eer van de familie bezoedeld, in hun ogen had ze het allemaal over zichzelf afgeroepen. Ze was eigenlijk al uit de familieannalen verwijderd toen Victor haar in het park achterliet. Het enige wat ze nog voor haar wilden doen was toestemming geven voor het huwelijk. Daarmee redden ze in hun ogen nog iets van hun reputatie.’
Het was muisstil in de galerie, zelfs het lawaai van buiten drong niet tot ons door. Ik dacht aan de elitaire families Compaey en De Geus die het zwangere meisje verstoten hadden. Met hen voelde ik me totaal niet meer verbonden, maar des te meer met Jo.
Met moeite vertelde Mieke verder.
‘Jo overleefde de bevalling niet.’ Ze haperde. ‘Het kind wel.’
‘Het kind? Het leeft nog?’
‘Oh, ja, het leeft. Het is een volwassen man inmiddels.’
Snel rekende ik de huidige leeftijd van de man uit.
‘Hij is dus ongeveer net zo oud als Thomas?’
‘Ja.’ Mieke keek me aan op een manier die me weer deed denken aan de roddel die Pien had doorverteld.
‘De vriend die met Jo trouwde, was dat Ludo Brevee?’
Een knik.
‘En toen Jo overleed, trouwde u met hem om het kind een moeder te geven.’ Ik hoefde het niet meer te vragen.
Opnieuw een instemmend knikje. Het duizelde me. Als Thomas de zoon was van Jo en mijn vader, dan …
Samen met Mieke heb ik het hele verhaal op papier gezet. We hebben dag en nacht gewerkt om alles op een rijtje te zetten en te documenteren. Ze blijkt graag te willen praten over mijn tante. Nog steeds is Jo haar grote liefde, al is Ludo Brevee een goede tweede. Ik weet nu dat Thomas wraak had willen nemen voor wat zijn moeder was aangedaan, vandaar dat hij met mij, zijn halfzus, had aangepapt. Het zou de ultieme vernedering van de familie zijn geweest als ik zijn kind had gekregen.
Een half uur geleden heb ik mijn ouders gebeld die nog steeds goed verstopt in hun Portugese vakantiehuis zitten. Ik wilde hen de gelegenheid geven te reageren, te ontkennen of zich te verontschuldigen, maar het enige wat ze deden was Jo stug doodzwijgen. Toen ik hen vertelde dat ik de hele geschiedenis, inclusief de wrede en saillante details, op papier heb gezet en met instemming van Mieke er een uitgever voor ga zoeken, gooide vader de hoorn op de haak. Dat kwam me bekend voor. Vijf minuten later belde oom Gerrit met de mededeling dat ik alles kapot zou maken als ik het verhaal zou laten publiceren.
Niet bepaald een argument om voor te zwichten.