Het verhaal van de verdwenen jogger © 2008 Christa Graafland
Dichtbij klotst water, alsof ik aan zee ben. Het ruikt niet zilt, eerder muf. Ik probeer mijn rug en billen wat te draaien, want de houding waarin ik lig begint een beetje pijnlijk te worden. Ik denk dat ik wakker ben, maar als ik mijn ogen open doe, zie ik een donkerte boven me die niet strookt met wat ik zie als ik thuis in bed wakker word. Ik kan me bijna niet verroeren, alles voelt stijf. Voorzichtig til ik een been op, maar al gauw stuit ik met mijn knie tegen iets hards. Mijn hand schiet automatisch omhoog, maar ook boven mijn borst houdt de ruimte snel op. Ik tast in het duister en voel een soort ronding waarin ik lig. Ik hef behoedzaam mijn hoofd op en tuur langs mijn lijf naar beneden. Aan het einde van wat ik denk dat een pijp is zie ik een beetje licht. Daar hoor ik ook het water vandaan komen. Ergens vandaan hoor ik de wind door gebladerte ruisen. Ik verrek bijna mijn nek als ik een poging doe om achter me te kijken. Het lukt niet.
Ze had die leeftijd bereikt waarop haar vriendinnen een buitenechtelijke relatie kregen, een tattoo lieten zetten of hun baan opzegden en voor zichzelf begonnen. Een soort midlifecrisis. Alleen was er niemand die ze kon bedriegen, had ze een hekel aan pijn en durfde ze absoluut haar baan bij de gemeente niet op te geven. Het was de hoogste tijd dat ze iets bijzonders meemaakte maar in plaats daarvan liep ze doelloos langs het water. Net als een heleboel andere mensen. God, wat was het hier druk. En allemaal maakten ze lawaai. Ze kon maar beter weg gaan en later terug komen als het stil was.
Ik ben bijna in paniek, omdat het geluid van het water dat tegen de kant golft weg is. Ik ben inmiddels zo aan het rustige geklots gewend, dat het me raakt als ik het niet hoor. Ook het ruisen van de struiken is opgehouden. Het moet windstil zijn. Kwam er maar iemand mijn kant op. Als ik zou roepen, mijn best deed, zou iemand me toch moeten opmerken? In de verte hoor ik een motorgeluid. Hierheen! Hoor me! Zie me! Iemand moet me toch vinden? Iemand zal me toch missen! Ik probeer helder te blijven denken. Hoe lang lig ik hier al? In mijn hoofd maak ik een reconstructie van wat er gebeurd is.
Saskia de Boer had een goed geheugen ontwikkeld voor gezichten en de bijbehorende persoonlijke achtergrond. In haar werk als politieagente kwam dat prima uit, maar soms was het ook wel wat irritant. Waarom herkende zij nou bijvoorbeeld meteen die man en vrouw die hand in hand rondliepen, maar van wie ze wist dat ze elk met een ander getrouwd waren? En eerder al, toen ze net het terrein van de Grevelingen op reed, met Sjors, haar aanhankelijke rottweiler, op de achterbank, zag ze Harrie de Rat in zijn onopvallende Seat rondrijden. Nou, die was hier ook niet om een frisse neus te halen, dat kon je op je tien vingers nagaan.
Terwijl ze Sjors aanlijnde en hem een brokje gaf, realiseerde ze zich dat het Griselda Grimsby’s elegante sportwagen was geweest, die ze aan het begin van de parkeerplaats had zien staan, naast een bescheiden Corsa. Ze was dan ook niet verbaasd toen twee joggers hen voorbij renden, Griselda en Rietje nog-wat, bij haar uit het dorp. Die waren natuurlijk lekker aan het roddelen onder het hardlopen. Met Sjors aan de riem wandelde ze op haar gemak langs het water en waar het kon liet ze hem los lopen en achter een bal aan rennen. De hond luisterde goed en kwam steeds weer bij haar terug. Halverwege hun wandeling zag ze Griselda alleen terug komen lopen, Rietje ging blijkbaar nog even verder.
Griselda en ik waren afzonderlijk naar onze vaste parkeerplaats gereden. Na een korte warming up, begonnen we te lopen. Het was redelijk druk met hondenuitlaters, wandelaars en mountainbikers. Een groepje jongens was wat aan het rommelen bij het water en iedere keer als er iemand te dicht bij hen kwam, vormden ze een schier ondoordringbare kring. Een man zette zijn auto vlak naast die van een vrouw. Hij keek eerst goed om zich heen en deed toen haar portier open om haar innig te begroeten. Ik ken hem wel, haar niet.
We waren goed op dreef toen Griselda vertelde dat ze een paar jaar geleden een vriendin had gehad, die dezelfde man als zij op het oog had. Ze had ervoor gezorgd dat de vrouw nooit meer in de buurt van die man was gekomen. Op welke manier ze dat voor elkaar had gekregen liet ze in het midden, maar ze zei het zo luchtigjes dat er een hoop dreiging vanuit ging.
Ik wilde haar bezweren dat ik absoluut niet van plan was Jacob te verleiden, hoewel ik wist dat hij wel een oogje op mij had. Ze wuifde mijn woorden weg voordat ik ze kon uiten door te zeggen dat ze mij uiteraard volledig vertrouwde.
Bij de parkeerplaats kort voor het botenterrein groette ze een man die net uit zijn auto stapte. ‘Dat is Harry,’ zei ze, ‘ze noemen hem De Rat omdat hij van die kleine oogjes heeft’. Ik keek nog eens om naar de man en zag dat hij contact legde met iemand in een zwarte BMW. Ik vroeg Griselda of ze die bestuurder van de andere auto ook kende. Ze keek voor zich uit en mompelde iets van ‘die kun je maar beter niet kennen’.
Ze had iets gevonden, iets dat niemand anders had. Een lijk. Ja, heus, een lijk. Ze sprak het woord voorzichtig uit, proefde de letters op haar tong. ‘Lll ijijij kkk’. Of zou ze het een dode noemen. Een lichaam. Nee, besloot ze, lll ijijij kkk was beter. Het klonk zo professioneel. Je kon het kort zeggen: lijk. Met een hele korte k. En als je er extra van wilde genieten zei je dus lll ijijij kkk.
Ze had het lichaam gevonden, daar waar het wandelpad aansluit op het fietspad naar Bruinisse. Meteen wist ze dat ze het lijk voor zichzelf wilde houden, dus moest ze het goed verstoppen. Ze was maar net sterk genoeg geweest om het lichaam te verslepen naar de buis die iets terug onder het pad lag. Enthousiast had ze gesjord aan armen en benen, toen het lijk even had gezucht. Het zou toch niet ….? Nee, ze had besloten dat het een lijk was en dus bleef het zo. Alleen kon ze er natuurlijk niet vrijuit over praten. Ze zag het al voor zich dat ze tijdens hun wekelijkse borrelavond tegen haar vriendinnen zou zeggen dat ze het niet te laat kon maken: ze moest nog even checken of haar lijk nog lag waar het hoorde te liggen. Ze zouden denken dat ze een grap maakte en er alleen maar hartelijk om lachen
Bij de steiger hield Griselda in. Ze had nog een afspraak, zei ze, en voor die tijd wilde ze thuis douchen en zich omkleden. Ik zat juist lekker in mijn ritme, dus we besloten daar te splitsen. Zij draaide zich om en rende terug naar de parkeerplaats. Ik liep door over het hondenveld om daar het fietspad richting Bruinisse op te gaan. Toen kwam ik ten val, door iets of door iemand en was kennelijk even buiten bewustzijn. Ik herinner me iemand die aan me sjorde en een enthousiast gemurmel. Ik kon het niet verstaan of zelf iets zeggen. Of me bewegen. Daarna niets meer totdat ik wakker werd in deze buis.
De volgende avond ging Saskia opnieuw met Sjors naar de Grevelingen. Er waren meer honden en waar mogelijk werd er door de dieren samen gespeeld en gezwommen. Toen Sjors genoeg gedold had, liet hij zich weer rustig door Saskia meevoeren. Ze liepen langs de steiger en vandaar het hondenuitlaatterrein op. Sjors stapte vrolijk door, terwijl Saskia wat achterbleef. Een eindje verderop lag onder het pad een buis, waarvan alleen de uiteinden zichtbaar waren. Sjors snuffelde aan de buis, maar kwam na twee keer roepen op een drafje terug.
Stil! Ik hoor geroep en even later zie ik bij de ingang van de buis een grote hondenkop. Hond! Je hebt me gevonden! Ja, ruik maar, snuffel maar, en haal dan je baas! Ik hoor iemand roepen ‘Sjors, kom!’ en ik zie de hond aarzelen. ‘Nee, Sjors, blijf’, fluister ik. Als de baas nog eens roept verdwijnt de kop uit de opening van de buis. ‘Sjors’, probeer ik te roepen, ‘help’, maar het klinkt meer als schor gekras.
Er had iemand aan haar lijk gezeten. Ze wist het zeker. Het lag een beetje anders dan zij het in de buis had achtergelaten. Heel subtiel, maar net genoeg om zeker te zijn. Wie zat hierachter? Moest ze soms een bordje ophangen met ‘MIJN LIJK, AFBLIJVEN!!’ Ze had ze heus wel gezien hoor, die schooljongetjes met hun stiekeme gerook, de kleine crimineel die probeerde een deal te sluiten met die vent uit de BMW en dan had je nog Grizzly Grimsby in haar strakke pakje. Oh, en natuurlijk die speurneus met die grote zwarte hond. Wie had er aan haar lijk gezeten? WIE? Ze verschikte wat aan het lichaam, zodat het weer enigszins lag zoals zij het had neergelegd. Het moest een duidelijke boodschap zijn aan degene die zich ermee had bemoeid. Ik houd je in de gaten!
Ik word wakker uit een onrustige slaap, waarin ik droomde dat er iemand aan mijn benen trok. Een verontrust gemompel klonk op de achtergrond, er werd gesjord aan mijn broek en even later werd mijn hoofd verlegd. Nu ik weer bij bewustzijn ben, merk ik dat er echt iemand geweest moet zijn, want mijn rug is wat uitgerekt en mijn broekspijp is omhooggeschoven tot halverwege mijn kuit. Het is gelukkig nog steeds redelijk warm in de buis, ik hoef me over afkoeling geen zorgen te maken. Maar de dorst begint op te spelen en ook mijn maag zou wel iets lusten. De vreemde die zich met mij bezighoudt is weer vertrokken, tenminste, ik hoor niets meer.
Saskia had een lange dag achter de rug, maar genoot toch van de avondwandeling met de hond. Ze was ingezet bij een buurtonderzoek, dat was ingesteld na de verdwijning van de jogger die ze twee dagen eerder met Griselda had gezien. Rietje was na die bewuste avond niet meer gesignaleerd en haar auto was uitgebrand teruggevonden in de buurt van Zierikzee. Saskia had haar chef verteld welke personen ze op de avond van de verdwijning had gezien en iedereen werd al dan niet discreet aan de tand gevoeld. Een aantal van hen had wel degelijk iets te verbergen gehad, dat was wel duidelijk. Griselda met haar duistere contacten met Harry en zijn maat in de BMW, het stel dat geen stel was en de jongens die niet betrapt wilden worden op het roken van een joint. Allen zwoeren ze bij hoog en bij laag niets te weten van de verdwijning van Rietje noch van het stelen en in brand steken van de Corsa.
Het is stil in de buis, stil eromheen. Alleen het water is weer in beweging. Wat bezielt die persoon om me hier naar toe te brengen, te komen controleren of ik er nog wel ben, maar me dan weer achter te laten zonder eten of drinken? Ik weet niet of het een man of een vrouw is, maar het moet wel een sterk iemand zijn om een lichaam te verplaatsen. Misschien zijn het er wel twee, schiet het door me heen. Wat willen ze van me? Ik heb weinig geld, geen goede connecties, doe altijd braaf wat me gezegd wordt. Zou Griselda me zo willen waarschuwen toch vooral uit de buurt van Jacob te blijven? Heeft die engerd, die Rat, er wat mee te maken?
Ze had de kop op Teletekst gelezen: vrouw verdwijnt tijdens joggen. Haar hart was harder gaan kloppen en met bevende vingers had ze drie keer opnieuw het paginanummer moeten intoetsen voordat ze bij het uitgebreide bericht kwam. Eindelijk kreeg haar lijk een naam: Rietje Zondag. Bij leven had ze haar niet gekend, maar des te beter in de dood. Rietje Zondag. Lijk. Ze likte haar lippen en zei zachtjes: Rrrietje Zzzondag. Lll ijijij kkk. Lekker klonk dat.
Mijn hoofd suist als ik een poging doe me voor de geest te halen wat er gebeurde vlak voordat mijn bewustzijn op zwart kwam te staan. Ik had de hondenuitlaters ver achter mij gelaten toen ik struikelde. Of werd ik geduwd? Met mijn handen probeerde ik mijn val te breken. In plaats daarvan rolde ik om en vervolgens raakte iets of iemand keihard mijn hoofd. Toen kwam die vreemde persoon die met mij aan het slepen ging, terwijl ik niets kon uitbrengen. En daarna de buis waarin ik wakker werd. Hoe lang lig ik hier al? Mijn spieren beginnen te verkrampen van het liggen in dezelfde positie. Mijn mond is uitgedroogd, mijn hoofd vertoont barsten van de koppijn. Ik kan niets meer bewegen, mijn ledematen willen niet meer. Alleen mijn oren spitsen zich als ik in de verte iemand hoor roepen.
Terwijl de rottweiler lekker spetterde in het water van de Grevelingen, overpeinsde Saskia de hele zaak nog eens. Hoe had Rietje zomaar kunnen verdwijnen? Was ze uit zichzelf vertrokken of had iemand daar de hand in gehad? Het onderzoek had tot nog toe niets opgeleverd. Ze richtte haar aandacht weer op Sjors, die haar zijn tennisbal in de hand duwde, waarna zij die met een werpstok weggooide. De hond rende over het veld om de bal te halen. Toen ze uitgespeeld waren liepen ze nog een stuk langs het water, tot voorbij de steiger. De hond liep tot aan de buis waar hij de avond tevoren ook al zo had staan snuffelen, maar Saskia vond het halverwege het veld welletjes en riep ‘Sjors, kom!’. De hond kwam niet, bleef stokstijf bij de ingang van de buis staan. Ze riep hem opnieuw en toen nog eens.
Ik hoor geritsel, het komt bij mijn voeteneinde vandaan. Met uiterste inspanning til ik mijn hoofd iets op, mijn ogen turen naar het uiteinde van de buis. Dezelfde grote hondenkop als eerder tuurt terug. ‘Sjors, kom!’ wordt er geroepen. Met mijn ogen smeek ik Sjors te blijven. Er wordt opnieuw geroepen en nog eens. Deze keer blijft de hond waar hij is. Zijn bazinnetje vraagt enthousiast wat hij zo fascinerend vindt in die buis, ze knielt naast hem en gluurt langs zijn kop naar binnen. Ze schrikt als ze mijn voeten ziet, maar herstelt zich snel. ‘Nou, Sjors, dat is niet zo best. Een lijk..’ Nee, wil ik schreeuwen, geen lijk, ik leef, voel dan toch. Maar het is te laat. Mijn lijf wil niet meer. En als ik mijn laatste adem uitblaas besef ik dat niemand mij geduwd heeft. Toen ik viel en mijn hoofd een steen raakte, was ik helemaal alleen.
Ze had die leeftijd bereikt waarop haar vriendinnen een buitenechtelijke relatie kregen, een tattoo lieten zetten of hun baan opzegden en voor zichzelf begonnen. Een soort midlifecrisis. Alleen was er niemand die ze kon bedriegen, had ze een hekel aan pijn en durfde ze absoluut haar baan bij de gemeente niet op te geven. Het was de hoogste tijd dat ze iets bijzonders meemaakte maar in plaats daarvan liep ze doelloos langs het water. Net als een heleboel andere mensen. God, wat was het hier druk. En allemaal maakten ze lawaai. Ze kon maar beter weg gaan en later terug komen als het stil was.
Ik ben bijna in paniek, omdat het geluid van het water dat tegen de kant golft weg is. Ik ben inmiddels zo aan het rustige geklots gewend, dat het me raakt als ik het niet hoor. Ook het ruisen van de struiken is opgehouden. Het moet windstil zijn. Kwam er maar iemand mijn kant op. Als ik zou roepen, mijn best deed, zou iemand me toch moeten opmerken? In de verte hoor ik een motorgeluid. Hierheen! Hoor me! Zie me! Iemand moet me toch vinden? Iemand zal me toch missen! Ik probeer helder te blijven denken. Hoe lang lig ik hier al? In mijn hoofd maak ik een reconstructie van wat er gebeurd is.
Saskia de Boer had een goed geheugen ontwikkeld voor gezichten en de bijbehorende persoonlijke achtergrond. In haar werk als politieagente kwam dat prima uit, maar soms was het ook wel wat irritant. Waarom herkende zij nou bijvoorbeeld meteen die man en vrouw die hand in hand rondliepen, maar van wie ze wist dat ze elk met een ander getrouwd waren? En eerder al, toen ze net het terrein van de Grevelingen op reed, met Sjors, haar aanhankelijke rottweiler, op de achterbank, zag ze Harrie de Rat in zijn onopvallende Seat rondrijden. Nou, die was hier ook niet om een frisse neus te halen, dat kon je op je tien vingers nagaan.
Terwijl ze Sjors aanlijnde en hem een brokje gaf, realiseerde ze zich dat het Griselda Grimsby’s elegante sportwagen was geweest, die ze aan het begin van de parkeerplaats had zien staan, naast een bescheiden Corsa. Ze was dan ook niet verbaasd toen twee joggers hen voorbij renden, Griselda en Rietje nog-wat, bij haar uit het dorp. Die waren natuurlijk lekker aan het roddelen onder het hardlopen. Met Sjors aan de riem wandelde ze op haar gemak langs het water en waar het kon liet ze hem los lopen en achter een bal aan rennen. De hond luisterde goed en kwam steeds weer bij haar terug. Halverwege hun wandeling zag ze Griselda alleen terug komen lopen, Rietje ging blijkbaar nog even verder.
Griselda en ik waren afzonderlijk naar onze vaste parkeerplaats gereden. Na een korte warming up, begonnen we te lopen. Het was redelijk druk met hondenuitlaters, wandelaars en mountainbikers. Een groepje jongens was wat aan het rommelen bij het water en iedere keer als er iemand te dicht bij hen kwam, vormden ze een schier ondoordringbare kring. Een man zette zijn auto vlak naast die van een vrouw. Hij keek eerst goed om zich heen en deed toen haar portier open om haar innig te begroeten. Ik ken hem wel, haar niet.
We waren goed op dreef toen Griselda vertelde dat ze een paar jaar geleden een vriendin had gehad, die dezelfde man als zij op het oog had. Ze had ervoor gezorgd dat de vrouw nooit meer in de buurt van die man was gekomen. Op welke manier ze dat voor elkaar had gekregen liet ze in het midden, maar ze zei het zo luchtigjes dat er een hoop dreiging vanuit ging.
Ik wilde haar bezweren dat ik absoluut niet van plan was Jacob te verleiden, hoewel ik wist dat hij wel een oogje op mij had. Ze wuifde mijn woorden weg voordat ik ze kon uiten door te zeggen dat ze mij uiteraard volledig vertrouwde.
Bij de parkeerplaats kort voor het botenterrein groette ze een man die net uit zijn auto stapte. ‘Dat is Harry,’ zei ze, ‘ze noemen hem De Rat omdat hij van die kleine oogjes heeft’. Ik keek nog eens om naar de man en zag dat hij contact legde met iemand in een zwarte BMW. Ik vroeg Griselda of ze die bestuurder van de andere auto ook kende. Ze keek voor zich uit en mompelde iets van ‘die kun je maar beter niet kennen’.
Ze had iets gevonden, iets dat niemand anders had. Een lijk. Ja, heus, een lijk. Ze sprak het woord voorzichtig uit, proefde de letters op haar tong. ‘Lll ijijij kkk’. Of zou ze het een dode noemen. Een lichaam. Nee, besloot ze, lll ijijij kkk was beter. Het klonk zo professioneel. Je kon het kort zeggen: lijk. Met een hele korte k. En als je er extra van wilde genieten zei je dus lll ijijij kkk.
Ze had het lichaam gevonden, daar waar het wandelpad aansluit op het fietspad naar Bruinisse. Meteen wist ze dat ze het lijk voor zichzelf wilde houden, dus moest ze het goed verstoppen. Ze was maar net sterk genoeg geweest om het lichaam te verslepen naar de buis die iets terug onder het pad lag. Enthousiast had ze gesjord aan armen en benen, toen het lijk even had gezucht. Het zou toch niet ….? Nee, ze had besloten dat het een lijk was en dus bleef het zo. Alleen kon ze er natuurlijk niet vrijuit over praten. Ze zag het al voor zich dat ze tijdens hun wekelijkse borrelavond tegen haar vriendinnen zou zeggen dat ze het niet te laat kon maken: ze moest nog even checken of haar lijk nog lag waar het hoorde te liggen. Ze zouden denken dat ze een grap maakte en er alleen maar hartelijk om lachen
Bij de steiger hield Griselda in. Ze had nog een afspraak, zei ze, en voor die tijd wilde ze thuis douchen en zich omkleden. Ik zat juist lekker in mijn ritme, dus we besloten daar te splitsen. Zij draaide zich om en rende terug naar de parkeerplaats. Ik liep door over het hondenveld om daar het fietspad richting Bruinisse op te gaan. Toen kwam ik ten val, door iets of door iemand en was kennelijk even buiten bewustzijn. Ik herinner me iemand die aan me sjorde en een enthousiast gemurmel. Ik kon het niet verstaan of zelf iets zeggen. Of me bewegen. Daarna niets meer totdat ik wakker werd in deze buis.
De volgende avond ging Saskia opnieuw met Sjors naar de Grevelingen. Er waren meer honden en waar mogelijk werd er door de dieren samen gespeeld en gezwommen. Toen Sjors genoeg gedold had, liet hij zich weer rustig door Saskia meevoeren. Ze liepen langs de steiger en vandaar het hondenuitlaatterrein op. Sjors stapte vrolijk door, terwijl Saskia wat achterbleef. Een eindje verderop lag onder het pad een buis, waarvan alleen de uiteinden zichtbaar waren. Sjors snuffelde aan de buis, maar kwam na twee keer roepen op een drafje terug.
Stil! Ik hoor geroep en even later zie ik bij de ingang van de buis een grote hondenkop. Hond! Je hebt me gevonden! Ja, ruik maar, snuffel maar, en haal dan je baas! Ik hoor iemand roepen ‘Sjors, kom!’ en ik zie de hond aarzelen. ‘Nee, Sjors, blijf’, fluister ik. Als de baas nog eens roept verdwijnt de kop uit de opening van de buis. ‘Sjors’, probeer ik te roepen, ‘help’, maar het klinkt meer als schor gekras.
Er had iemand aan haar lijk gezeten. Ze wist het zeker. Het lag een beetje anders dan zij het in de buis had achtergelaten. Heel subtiel, maar net genoeg om zeker te zijn. Wie zat hierachter? Moest ze soms een bordje ophangen met ‘MIJN LIJK, AFBLIJVEN!!’ Ze had ze heus wel gezien hoor, die schooljongetjes met hun stiekeme gerook, de kleine crimineel die probeerde een deal te sluiten met die vent uit de BMW en dan had je nog Grizzly Grimsby in haar strakke pakje. Oh, en natuurlijk die speurneus met die grote zwarte hond. Wie had er aan haar lijk gezeten? WIE? Ze verschikte wat aan het lichaam, zodat het weer enigszins lag zoals zij het had neergelegd. Het moest een duidelijke boodschap zijn aan degene die zich ermee had bemoeid. Ik houd je in de gaten!
Ik word wakker uit een onrustige slaap, waarin ik droomde dat er iemand aan mijn benen trok. Een verontrust gemompel klonk op de achtergrond, er werd gesjord aan mijn broek en even later werd mijn hoofd verlegd. Nu ik weer bij bewustzijn ben, merk ik dat er echt iemand geweest moet zijn, want mijn rug is wat uitgerekt en mijn broekspijp is omhooggeschoven tot halverwege mijn kuit. Het is gelukkig nog steeds redelijk warm in de buis, ik hoef me over afkoeling geen zorgen te maken. Maar de dorst begint op te spelen en ook mijn maag zou wel iets lusten. De vreemde die zich met mij bezighoudt is weer vertrokken, tenminste, ik hoor niets meer.
Saskia had een lange dag achter de rug, maar genoot toch van de avondwandeling met de hond. Ze was ingezet bij een buurtonderzoek, dat was ingesteld na de verdwijning van de jogger die ze twee dagen eerder met Griselda had gezien. Rietje was na die bewuste avond niet meer gesignaleerd en haar auto was uitgebrand teruggevonden in de buurt van Zierikzee. Saskia had haar chef verteld welke personen ze op de avond van de verdwijning had gezien en iedereen werd al dan niet discreet aan de tand gevoeld. Een aantal van hen had wel degelijk iets te verbergen gehad, dat was wel duidelijk. Griselda met haar duistere contacten met Harry en zijn maat in de BMW, het stel dat geen stel was en de jongens die niet betrapt wilden worden op het roken van een joint. Allen zwoeren ze bij hoog en bij laag niets te weten van de verdwijning van Rietje noch van het stelen en in brand steken van de Corsa.
Het is stil in de buis, stil eromheen. Alleen het water is weer in beweging. Wat bezielt die persoon om me hier naar toe te brengen, te komen controleren of ik er nog wel ben, maar me dan weer achter te laten zonder eten of drinken? Ik weet niet of het een man of een vrouw is, maar het moet wel een sterk iemand zijn om een lichaam te verplaatsen. Misschien zijn het er wel twee, schiet het door me heen. Wat willen ze van me? Ik heb weinig geld, geen goede connecties, doe altijd braaf wat me gezegd wordt. Zou Griselda me zo willen waarschuwen toch vooral uit de buurt van Jacob te blijven? Heeft die engerd, die Rat, er wat mee te maken?
Ze had de kop op Teletekst gelezen: vrouw verdwijnt tijdens joggen. Haar hart was harder gaan kloppen en met bevende vingers had ze drie keer opnieuw het paginanummer moeten intoetsen voordat ze bij het uitgebreide bericht kwam. Eindelijk kreeg haar lijk een naam: Rietje Zondag. Bij leven had ze haar niet gekend, maar des te beter in de dood. Rietje Zondag. Lijk. Ze likte haar lippen en zei zachtjes: Rrrietje Zzzondag. Lll ijijij kkk. Lekker klonk dat.
Mijn hoofd suist als ik een poging doe me voor de geest te halen wat er gebeurde vlak voordat mijn bewustzijn op zwart kwam te staan. Ik had de hondenuitlaters ver achter mij gelaten toen ik struikelde. Of werd ik geduwd? Met mijn handen probeerde ik mijn val te breken. In plaats daarvan rolde ik om en vervolgens raakte iets of iemand keihard mijn hoofd. Toen kwam die vreemde persoon die met mij aan het slepen ging, terwijl ik niets kon uitbrengen. En daarna de buis waarin ik wakker werd. Hoe lang lig ik hier al? Mijn spieren beginnen te verkrampen van het liggen in dezelfde positie. Mijn mond is uitgedroogd, mijn hoofd vertoont barsten van de koppijn. Ik kan niets meer bewegen, mijn ledematen willen niet meer. Alleen mijn oren spitsen zich als ik in de verte iemand hoor roepen.
Terwijl de rottweiler lekker spetterde in het water van de Grevelingen, overpeinsde Saskia de hele zaak nog eens. Hoe had Rietje zomaar kunnen verdwijnen? Was ze uit zichzelf vertrokken of had iemand daar de hand in gehad? Het onderzoek had tot nog toe niets opgeleverd. Ze richtte haar aandacht weer op Sjors, die haar zijn tennisbal in de hand duwde, waarna zij die met een werpstok weggooide. De hond rende over het veld om de bal te halen. Toen ze uitgespeeld waren liepen ze nog een stuk langs het water, tot voorbij de steiger. De hond liep tot aan de buis waar hij de avond tevoren ook al zo had staan snuffelen, maar Saskia vond het halverwege het veld welletjes en riep ‘Sjors, kom!’. De hond kwam niet, bleef stokstijf bij de ingang van de buis staan. Ze riep hem opnieuw en toen nog eens.
Ik hoor geritsel, het komt bij mijn voeteneinde vandaan. Met uiterste inspanning til ik mijn hoofd iets op, mijn ogen turen naar het uiteinde van de buis. Dezelfde grote hondenkop als eerder tuurt terug. ‘Sjors, kom!’ wordt er geroepen. Met mijn ogen smeek ik Sjors te blijven. Er wordt opnieuw geroepen en nog eens. Deze keer blijft de hond waar hij is. Zijn bazinnetje vraagt enthousiast wat hij zo fascinerend vindt in die buis, ze knielt naast hem en gluurt langs zijn kop naar binnen. Ze schrikt als ze mijn voeten ziet, maar herstelt zich snel. ‘Nou, Sjors, dat is niet zo best. Een lijk..’ Nee, wil ik schreeuwen, geen lijk, ik leef, voel dan toch. Maar het is te laat. Mijn lijf wil niet meer. En als ik mijn laatste adem uitblaas besef ik dat niemand mij geduwd heeft. Toen ik viel en mijn hoofd een steen raakte, was ik helemaal alleen.