Het verschil © 2011 Christa Graafland
In de herfstmist hoor ik het flap-flap-geluid van sportschoenen op asfalt snel dichterbij komen. Uit de nevel doemt een man op. Hij is – net als ik – aan het rennen, komt tegelijk met mij aan bij de dijk en mindert vaart.
‘Kan ik met je meelopen?’
‘Jij loopt harder dan ik.’
‘Hmm, valt wel mee, hoor.’
Hij schikt zich gemakkelijk in mijn tempo en begint een gesprek.
‘Je loopt hier vaker.’ Het is geen vraag, maar een constatering.
‘Ja, ik vind het een prettig stuk. Veel fietspad en voor de rest weinig verkeer.’
Hij steekt me zijn hand toe: ‘Ik ben trouwens Rafael, Raf voor vrienden.’
Zijn mobieltje snerpt. ‘De baas.’
‘Op zondag?’
‘Ja, maar God weet dat ik een afspraak met je heb.’ Hij klinkt heel serieus.
Ik kijk hem verbaasd aan. ‘God bestaat niet. En als ‘ie bestaat dan is het een oude vermoeide man die hoofdschuddend toekijkt hoe wij er hier op aarde een zooitje van maken.’
‘Bestaat God nou wel of niet voor je?’
‘Ik weet het niet. Ik denk in elk geval niet dat het de Almachtige is, want dan zou er toch nooit zoveel verdriet en onrecht kunnen bestaan? Misschien is er wel helemaal niets of heeft de duivel de overhand gekregen. En dan sta je daar als Almachtige toch maar mooi beteuterd te kijken, als een kind waarvan de bal is afgepakt.’
‘Tja, als je het zo bekijkt.’ Hij zwijgt even en vervolgt dan: ‘Misschien heeft God wel teveel aan de mensen overgelaten. Ze meer vrijheid gegeven dan ze aankonden. God is soms net een mens.’ Hij lacht toegeeflijk.
‘Wat doe je eigenlijk in het dagelijks leven?‘ vraag ik.
‘Ik ben begeleider.’
‘Van …?’
‘Mensen, dieren. Het is maar net waar ik nodig ben.’
‘Boeiend.’ Het klinkt wat schamper en ik schaam me acuut. ‘Sorry. Ik bedoelde het niet zo.’
‘Weet ik toch, Emma.’
Ik herinner me niet dat ik hem mijn naam genoemd heb.
Elke zondagochtend lopen we samen over de dijk. We hebben allerlei gespreksonderwerpen en zo komt ook de dood aan de beurt.
‘Stel,’ zegt Rafael, ‘dat je nog maar kort te leven hebt. Wat zou je dan nog willen?’
‘Ik heb best een aantal dingen gedaan waar ik supertrots op ben. Maar ik ben ook een beetje een schijtlaars.’
Hij lijkt niet verrast.
‘Ik zou best wel wat meer een held willen zijn. Iemand die werkelijk het verschil maakt, al is het maar voor één mens of voor één dier.’
‘Doe je dat niet al?’
‘Onder gunstige omstandigheden, ja, uiteraard. Maar als het tegen zit? Stel dat ik moet kiezen tussen de een of de ander, werkelijk zou moeten kiezen? Tussen jouw leven of het mijne?’
Naast me is het stil. Wat moet hij wel niet van mij denken? Had ik niet beter kunnen doen alsof een reis naar Nepal of een rit in een Jaguar het enige is wat ik nog zou willen?
In de week die volgt krijg ik de kans mijn demonen te bestrijden. Met gevaar voor eigen leven trek ik een jochie op zijn fietsje voor een aanstormende auto weg. Trillend klem ik het kind tegen me aan, terwijl zijn moeder naar ons toe rent.
Met mijn collega, die diep in de put zit, ga ik een eind sjouwen. We praten met elkaar en luisteren naar elkaar. Langzaam krabbelt ze weer overeind.
Thuisgekomen knuffel ik mijn hond Stef een keertje extra. Hij schurkt tegen me aan en valt tevreden in slaap.
Ook op Kerstochtend lopen we ons vaste rondje en vertel ik Rafael enthousiast over mijn belevenissen.
‘Zie je dat je wel degelijk het verschil kunt maken voor anderen? Dat kind is blijven leven, zijn moeder zal je nooit vergeten en dat geldt ook voor je collega. En je hond, die heb je nota bene uit het asiel gehaald.’
‘Ja, maar dat vind ik zo normaal.’
‘Nee, dat is het niet. Als het gewoon was, zouden die asielen niet zo vol zitten met dieren die hun plekje kwijt zijn.’
Nee, denk ik, dat klopt.
‘Ben je nu tevreden met wat je bereikt hebt in dit leven?’
‘Ja, volmondig ja. Als ik nu dood zou gaan, zou ik tevreden terugkijken op mijn tijd hier op aarde. En over Stef hoef ik me geen zorgen te maken. Die vindt een goed thuis bij de buren die gek op hem zijn. En jij? We hebben het wel over mij, maar hoe zit het met jou?’
‘Ik? Ik zal er eeuwig zijn.’ Hij lacht breed en dat werkt aanstekelijk.
‘Eeuwig?! Wat een grap!’ Ik gier het uit.
‘Het is geen grap.’
Midden in een uithaal val ik stil. Hij meent het serieus.
Waar we altijd uit elkaar gaan, staat een lichtgrijze Mercedes geparkeerd. Een slanke vrouw van onbestemde leeftijd staat ernaast, haar donkere haar opwaaiend in de wind. Ze lijkt te praten tegen iemand die nog in de auto zit.
‘Dat is mijn baas’, wijst Rafael. ’En haar assistent zit achterin.’ De vrouw komt in beweging en loopt naar ons toe.
Raf tikt aan een denkbeeldige pet terwijl hij zijn baas begroet: ‘M’vrouw’.
De vrouw knikt hem vriendelijk toe en richt zich dan tot mij: ‘Het is een mislukt project, zoals je al hebt begrepen. Vol goede moed ben ik er aan begonnen, niet wetende dat het zo zou eindigen.’ Ze haalt haar schouders op en spreidt haar armen in een moedeloos gebaar. ‘Als ik jou was zou ik ook niet meer in mij geloven.’
Vanaf de achterbank neemt een jongeman me peinzend op. Hij schudt zijn hoofd.
‘Het is je tijd nog niet,’ verklaart de vrouw het gedrag van haar assistent.
Mijn loopmaatje slaakt een zucht, knipoogt naar me en zegt: ‘Zorg goed voor Stef en voor anderen die op je pad komen. En vergeet jezelf niet. Dag Emma, fijne Kerstdagen!´
Terwijl Rafael de motor start, neemt God haar plaats naast hem in. Als de auto optrekt, kijkt, vanaf de achterbank, de dood me toch nog even in de ogen, glimlacht en wendt dan zijn blik af.
‘Kan ik met je meelopen?’
‘Jij loopt harder dan ik.’
‘Hmm, valt wel mee, hoor.’
Hij schikt zich gemakkelijk in mijn tempo en begint een gesprek.
‘Je loopt hier vaker.’ Het is geen vraag, maar een constatering.
‘Ja, ik vind het een prettig stuk. Veel fietspad en voor de rest weinig verkeer.’
Hij steekt me zijn hand toe: ‘Ik ben trouwens Rafael, Raf voor vrienden.’
Zijn mobieltje snerpt. ‘De baas.’
‘Op zondag?’
‘Ja, maar God weet dat ik een afspraak met je heb.’ Hij klinkt heel serieus.
Ik kijk hem verbaasd aan. ‘God bestaat niet. En als ‘ie bestaat dan is het een oude vermoeide man die hoofdschuddend toekijkt hoe wij er hier op aarde een zooitje van maken.’
‘Bestaat God nou wel of niet voor je?’
‘Ik weet het niet. Ik denk in elk geval niet dat het de Almachtige is, want dan zou er toch nooit zoveel verdriet en onrecht kunnen bestaan? Misschien is er wel helemaal niets of heeft de duivel de overhand gekregen. En dan sta je daar als Almachtige toch maar mooi beteuterd te kijken, als een kind waarvan de bal is afgepakt.’
‘Tja, als je het zo bekijkt.’ Hij zwijgt even en vervolgt dan: ‘Misschien heeft God wel teveel aan de mensen overgelaten. Ze meer vrijheid gegeven dan ze aankonden. God is soms net een mens.’ Hij lacht toegeeflijk.
‘Wat doe je eigenlijk in het dagelijks leven?‘ vraag ik.
‘Ik ben begeleider.’
‘Van …?’
‘Mensen, dieren. Het is maar net waar ik nodig ben.’
‘Boeiend.’ Het klinkt wat schamper en ik schaam me acuut. ‘Sorry. Ik bedoelde het niet zo.’
‘Weet ik toch, Emma.’
Ik herinner me niet dat ik hem mijn naam genoemd heb.
Elke zondagochtend lopen we samen over de dijk. We hebben allerlei gespreksonderwerpen en zo komt ook de dood aan de beurt.
‘Stel,’ zegt Rafael, ‘dat je nog maar kort te leven hebt. Wat zou je dan nog willen?’
‘Ik heb best een aantal dingen gedaan waar ik supertrots op ben. Maar ik ben ook een beetje een schijtlaars.’
Hij lijkt niet verrast.
‘Ik zou best wel wat meer een held willen zijn. Iemand die werkelijk het verschil maakt, al is het maar voor één mens of voor één dier.’
‘Doe je dat niet al?’
‘Onder gunstige omstandigheden, ja, uiteraard. Maar als het tegen zit? Stel dat ik moet kiezen tussen de een of de ander, werkelijk zou moeten kiezen? Tussen jouw leven of het mijne?’
Naast me is het stil. Wat moet hij wel niet van mij denken? Had ik niet beter kunnen doen alsof een reis naar Nepal of een rit in een Jaguar het enige is wat ik nog zou willen?
In de week die volgt krijg ik de kans mijn demonen te bestrijden. Met gevaar voor eigen leven trek ik een jochie op zijn fietsje voor een aanstormende auto weg. Trillend klem ik het kind tegen me aan, terwijl zijn moeder naar ons toe rent.
Met mijn collega, die diep in de put zit, ga ik een eind sjouwen. We praten met elkaar en luisteren naar elkaar. Langzaam krabbelt ze weer overeind.
Thuisgekomen knuffel ik mijn hond Stef een keertje extra. Hij schurkt tegen me aan en valt tevreden in slaap.
Ook op Kerstochtend lopen we ons vaste rondje en vertel ik Rafael enthousiast over mijn belevenissen.
‘Zie je dat je wel degelijk het verschil kunt maken voor anderen? Dat kind is blijven leven, zijn moeder zal je nooit vergeten en dat geldt ook voor je collega. En je hond, die heb je nota bene uit het asiel gehaald.’
‘Ja, maar dat vind ik zo normaal.’
‘Nee, dat is het niet. Als het gewoon was, zouden die asielen niet zo vol zitten met dieren die hun plekje kwijt zijn.’
Nee, denk ik, dat klopt.
‘Ben je nu tevreden met wat je bereikt hebt in dit leven?’
‘Ja, volmondig ja. Als ik nu dood zou gaan, zou ik tevreden terugkijken op mijn tijd hier op aarde. En over Stef hoef ik me geen zorgen te maken. Die vindt een goed thuis bij de buren die gek op hem zijn. En jij? We hebben het wel over mij, maar hoe zit het met jou?’
‘Ik? Ik zal er eeuwig zijn.’ Hij lacht breed en dat werkt aanstekelijk.
‘Eeuwig?! Wat een grap!’ Ik gier het uit.
‘Het is geen grap.’
Midden in een uithaal val ik stil. Hij meent het serieus.
Waar we altijd uit elkaar gaan, staat een lichtgrijze Mercedes geparkeerd. Een slanke vrouw van onbestemde leeftijd staat ernaast, haar donkere haar opwaaiend in de wind. Ze lijkt te praten tegen iemand die nog in de auto zit.
‘Dat is mijn baas’, wijst Rafael. ’En haar assistent zit achterin.’ De vrouw komt in beweging en loopt naar ons toe.
Raf tikt aan een denkbeeldige pet terwijl hij zijn baas begroet: ‘M’vrouw’.
De vrouw knikt hem vriendelijk toe en richt zich dan tot mij: ‘Het is een mislukt project, zoals je al hebt begrepen. Vol goede moed ben ik er aan begonnen, niet wetende dat het zo zou eindigen.’ Ze haalt haar schouders op en spreidt haar armen in een moedeloos gebaar. ‘Als ik jou was zou ik ook niet meer in mij geloven.’
Vanaf de achterbank neemt een jongeman me peinzend op. Hij schudt zijn hoofd.
‘Het is je tijd nog niet,’ verklaart de vrouw het gedrag van haar assistent.
Mijn loopmaatje slaakt een zucht, knipoogt naar me en zegt: ‘Zorg goed voor Stef en voor anderen die op je pad komen. En vergeet jezelf niet. Dag Emma, fijne Kerstdagen!´
Terwijl Rafael de motor start, neemt God haar plaats naast hem in. Als de auto optrekt, kijkt, vanaf de achterbank, de dood me toch nog even in de ogen, glimlacht en wendt dan zijn blik af.