Gijs © 2011 Christa Graafland
Het is een prachtige voorjaarsdag volgens Claudia en ze trekt me overeind van de bank.
‘Hup, Tos, we gaan erop uit, een terrasje pikken of desnoods een eind fietsen.’ Ik sputter tegen.
‘Laat me maar, ik ben het liefste hier. Of daar.’ Ik wijs vaag naar de overkant.
‘Hè, toe, je kunt niet eeuwig binnen blijven.’
Ik trek nukkig mijn schouders op. Tenslotte ben ik degene die in de steek gelaten is en dus ben ik zielig.
‘Het is je eigen schuld. Je hebt hem verwaarloosd zodat hij niet anders kon. Ze heeft hem niet van jou afgepakt, jij hebt hem doelbewust, stelselmatig in haar armen gedreven.’ Mijn zus heeft absoluut geen medelijden met me. Sterker nog: iedere keer dat ik mijn hart bij haar probeer uit te storten is ze genadeloos in haar oordeel.
‘Maar ik had het zo moeilijk en zij leek zo aardig. In het begin. Wist ik veel dat ze een doortrapt loeder was dat van elke situatie gebruik maakt?’
‘Niet jengelen. Je hebt het zelf laten afweten. Als je Gijs had behandeld zoals het hoort, had hij zich nooit door haar laten verleiden. Maar nee, jij moest zo nodig je aandacht aan andere zaken besteden en tja, dan loopt ‘ie bij je vandaan.’
‘Hij is niet bij me vandaan gelopen. Zij heeft hem meegenomen, ingepikt, gestolen. Ik was er toch verdorie zelf bij?’
‘Je was maar wat blij dat Merel hem zo lang onder haar hoede nam.’
‘Nietes.’
‘Welles. Ik was er ook bij.’
Ik kijk kennelijk heel erg beteuterd want Claudia schiet hardop in de lach.
‘Dat gezicht van je, meesterlijk!’ Ze giert het uit.
‘Lach maar, aan jou heb ik ook niets. Ik wil hem gewoon terug en daarmee uit.’ Ik ben een slechte verliezer, ik weet het. Ik kijk peinzend naar de kat van de buurman die op de bank in mijn voortuin ligt te zonnen. Gijs heeft een hekel aan haar. En zij aan hem.
Ik slaak een diepe zucht en Claudia kijkt me meewarig aan. Ze pakt mijn hand en samen staren we naar het huis aan de overkant.
Het was ook allemaal zo heel anders begonnen. Twee maanden geleden waren Gijs en ik nog bij elkaar. Onafscheidelijke dikke maatjes. Sommige van mijn vriendinnen vonden dat ze leden onder onze relatie, want ik had ineens niet meer zoveel tijd voor ze. Maar ja, Gijs hield onvoorwaardelijk van me en mijn vriendinnen hadden nog wel eens de neiging niet alles van me te pikken. Dus was het logisch dat ik Gijs boven alles lief had. En hij mij. Dacht ik. Totdat Merel in ons leven kwam. Als een wervelwind kwam ze ons wereldje binnengewaaid, vandaag precies twee maanden geleden.
‘Hoi, ik ben de nieuwe overbuur. Ik heet Merel. Merel Damsloot.’ Het was half februari en toch was de jonge vrouw tegenover me mooi gebruind. Ze had opvallend blauwe ogen en lang blond haar. Gekleed volgens de allerlaatste mode maakte ze een chique, rijke indruk.
‘Tosca de Wit, aangenaam. Kom binnen. Let niet op de rommel.‘
‘Bij mij thuis is het nog één grote bende, dus ik kijk nergens van op.’ Ik zag natuurlijk wel hoe ze voorzichtig om de stapels boeken en tijdschriften heen manoeuvreerde en eerst de bank met haar handen afveegde voordat ze ging zitten. Het was bij mij altijd chaos, ik kon er gewoon niets aan doen. Ik wilde best wel opruimen, maar er kwam altijd iets belangrijker tussendoor.
‘Gezellig heb je het hier. Leuk al die verschillende stijlen en kleuren.’ Ik knikte blij. Eindelijk iemand die mijn smaak waardeerde. Claudia en mijn vriendinnen vonden het altijd maar een rommelpotje bij mij, maar Merel leek het echt gezellig te vinden. Het zou prettig zijn een zielsverwant te hebben en ik had het idee dat ik die in de nieuwe buuv’ gevonden had.
‘Wil je koffie of ben je al toe aan iets anders?’
‘Doe maar …’
Op dat moment slenterde Gijs de kamer binnen. Zijn halflange blonde haar glansde in het februarizonnetje en zijn ogen schitterden toen hij me zag.
‘Hàllo, en wie ben jij?’ Merel vroeg het op zo’n toon die je wel omschrijft als kirren, maar op dat moment vond ik het alleen maar leuk dat ze Gijs kennelijk wel knap vond. Zelf was ik nog steeds helemaal verliefd op hem. Ik liet hen kennismaken met elkaar en ging toen naar de keuken om een wijntje in te schenken. Toen ik terug kwam in de kamer was Gijs naast Merel neergeploft. Ze leken volkomen op hun gemak in elkaars gezelschap en ik vond het fijn dat het zo goed klikte tussen die twee.
‘Ben je alleen?’ vroeg ik nadat ik tegenover hen was gaan zitten.
‘Ja, helaas wel. Ik heb net mijn relatie verbroken.’ Ze keek er nogal sip bij.
‘Vervelend voor je.’
‘Hij ging vreemd. Of, nou ja, eigenlijk ging hij bekend.’ Ze giechelde even, maar trok toen een quasi boos gezicht. ‘Met mijn beste vriendin. Hoe die twee het verzonnen hebben om me zo te beduvelen?! Ze kwam gewoon bij ons over de vloer en ik dacht dat het allemaal zo gezellig was, maar ondertussen … Rollebollen in ons bed, terwijl ik aan het werk was. Walgelijk gewoon. Ik heb ze allebei de deur uitgezet. Dat soort mensen kan ik niet uitstaan.’
‘Dus je begint hier opnieuw?’
‘Ja, ik hoop echt een frisse start te maken. Ik heb een prachtig nieuw huis met een mooie tuin en een grote vijver en ik ben inmiddels ook aan een andere baan begonnen. Nu zoek ik alleen nog maar een paar nieuwe goede vrienden. Mensen die ik kan vertrouwen, die me niet belazeren.’
Ik voelde dat ik bloosde, want ik hoopte van harte dat ze mij zou uitkiezen om bevriend mee te raken, zo geweldig leek ze me. Voorzichtig vroeg ik: ‘En een nieuwe vaste relatie?’
‘Voorlopig niet. Ik moet er niet aan denken dat ik me weer moet voegen naar een man.’ Ze keek veelbetekenend naar Gijs, die niet op haar woorden reageerde. Heel wijs van hem, vond ik. Iemand die zo teleurgesteld was als Merel, kon je maar beter niet van repliek dienen op dit moment. Ach, zo’n mooie moderne vrouw zou toch snel weer een man in haar leven toelaten, daar hoefde je niet aan te twijfelen. Ik kon alleen maar hopen dat er in haar wereld plek zou zijn voor mij, man of geen man.
In de weken die volgden zagen we elkaar elke dag. Merel kwam naar mij of ik liep naar de overkant. We hadden al heel snel huissleutels uitgewisseld, zo goed ging het tussen ons. Gijs klaagde niet. Mijn vriendinnen wel. Mijn zus verweet me dat ik Merel boven haar verkoos. En dat klopte eigenlijk wel. Merel was nu eenmaal zo anders dan het gewone voetvolk waar ik me tot dan toe mee had omringd. Ze had stijl. Echt stijl.
Toen werd ik ziek. Niet heel erg maar ik was er toch voldoende depri van om vooral aan mezelf te willen denken. Het viel me zwaar om me om Gijs te bekommeren en dus nam Merel die taak van me over, met plezier, want ze gaf bijna net zoveel om hem als ik. Heerlijk vond ik het dat we het met z’n drieën zo goed hadden, dat het hem bijna niet uitmaakte of hij nou bij mij thuis was of aan de overkant. Terwijl ik me door mijn ziekte heen sleepte - want ook al was die niet levensbedreigend, ik voelde me soms toch echt wel beroerd - verbleef Gijs steeds vaker in Merels huis. In het begin had ik het helemaal niet zo door, maar al snel bleef hij daar niet alleen eten maar ook slapen. Claudia kwam op bezoek, constateerde Gijs’ afwezigheid en mijn nonchalante houding daar tegenover.
‘Daar krijg je spijt van, zus.’
‘Welnee, Merel zorgt gewoon goed voor hem. Als ik beter ben komt hij weer naar huis. Niks aan de hand.’
Maar toen ik weer helemaal op de been was kwam hij niet terug.
‘Je bent er nog niet aan toe,’ zei Merel.
‘Jawel hoor, hij kan gewoon terug komen.’
‘Je bent nog ziek.’
‘Nee, ik ben beter.’
‘Ik zal kijken wat Gijs ervan vindt.’
‘Hoezo, wat Gijs ervan vindt.’
‘Nou, dat zeg ik, wat Gijs ervan vindt.’
‘Maar hij heeft helemaal niets te vinden. Hij moet gewoon thuis komen.’
‘Hij is thuis.’
‘Bij mij thuis.’
‘Hij wil hier bij mij blijven.’
‘Heeft hij dat gezegd dan?’ vraag ik sarcastisch.
‘Dat merk ik zo ook wel aan hem.’
‘Jij verwent hem.’
‘Als jij hem niet zo verwaarloosd had …’
‘Ik was ziek.’
‘Zelfmedelijden, meer was het niet.’
Ik hapte naar adem. Ik was echt ziek geweest en zij maakte me belachelijk. Ik kon haar wel slaan. Maar daarmee kreeg ik Gijs niet terug natuurlijk.
‘Hè, toe nou, Merel, laten we niet gaan bekvechten. Stuur hem terug en dan is alles weer o.k.’
‘Het wil maar niet tot je doordringen dat ik hier niets in te zeggen heb, hè! Gijs wil niet. Hij wil bij mij blijven, hij heeft het hier goed. En nu vort, jij.’ Ik kreeg een por tegen mijn schouder en viel bijna achterover van het stoepje af. Merel stapte haar huis binnen en knalde de deur achter zich dicht.
Ik was perplex. Stond ik echt op straat bonje te maken met mijn overbuurvrouw? Met die vrouw waar ik zo tegenop had gekeken? Ze had Gijs ingepikt. Nee, ik had hem haar cadeau gedaan. God, wat was ik stom geweest. Ik had gedacht dat ze me aardig vond en oprecht in me geïnteresseerd was, maar al die tijd was ze alleen maar uit geweest op Gijs.
Woest beende ik haar voortuin in en keek door het raam van de voorkamer. Daar zat hij. De lieverd. Ik klopte op de ruit om zijn aandacht te trekken, maar voordat hij om kon kijken stormde Merel de kamer door om de luxaflex naar beneden te trekken. Ik kon wel janken.
Als een gewond dier trok ik me terug in mijn eigen huis. De dagen gingen voorbij zonder dat ik een oplossing kon bedenken. Ik bleef dag en nacht beneden, zette een stoel voor het raam zodat ik van daaruit de woonkamer aan de overkant in de gaten kon houden. Waar ik op hoopte gebeurde natuurlijk niet. Gijs liet zich niet zien. De luxaflex bleef naar beneden en de voordeur potdicht. Soms viel ik in een onrustige slaap waar ik dan weer uit wakker schrok. Eten kon ik niet. Als de telefoon ging nam ik paniekerig op, maar het was nooit Merel aan de andere kant van de lijn. Soms belde ik haar zelf en als ze al de moeite wilde nemen me te woord te staan was ze alleen maar heel hardvochtig. Of ik nou smeekte of dreigde, vleide of tierde, het maakte allemaal niet uit.
Na vier dagen kwam Claudia langs om te kijken hoe het met me ging. Ze zette me onder de douche, trok me schone kleren aan en voerde me als een baby. Ze praatte over koetjes en kalfjes en leidde me wat af van mijn sores. Langzamerhand voelde ik me weer een beetje mens worden. Ze bood aan om met Merel te gaan praten. Het leek me de enige manier om er achter te komen hoe het met Gijs was en of hij werkelijk bij Merel wilde blijven. Ik had inmiddels besloten me bij zijn beslissing neer te leggen, hoe zwaar me dat ook zou vallen.
Gijs wilde niet terug. Hij zei dat natuurlijk niet, maar Merel was heel stellig in haar commentaar. Ze was ook heel content met de mededeling dat ik niet verder om hem zou vechten. De luxaflex in de kamer aan de overkant ging omhoog en ik kon af en toe een glimp van mijn jonge blonde god opvangen. Soms leek het alsof hij me vanaf de overkant recht in de ogen keek. Dan viel ik zowat in katzwijm, zo graag wilde ik hem weer bij me hebben. Maar ik hield me aan mijn eigen beslissing. Als hij gelukkiger was bij Merel, prima. Niet leuk, maar o.k.
Er is beweging aan de overkant. Ik sper mijn ogen wijd open en met Claudia aan mijn zij wacht ik gespannen op wat er komen gaat. De voordeur gaat open en Merel stapt naar buiten in een smetteloos wit broekpak. Ze laat de zon even over haar gezicht strijken voordat ze zich omdraait naar Gijs die op de drempel staat te wachten. Op haar teken zetten ze zich allebei in beweging. Ze werpt een uitdagende blik in mijn richting. Ik doe net alsof ik het niet zie, maar het doet me wel pijn, Gijs die zo achter haar aan sjokt. Claudia knijpt bemoedigend in mijn hand.
Uit mijn ooghoek zie ik de kat van de buurman zich uitrekken en nieuwsgierig om zich heen kijken. En dan gebeurt er van alles tegelijk. Gijs ziet de kat en de kat ziet Gijs. Allebei zetten ze het op een lopen. Merel gilt dat Gijs dirèct terug moet komen. En hij komt terug. Maar niet voordat hij de kat tot in de vijver heeft achtervolgd. Ik kijk geamuseerd toe hoe Gijs voor eens in zijn leven heel goed luistert. Hij rent naar Merel toe, draait een rondje om haar heen en schudt zich dan goed uit. Het hagelwitte broekpak ziet zwart van de spetters. Ze schopt naar hem, maar hij is sneller. Het lijkt alsof hij breed grijnst.
‘Weg, jij, smerige hond! Oprotten!’
Hij springt naar haar op en geeft haar een vette lik op haar gezicht. Claudia en ik genieten. Merels glanzende haar is inmiddels een en al klit en hoe harder ze gilt, hoe meer Gijs zich aangemoedigd voelt. Ze haalt nog een keer flink uit naar hem en ik zie hem een dreigende houding aannemen.
Ik hol naar de gang om de voordeur open te zetten en roep Gijs. Hij twijfelt geen moment en rent mijn huis in, moddersporen achterlatend in de gang. Het kan me niets schelen, want Gijs is terug. Claudia en ik juichen en huilen tegelijk. En Gijs? Die ploft neer in zijn mand, alsof hij nooit is weggeweest.
‘Hup, Tos, we gaan erop uit, een terrasje pikken of desnoods een eind fietsen.’ Ik sputter tegen.
‘Laat me maar, ik ben het liefste hier. Of daar.’ Ik wijs vaag naar de overkant.
‘Hè, toe, je kunt niet eeuwig binnen blijven.’
Ik trek nukkig mijn schouders op. Tenslotte ben ik degene die in de steek gelaten is en dus ben ik zielig.
‘Het is je eigen schuld. Je hebt hem verwaarloosd zodat hij niet anders kon. Ze heeft hem niet van jou afgepakt, jij hebt hem doelbewust, stelselmatig in haar armen gedreven.’ Mijn zus heeft absoluut geen medelijden met me. Sterker nog: iedere keer dat ik mijn hart bij haar probeer uit te storten is ze genadeloos in haar oordeel.
‘Maar ik had het zo moeilijk en zij leek zo aardig. In het begin. Wist ik veel dat ze een doortrapt loeder was dat van elke situatie gebruik maakt?’
‘Niet jengelen. Je hebt het zelf laten afweten. Als je Gijs had behandeld zoals het hoort, had hij zich nooit door haar laten verleiden. Maar nee, jij moest zo nodig je aandacht aan andere zaken besteden en tja, dan loopt ‘ie bij je vandaan.’
‘Hij is niet bij me vandaan gelopen. Zij heeft hem meegenomen, ingepikt, gestolen. Ik was er toch verdorie zelf bij?’
‘Je was maar wat blij dat Merel hem zo lang onder haar hoede nam.’
‘Nietes.’
‘Welles. Ik was er ook bij.’
Ik kijk kennelijk heel erg beteuterd want Claudia schiet hardop in de lach.
‘Dat gezicht van je, meesterlijk!’ Ze giert het uit.
‘Lach maar, aan jou heb ik ook niets. Ik wil hem gewoon terug en daarmee uit.’ Ik ben een slechte verliezer, ik weet het. Ik kijk peinzend naar de kat van de buurman die op de bank in mijn voortuin ligt te zonnen. Gijs heeft een hekel aan haar. En zij aan hem.
Ik slaak een diepe zucht en Claudia kijkt me meewarig aan. Ze pakt mijn hand en samen staren we naar het huis aan de overkant.
Het was ook allemaal zo heel anders begonnen. Twee maanden geleden waren Gijs en ik nog bij elkaar. Onafscheidelijke dikke maatjes. Sommige van mijn vriendinnen vonden dat ze leden onder onze relatie, want ik had ineens niet meer zoveel tijd voor ze. Maar ja, Gijs hield onvoorwaardelijk van me en mijn vriendinnen hadden nog wel eens de neiging niet alles van me te pikken. Dus was het logisch dat ik Gijs boven alles lief had. En hij mij. Dacht ik. Totdat Merel in ons leven kwam. Als een wervelwind kwam ze ons wereldje binnengewaaid, vandaag precies twee maanden geleden.
‘Hoi, ik ben de nieuwe overbuur. Ik heet Merel. Merel Damsloot.’ Het was half februari en toch was de jonge vrouw tegenover me mooi gebruind. Ze had opvallend blauwe ogen en lang blond haar. Gekleed volgens de allerlaatste mode maakte ze een chique, rijke indruk.
‘Tosca de Wit, aangenaam. Kom binnen. Let niet op de rommel.‘
‘Bij mij thuis is het nog één grote bende, dus ik kijk nergens van op.’ Ik zag natuurlijk wel hoe ze voorzichtig om de stapels boeken en tijdschriften heen manoeuvreerde en eerst de bank met haar handen afveegde voordat ze ging zitten. Het was bij mij altijd chaos, ik kon er gewoon niets aan doen. Ik wilde best wel opruimen, maar er kwam altijd iets belangrijker tussendoor.
‘Gezellig heb je het hier. Leuk al die verschillende stijlen en kleuren.’ Ik knikte blij. Eindelijk iemand die mijn smaak waardeerde. Claudia en mijn vriendinnen vonden het altijd maar een rommelpotje bij mij, maar Merel leek het echt gezellig te vinden. Het zou prettig zijn een zielsverwant te hebben en ik had het idee dat ik die in de nieuwe buuv’ gevonden had.
‘Wil je koffie of ben je al toe aan iets anders?’
‘Doe maar …’
Op dat moment slenterde Gijs de kamer binnen. Zijn halflange blonde haar glansde in het februarizonnetje en zijn ogen schitterden toen hij me zag.
‘Hàllo, en wie ben jij?’ Merel vroeg het op zo’n toon die je wel omschrijft als kirren, maar op dat moment vond ik het alleen maar leuk dat ze Gijs kennelijk wel knap vond. Zelf was ik nog steeds helemaal verliefd op hem. Ik liet hen kennismaken met elkaar en ging toen naar de keuken om een wijntje in te schenken. Toen ik terug kwam in de kamer was Gijs naast Merel neergeploft. Ze leken volkomen op hun gemak in elkaars gezelschap en ik vond het fijn dat het zo goed klikte tussen die twee.
‘Ben je alleen?’ vroeg ik nadat ik tegenover hen was gaan zitten.
‘Ja, helaas wel. Ik heb net mijn relatie verbroken.’ Ze keek er nogal sip bij.
‘Vervelend voor je.’
‘Hij ging vreemd. Of, nou ja, eigenlijk ging hij bekend.’ Ze giechelde even, maar trok toen een quasi boos gezicht. ‘Met mijn beste vriendin. Hoe die twee het verzonnen hebben om me zo te beduvelen?! Ze kwam gewoon bij ons over de vloer en ik dacht dat het allemaal zo gezellig was, maar ondertussen … Rollebollen in ons bed, terwijl ik aan het werk was. Walgelijk gewoon. Ik heb ze allebei de deur uitgezet. Dat soort mensen kan ik niet uitstaan.’
‘Dus je begint hier opnieuw?’
‘Ja, ik hoop echt een frisse start te maken. Ik heb een prachtig nieuw huis met een mooie tuin en een grote vijver en ik ben inmiddels ook aan een andere baan begonnen. Nu zoek ik alleen nog maar een paar nieuwe goede vrienden. Mensen die ik kan vertrouwen, die me niet belazeren.’
Ik voelde dat ik bloosde, want ik hoopte van harte dat ze mij zou uitkiezen om bevriend mee te raken, zo geweldig leek ze me. Voorzichtig vroeg ik: ‘En een nieuwe vaste relatie?’
‘Voorlopig niet. Ik moet er niet aan denken dat ik me weer moet voegen naar een man.’ Ze keek veelbetekenend naar Gijs, die niet op haar woorden reageerde. Heel wijs van hem, vond ik. Iemand die zo teleurgesteld was als Merel, kon je maar beter niet van repliek dienen op dit moment. Ach, zo’n mooie moderne vrouw zou toch snel weer een man in haar leven toelaten, daar hoefde je niet aan te twijfelen. Ik kon alleen maar hopen dat er in haar wereld plek zou zijn voor mij, man of geen man.
In de weken die volgden zagen we elkaar elke dag. Merel kwam naar mij of ik liep naar de overkant. We hadden al heel snel huissleutels uitgewisseld, zo goed ging het tussen ons. Gijs klaagde niet. Mijn vriendinnen wel. Mijn zus verweet me dat ik Merel boven haar verkoos. En dat klopte eigenlijk wel. Merel was nu eenmaal zo anders dan het gewone voetvolk waar ik me tot dan toe mee had omringd. Ze had stijl. Echt stijl.
Toen werd ik ziek. Niet heel erg maar ik was er toch voldoende depri van om vooral aan mezelf te willen denken. Het viel me zwaar om me om Gijs te bekommeren en dus nam Merel die taak van me over, met plezier, want ze gaf bijna net zoveel om hem als ik. Heerlijk vond ik het dat we het met z’n drieën zo goed hadden, dat het hem bijna niet uitmaakte of hij nou bij mij thuis was of aan de overkant. Terwijl ik me door mijn ziekte heen sleepte - want ook al was die niet levensbedreigend, ik voelde me soms toch echt wel beroerd - verbleef Gijs steeds vaker in Merels huis. In het begin had ik het helemaal niet zo door, maar al snel bleef hij daar niet alleen eten maar ook slapen. Claudia kwam op bezoek, constateerde Gijs’ afwezigheid en mijn nonchalante houding daar tegenover.
‘Daar krijg je spijt van, zus.’
‘Welnee, Merel zorgt gewoon goed voor hem. Als ik beter ben komt hij weer naar huis. Niks aan de hand.’
Maar toen ik weer helemaal op de been was kwam hij niet terug.
‘Je bent er nog niet aan toe,’ zei Merel.
‘Jawel hoor, hij kan gewoon terug komen.’
‘Je bent nog ziek.’
‘Nee, ik ben beter.’
‘Ik zal kijken wat Gijs ervan vindt.’
‘Hoezo, wat Gijs ervan vindt.’
‘Nou, dat zeg ik, wat Gijs ervan vindt.’
‘Maar hij heeft helemaal niets te vinden. Hij moet gewoon thuis komen.’
‘Hij is thuis.’
‘Bij mij thuis.’
‘Hij wil hier bij mij blijven.’
‘Heeft hij dat gezegd dan?’ vraag ik sarcastisch.
‘Dat merk ik zo ook wel aan hem.’
‘Jij verwent hem.’
‘Als jij hem niet zo verwaarloosd had …’
‘Ik was ziek.’
‘Zelfmedelijden, meer was het niet.’
Ik hapte naar adem. Ik was echt ziek geweest en zij maakte me belachelijk. Ik kon haar wel slaan. Maar daarmee kreeg ik Gijs niet terug natuurlijk.
‘Hè, toe nou, Merel, laten we niet gaan bekvechten. Stuur hem terug en dan is alles weer o.k.’
‘Het wil maar niet tot je doordringen dat ik hier niets in te zeggen heb, hè! Gijs wil niet. Hij wil bij mij blijven, hij heeft het hier goed. En nu vort, jij.’ Ik kreeg een por tegen mijn schouder en viel bijna achterover van het stoepje af. Merel stapte haar huis binnen en knalde de deur achter zich dicht.
Ik was perplex. Stond ik echt op straat bonje te maken met mijn overbuurvrouw? Met die vrouw waar ik zo tegenop had gekeken? Ze had Gijs ingepikt. Nee, ik had hem haar cadeau gedaan. God, wat was ik stom geweest. Ik had gedacht dat ze me aardig vond en oprecht in me geïnteresseerd was, maar al die tijd was ze alleen maar uit geweest op Gijs.
Woest beende ik haar voortuin in en keek door het raam van de voorkamer. Daar zat hij. De lieverd. Ik klopte op de ruit om zijn aandacht te trekken, maar voordat hij om kon kijken stormde Merel de kamer door om de luxaflex naar beneden te trekken. Ik kon wel janken.
Als een gewond dier trok ik me terug in mijn eigen huis. De dagen gingen voorbij zonder dat ik een oplossing kon bedenken. Ik bleef dag en nacht beneden, zette een stoel voor het raam zodat ik van daaruit de woonkamer aan de overkant in de gaten kon houden. Waar ik op hoopte gebeurde natuurlijk niet. Gijs liet zich niet zien. De luxaflex bleef naar beneden en de voordeur potdicht. Soms viel ik in een onrustige slaap waar ik dan weer uit wakker schrok. Eten kon ik niet. Als de telefoon ging nam ik paniekerig op, maar het was nooit Merel aan de andere kant van de lijn. Soms belde ik haar zelf en als ze al de moeite wilde nemen me te woord te staan was ze alleen maar heel hardvochtig. Of ik nou smeekte of dreigde, vleide of tierde, het maakte allemaal niet uit.
Na vier dagen kwam Claudia langs om te kijken hoe het met me ging. Ze zette me onder de douche, trok me schone kleren aan en voerde me als een baby. Ze praatte over koetjes en kalfjes en leidde me wat af van mijn sores. Langzamerhand voelde ik me weer een beetje mens worden. Ze bood aan om met Merel te gaan praten. Het leek me de enige manier om er achter te komen hoe het met Gijs was en of hij werkelijk bij Merel wilde blijven. Ik had inmiddels besloten me bij zijn beslissing neer te leggen, hoe zwaar me dat ook zou vallen.
Gijs wilde niet terug. Hij zei dat natuurlijk niet, maar Merel was heel stellig in haar commentaar. Ze was ook heel content met de mededeling dat ik niet verder om hem zou vechten. De luxaflex in de kamer aan de overkant ging omhoog en ik kon af en toe een glimp van mijn jonge blonde god opvangen. Soms leek het alsof hij me vanaf de overkant recht in de ogen keek. Dan viel ik zowat in katzwijm, zo graag wilde ik hem weer bij me hebben. Maar ik hield me aan mijn eigen beslissing. Als hij gelukkiger was bij Merel, prima. Niet leuk, maar o.k.
Er is beweging aan de overkant. Ik sper mijn ogen wijd open en met Claudia aan mijn zij wacht ik gespannen op wat er komen gaat. De voordeur gaat open en Merel stapt naar buiten in een smetteloos wit broekpak. Ze laat de zon even over haar gezicht strijken voordat ze zich omdraait naar Gijs die op de drempel staat te wachten. Op haar teken zetten ze zich allebei in beweging. Ze werpt een uitdagende blik in mijn richting. Ik doe net alsof ik het niet zie, maar het doet me wel pijn, Gijs die zo achter haar aan sjokt. Claudia knijpt bemoedigend in mijn hand.
Uit mijn ooghoek zie ik de kat van de buurman zich uitrekken en nieuwsgierig om zich heen kijken. En dan gebeurt er van alles tegelijk. Gijs ziet de kat en de kat ziet Gijs. Allebei zetten ze het op een lopen. Merel gilt dat Gijs dirèct terug moet komen. En hij komt terug. Maar niet voordat hij de kat tot in de vijver heeft achtervolgd. Ik kijk geamuseerd toe hoe Gijs voor eens in zijn leven heel goed luistert. Hij rent naar Merel toe, draait een rondje om haar heen en schudt zich dan goed uit. Het hagelwitte broekpak ziet zwart van de spetters. Ze schopt naar hem, maar hij is sneller. Het lijkt alsof hij breed grijnst.
‘Weg, jij, smerige hond! Oprotten!’
Hij springt naar haar op en geeft haar een vette lik op haar gezicht. Claudia en ik genieten. Merels glanzende haar is inmiddels een en al klit en hoe harder ze gilt, hoe meer Gijs zich aangemoedigd voelt. Ze haalt nog een keer flink uit naar hem en ik zie hem een dreigende houding aannemen.
Ik hol naar de gang om de voordeur open te zetten en roep Gijs. Hij twijfelt geen moment en rent mijn huis in, moddersporen achterlatend in de gang. Het kan me niets schelen, want Gijs is terug. Claudia en ik juichen en huilen tegelijk. En Gijs? Die ploft neer in zijn mand, alsof hij nooit is weggeweest.