De Belofte
Een verhaal tussen hemel en aarde
© 2008 Christa Graafland
1993
Hoofdstuk een
Het park waar ze hun boterhammen aten, nodigde uit tot een partijtje voetbal, maar zijn moeder wilde er niets van weten.
‘Dit is geen plaats om te voetballen, Evert.’ Ze sprak wat afgemeten, zoals ze wel vaker deed als ze vond dat iemand een bizar idee had.
Hij had zin om ongehoorzaam te zijn, de autosleutels uit zijn vaders jaszak te nemen en zijn voetbal uit de Volvo te halen. Straks zouden ze naar de andere kant van het dorp wandelen om de rest van het complex te bekijken en hij had er zelf geen bezwaar tegen zijn resterende lunch al lopend op te eten. Hij vond dat hij in beweging moest blijven, als hij tenminste zijn basisplek bij het derde team van Quick Boys wilde behouden. Moeders snapten zoiets niet, daar was hij al lang achter. Terwijl hij zijn plan ter sprake bracht, had hij hoopvol naar zijn vader opgekeken, maar die had niet thuis gegeven. Dat viel hem bar tegen. Soms begreep hij helemaal niets van de relatie tussen zijn ouders. Over het algemeen nam zijn vader de beslissingen, maar een enkele keer, en juist vandaag, had zijn moeder de doorslaggevende stem.
‘Pap?’ probeerde hij nog even. Zijn vader schudde zijn hoofd, terwijl hij op een grote hap brood kauwde.
‘Nee, Evert, vanmiddag als we bij het huisje zijn kunnen we voetballen. Nu niet.’
Hij baalde vreselijk, maar begreep dat dreinen geen zin had. Bovendien was hij daar veel te groot voor. Patricia zou door blijven zeuren om haar zin te krijgen, maar ja, die was ook een stuk jonger dan hij. Hij schoof wat op de bank heen en weer om uit de zon te blijven die gefilterd werd door de hoge bomen om hen heen.
Hij haalde nog een boterham uit het papieren broodzakje en bekeek aandachtig het beleg. Een vreemde witte kaas met rode puntjes erin. Hij was ook al een soort grillworst tegengekomen en iets dat aan ham deed denken. Liever had hij zelf een lunchpakketje gemaakt in het hotel waar ze vannacht geslapen hadden, dan had hij kunnen kiezen wat hij nam. Nu moesten ze allemaal genoegen nemen met wat er in de hotelkeuken was klaargemaakt. In zijn jaszak had hij nog een appel en een Mars.
Zijn moeder schonk twee plastic bekers vol met houdbare melk – die hij niet echt lekker vond maar toch van zijn moeder moest opdrinken – en twee met thee. Hij zette de beker melk naast zich op de bank, daarmee het moment van drinken zo lang mogelijk uitstellend. De boterham met witte kaas met rode puntjes smaakte wonderwel goed. Lekker pittig, dacht hij. Misschien wel lekkerder dan de gewone Goudse jong belegen die ze thuis altijd aten. Het voelde ineens wat kouder aan, alsof de zon vertrokken was. Hij verschoof weer wat op de bank, wat hem een vragende blik van zijn vader opleverde en keek omhoog. Inderdaad, de zon was achter een grote wolk verdwenen, wat een vreemd licht opleverde. Vanuit zijn ooghoek zag hij een bruine leren bal het grasveld op rollen. Zijn hart maakte een sprongetje. Ha, lekker even rennen. Hij propte het laatste stuk brood naar binnen, veegde met zijn mouw langs zijn mond en holde naar de bal toe. Op de onverharde weg die langs het park liep zag hij een jongen van zijn eigen leeftijd staan, die beteuterd naar de bal keek.
‘Zullen we voetballen?’ riep hij naar de nieuwkomer.
Het duurde even voor de ander reageerde en Evert begon zich al zorgen te maken dat hij een of andere buitenlandse taal moest gaan spreken. De jongen zag er een beetje ouderwets uit met zijn bruine kniebroek met bretels, beige overhemd, hoge kniekousen en donkerbruine, stevige schoenen. Hij had donker haar en grote zwarte ogen. Tot zijn opluchting knikte de jongen uiteindelijk. Evert haalde uit en schopte de bal naar de jongen toe. Elk moment verwachtte hij een berisping van zijn ouders - Ik heb toch gezegd dat je niet mag voetballen – maar die bleef uit. Hij rende naar de straat en ving met zijn voet de bal op die door de tegenstander zijn kant op was geschopt. Hij hield de bal even hoog en knalde hem toen naar de ander.
‘Wat knap van je!’ zei de vreemde jongen. ‘Ik kan alleen maar schoppen.’
Evert haalde zijn schouders op, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was om te kunnen jongleren met de bal, maar hij voelde zich wel even groeien. De bal werd een paar keer over en weer gespeeld, waarbij de jongen een betere keeper bleek te zijn dan dat hij kon voetballen. Toen Evert de bal een keer verkeerd op zijn schoen kreeg, schoot hij te ver naar links en kwam de bal weer in het park terecht. De jongen holde er nog achteraan, maar aan de rand van het gras bleef hij abrupt staan. Hij keek Evert mismoedig aan.
‘Nou, halen!’ riep Evert en zwaaide in de richting waar de bal heen was gerold. De jongen zei iets wat hij niet kon verstaan.
‘Haal die bal nou! Straks moet ik weg!’
‘Ik mag niet op het gras komen.’
Evert liep met overdreven grote passen op de jongen af.
‘Hoezo, niet op het gras?’
‘Nou, gewoon, niet op het gras. Dat mag nou eenmaal niet.’
In zichzelf mompelend liep Evert het park in en haalde de bal op. ‘Wat een onzin, mag niet op het gras. Kan ik natuurlijk weer lopen. Watje.’
Terug op de straat bood hij de jongen de bal aan en zei: ‘Ik heet Evert.’
‘Ik ben David, David Bachrach.’ Ze gaven elkaar formeel een hand.
‘Is dat je familie?’ David wees naar de bankjes in het park waar het gezin Van den Bos zat te lunchen. Evert knikte.
‘We zijn op vakantie. En jij? Woon je hier?’
David legde uit dat hij met zijn ouders, jongere zusje en grootouders een paar weken eerder uit Westerbork was gekomen. Ze wisten geen van tweeën precies waar dat lag, maar het moest ergens in het noordoosten van Nederland zijn. Holland, noemde David het.
Terwijl ze de bal wat over en weer speelden, vertelde David dat hij in Duitsland was geboren en later in Amsterdam had gewoond, waar zijn zusje Roosje was geboren.
‘Ik ben nog nooit in Amsterdam geweest,’ zei Evert spijtig. ‘Maar volgend jaar gaan we naar Eurodisney,’ vertelde hij er enthousiast achteraan. ‘Voor mij hoeft dat niet zo, hoor, maar mijn kleine zusje vindt dat geweldig,’ zei hij stoer.
‘Wat is Eurodisney?’ vroeg David.
‘Joh, dat is met Mickey Mouse en zo.’ Hij probeerde te bedenken wat hij er nog meer over kon vertellen, maar David was al niet meer geïnteresseerd.
‘Hoe oud is je zusje?’
‘Patries is zeven. Een absoluut onmogelijke leeftijd.’ Evert herhaalde maar gewoon wat zijn moeder wel eens over hemzelf zei. Hij vond het wel volwassen klinken. ‘En de jouwe? Hoe heet ze ook weer? Roosje?’
‘Roos is pas drie. Als ik niet naar school hoef, loopt ze de hele tijd achter me aan. Ze is wel heel lief, hoor.’
‘Puh, een lief zusje, nou, daar heb ik nog nooit van gehoord,’ blufte Evert.
David hield de bal even met zijn voet vast, voordat hij hem weer naar Evert schopte. ‘Roosje is echt een lief meisje. En mooi.’ Er klonk zoveel oprechtheid in zijn stem door, dat Evert er van schrok. Zo zou hij nooit over Patricia praten. Hij wierp even een blik op zijn zusje dat rusteloos op een bankje met haar benen zat te schommelen en kennelijk hele verhalen tegen hun moeder hield. Er was iets raars aan het tafereel dat hij zag.
‘Jouw zus wordt een mooie sjikse,’ zei David bewonderend, terwijl hij Everts blik volgde.
‘Een wat?’
‘Een mooi meisje. Dat zie je zo.’ Het klonk wat stoer uit de jongensmond.
Evert bromde wat voor zich uit en beduidde dat David maar weer de bal moest spelen. Hij keek nog eens naar het kleine gezelschap in het park en zag ineens wat er aan scheelde. David schopte de bal zijn kant op, maar Evert was teveel afgeleid om hem te stoppen. Hij zag zijn moeder met Patricia naast zich. Op de bank er tegenover zat zijn vader. Naast hem zat een jongen die erg veel op hemzelf leek. Sterker nog, het was zijn evenbeeld. Hij probeerde de aandacht te trekken van zijn ouders, maar niemand reageerde.
‘Wat ben je aan het doen? Naar wie zwaai je?’ David kwam naast hem staan.
‘Zie jij wat ik zie?’ Evert wees in de richting van zijn familie.
‘Je zei net toch dat het je ouders en je zusje zijn?’ vroeg David onbekommerd.
‘Zie je niet nog iemand? Een jongen?’
‘Ja, ik zie jou.’
‘Ik ben toch hier?’ Evert stak zijn arm uit en beduidde David erin te knijpen. ‘Au, zo hard hoefde het ook niet, hoor!’ Hij duwde even tegen David aan, die net zo hard terugduwde. De appel in zijn jaszak kwam klem te zitten, dus haalde hij hem eruit om de schade te bekijken.
‘Een appel.’ David zette grote ogen op. Evert stak zijn hand uit om de appel aan zijn nieuwe vriend te geven.
‘Als je wilt, mag je ‘m wel hebben. Ik heb ook nog een Mars.’ Ai, nu liep hij het risico dat David voor de chocolade zou gaan. Maar gelukkig had David zijn tanden al in de appel gezet en nam gretig een paar happen. Ze bleven nog even kijken naar de jongen in het park die verdacht veel weg had van Evert, maar omdat ze geen van tweeën begrepen hoe iemand op twee plaatsen tegelijk zou kunnen zijn, draaiden ze zich uiteindelijk om en liepen een eindje weg. David peuzelde de appel helemaal op tot er enkel nog een minuscuul klokhuis over was. Hij draaide hem rond in zijn hand, keek wat om zich heen en vroeg zich kennelijk af waar hij hem moest laten.
‘Die kan je gewoon in de struiken gooien, hoor. Dat vergaat vanzelf,’ zei Evert.
‘Straks ziet iemand het en dan zwaait er wat. Kan ik hem niet, wil jij niet …’ Hij stond hulpeloos met het klokhuis in de hand. Evert pakte het af en stopte het in zijn zak. Als het dan allemaal zo moeilijk was, zou hij het straks zelf wel weggooien.
‘Ik had hem eigenlijk voor Roos moeten bewaren,’ zei David met lichte spijt in zijn stem. Evert liet zijn hand in zijn jaszak glijden, voelde daar de Mars en aarzelde. Hij wist niet wanneer hij weer wat lekkers zou krijgen, maar op de een of andere manier schatte hij in dat David en Roos misschien nog wel langer moesten wachten op snoep. Zijn vingers klemden zich om de Mars en langzaam trok hij zijn hand terug. David reageerde geschokt toen Evert de Mars naar hem uitstak.
‘Oh, wat lekker. Nee, die kan ik echt niet aannemen. Als ik ermee gepakt word, breekt de hel los. Voor je het weet zit je hier in de Kleine Vesting’ Hij duwde Everts hand weg.
‘De Kleine Vesting? Daar gaan wij zo meteen naar toe. Wat is dat eigenlijk?’
David schrok.
‘Wat hebben jullie gedaan dan? Je zei toch dat jullie op vakantie zijn?’
‘Ja, we gaan twee weken in een huisje in het bos zitten. Mijn vrienden gaan allemaal kamperen en ik moet in een stom huisje. Life stinks.’
‘Dat is Engels, niet? Ik ken Duits en Jiddisch, maar geen Engels. Zeg nog eens wat?’
‘What you see is what you get.’
‘En wat betekent dat?’
Evert haalde even zijn schouders op. Hij had geen zin om er over te praten, omdat hij eigenlijk niet goed wist wat de uitdrukking betekende. Om David af te leiden, vroeg hij opnieuw naar de Kleine Vesting.
‘Daar kom je terecht als je iets verkeerd hebt gedaan. En dat vinden ze hier al gauw. Bijna niemand komt daar vandaan terug. Het is daarachter, maar ik blijf er ver bij uit de buurt.’ Hij wees in de richting van de andere kant van het park. ‘Nou, jij liever dan ik.’
Ineens zag Evert dat zijn ouders, Patricia en hijzelf hun etensresten verzamelden en de kant van de Kleine Vesting op gingen.
‘Ik moet gaan. Zie ik je straks nog?’ Hij schopte voor de laatste keer de bal naar David. Die schudde zijn hoofd.
‘Ik denk het niet. Als jij daar heen gaat, kom je vast niet meer terug.’ Ze keken elkaar even strak aan, de blonde Evert en de donkerharige David. Tegelijkertijd staken ze elkaar de hand toe en pakten die even stevig vast. Toen lieten ze allebei los en liep Evert op een holletje achter zijn ouders aan. Op het moment dat hij zichzelf had ingehaald, kwam de zon van achter de grote wolk tevoorschijn en veranderde het licht weer. Hij keek achterom naar de straat waar hij David had achtergelaten, maar er was niemand meer te zien. Onder het lopen stak hij zijn hand in zijn zak en voelde het appelklokhuis. Hij overwoog even om het weg te gooien, maar iets weerhield hem ervan.
Ze liepen het dorp uit en staken de rivier over naar het fort dat daar ooit als gevangenis gebouwd was.
‘Je kunt je toch niet voorstellen dat er in zo’n vredige omgeving zoveel mensen hebben geleden en zijn omgekomen,’ verzuchtte zijn moeder. Evert hoorde aan haar stem dat ze geëmotioneerd was. Hij snapte niet zo goed waar ze nou zo ontdaan over was. Hij zag hoe zijn vader een arm om haar heen sloeg en haar even tegen zich aan drukte.
‘En dat mensen elkaar dit hebben kunnen aandoen. Dat is onvoorstelbaar. En het ergste is dat het nog steeds gebeurt. De wereld heeft er niets van geleerd,’ zei zijn vader.
Evert probeerde zich voor te stellen wat er nou zo erg was aan het getto van Terezin dat ze net bezocht hadden. Er stonden een heleboel stenen gebouwen waarin mensen hadden gewoond, die elders vandaan kwamen. Goed, ze moesten soms met meerdere mensen in een kamer wonen, maar hij had vannacht ook met Patries op een kamer gelegen, omdat het hotel al duur genoeg was. In het gettomuseum, dat in een oude school was gevestigd, hingen allemaal foto’s en oude landkaarten en zijn ouders hadden om de beurt verteld wat er op te zien was. Hij had verlangend naar buiten gekeken, terwijl zijn ouders het hadden over Joden, Nazi’s, transporten en vernietiging.
Op hopelijk de juiste momenten had hij geknikt ten teken dat hij iets begreep of een verschrikt gezicht gezet. Ze hadden aan het eind ook nog een zwartwit film gezien en daar zag je allemaal blije mensen bij een voetbalwedstrijd. Zijn moeder had iets gezegd over het Rode Kruis en misleiding, maar het kon hem allemaal niet meer boeien. Gelukkig was hij David tegengekomen, zodat de dag toch niet helemaal verloren was geweest.
Patricia huppelde vooruit, totdat ze bij de ingang kwamen. Op vertoon van hun toegangskaart van het museum, mochten ze meteen door naar binnen. Ze kregen een foldertje met een plattegrondje mee en begonnen alle aangegeven bezienswaardigheden te bezoeken. Evert wees op een grote boog waarop een tekst stond, die hij niet kon lezen.
‘Arbeit macht frei, werk brengt vrijheid,’ vertaalde zijn vader. ‘De meest macabere tekst die je kunt bedenken.’
‘Wat is dat, macaber?’ vroeg Patricia.
‘Akelig, griezelig. Eigenlijk bedoel ik dat het een heel gemene tekst is, want de mensen die hier terecht kwamen hadden bijna geen kans op overleven. De meeste gingen dood, door uitputting, honger of mishandeling. Of ze werden expres doodgemaakt.’
Patricia rilde zichtbaar. De gezichten van zijn ouders stonden strak. Evert wist niet goed wat hij ervan moest denken. Het klonk allemaal zo onwerkelijk. Maar toen hij terugdacht aan de opmerkingen van David, begreep hij dat er misschien wel een kern van waarheid zat in wat zijn vader had gezegd. Hij zag het gezicht van de andere jongen voor zich toen hij had verteld dat ze naar de Kleine Vesting gingen. Er was grote schrik op te zien geweest, alsof het ging om iets angstaanjagends. Maar als Evert zo om zich heen keek, kon hij niets ontdekken dat hem verontrustte. Het zag er allemaal opgeruimd uit, er liepen geen mannen in uniform rond, niets om bang van te worden.
Ze liepen over het terrein en bezochten allerlei ruimtes die verschillende functies hadden gehad. Evert vond de onderaardse verbindingsgang het meest interessant, die eindigde op een grasveld dat voor executies was gebruikt. Hoewel hij probeerde er nonchalant onder te blijven, was hij toch onder de indruk toen hij hoorde dat hier mensen waren doodgeschoten of opgehangen. Hij hoopte maar dat hij er die nacht niet over zou dromen.
Iets verderop kwamen ze langs een openluchtzwembad en een bioscoop, wat op zich interessant leek, totdat zijn moeder vertelde dat alleen de bewakers daar gebruik van mochten maken, maar de gevangenen niet. Zijn vader vertelde dat het zwembad door de gevangenen gebouwd was als waterreservoir tegen brandbestrijding, maar dat ze bij de aanleg ervan vreselijk waren mishandeld en sommigen zelfs vermoord waren. Hij snapte er helemaal niets van. Waarom zou je mensen die hard werkten slaan en doodmaken? Dan had je er toch niets meer aan? Bovendien bestonden er toch allerlei regels waar zelfs bewakers zich aan moesten houden? Evert uitte zijn twijfels hardop en werd vervolgens door zijn vader uit de droom geholpen.
‘In die tijd vonden ze hier dat er geen regels golden. De Duitsers, niet allemaal, maar velen wel, hadden het idiote idee dat ze zelf superieur waren aan andere volken.’ Hij realiseerde zich dat het woord superieur uitgelegd moest worden aan zijn kinderen. ‘Veel beter dan anderen. Ze dachten dat ze zomaar andere mensen mochten wegjagen en hun huizen en land inpikken. Op enig moment hebben ze zelfs besloten dat bepaalde mensen niet meer thuishoorden in de wereld en dat die dus doodgemaakt mochten worden.’
‘Waarom dachten ze dat, pap?’ vroeg Patricia. Haar vader moest erg nadenken over deze vraag.
‘Niemand weet dat precies, Patries. Sommigen denken dat het gewoon in de Duitsers zit, anderen houden het er op dat het Duitse eergevoel een enorme knauw heeft gekregen nadat ze de eerste wereldoorlog hadden verloren. Ze voelden zich misschien wel heel erg vernederd en zochten een zondebok. Iemand die ze de schuld van al hun ellende konden geven.’
‘Dus eigenlijk weet niemand precies waarom die mensen zo gemeen deden tegen anderen,’ concludeerde Evert eenvoudig.
‘Nee, we weten alleen dat er heel veel mensen het slachtoffer van zijn geworden.’ Zijn moeder zuchtte.
Ze beëindigden de rondgang door de Kleine Vesting en liepen weer naar buiten. Op het voorterrein was een enorm kerkhof ingericht. Ze waren allemaal wat stiller dan op de heenweg, onder de indruk van wat ze gezien hadden en het verhaal er achter.
Terwijl ze terug liepen naar de auto die ze bij het park in het getto hadden achtergelaten, keek Evert regelmatig om zich heen in de hoop nog een glimp van David op te vangen. Hij speelde met het klokhuis in zijn ene zak en de Mars in de andere. Hoewel hij nog steeds niet begreep wat er nou zo erg kon zijn aan het weggooien van een restje appel in de struiken, kon hij zich er toch niet toe zetten te doen wat hij David zelf had aangeraden. David was bang geweest voor de Kleine Vesting, had zich afgevraagd of ze daar wel weer uit zouden komen. Hij begreep niet waarom iemand die angst kon hebben voor iets waar je gewoon in en uit kon lopen, zonder dat iemand je een strobreed in de weg legde. Maar hij wist bijna zeker dat als hij het klokhuis in de struiken bij het park zou weggooien, er moeilijkheden zouden komen voor David, zijn zusje Roosje of iemand anders. Hij kon het niet beredeneren, maar zo voelde het nou eenmaal.
Bij de auto gekomen haalde zijn moeder de kaart van Tsjechië tevoorschijn en vouwde hem uit op het dak van de Volvo. Zijn vader kwam achter haar staan en Evert zag dat hij zijn grote handen op zijn moeders heupen legde en haar even tegen zich aan drukte. Evert keek weg, want hij vond het maar raar als zijn ouders zo met elkaar omgingen. Hij stapte achter de bestuurdersstoel in en Patricia gleed naast hem. Hij zat graag achter degene die reed, vooral als dat zijn vader was, want dan keek hij toe hoe er geschakeld en gestuurd werd. Hij wist nu al dat hij zo snel mogelijk moest leren autorijden, want dan was je lekker onafhankelijk en kon je overal naar toe gaan. Dat hij nog een jaar of acht moest wachten tot hij een poging kon wagen het roze papiertje te bemachtigen, deerde hem niet. Alles was hij tot die tijd alvast kon leren was meegenomen.
Zijn ouders waren het eens over de route die ze naar hun vakantiehuisje zouden rijden, stapten in en zijn vader reed stapvoets het dorp uit richting Praag, vanwaar ze naar het zuidoosten zouden rijden.
Hoofdstuk twee
Het huisje lag op ongeveer twintig minuten van de doorgaande weg van Praag naar Brno. Ze hadden de juiste afslag gevonden, waren door het plaatsje Vetrny Jenikov en het gehucht Simanov gereden, geheel volgens de routebeschrijving die ze van het reisbureau hadden gekregen. Op de weg naar Hlavkov moesten ze een bospad op dat wat verscholen lag waardoor ze het de eerste keer misten en te ver reden.
Ze draaiden in Hlavkov om, reden dezelfde weg terug en vonden het goede pad. Na ongeveer een kilometer splitste het pad zich waarbij ze links prachtig uitzicht op een meer hadden en rechts een bordje zagen dat meldde dat ze in het Trojan recreatiegebied waren beland. Een heuvelachtig bospaadje leidde naar wat vakantiehuizen. Ze twijfelden even, totdat er een blonde vrouw in een bloemetjesjurk zwaaiend het paadje op kwam lopen. Ze gebaarde druk naar het paadje achter haar, knikte en lachte. Ze leidde hen naar een kabouterhuis met een puntdak, omgeven door een flink stuk tuin, gelegen aan een beekje dat richting het meer stroomde.
Paul parkeerde de auto naast het huisje met de neus naar het beekje. Ze stapten allemaal uit, blij dat ze hun benen konden strekken. De zon scheen vrolijk op hen neer, terwijl de blonde bloemetjesjurk met uitgestrekte handen op hen afliep. Ze wees op zichzelf, zei: ‘Irina Zemanova’ en gaf hen elk een hand, ondertussen druk pratend. Ze noemden hun eigen naam, die in haar gekwetter teloorging, maar dat leek allemaal niet uit te maken. Irina ging hen voor naar de andere kant van het huis, een trapje op en naar binnen. Het zag er heel gezellig uit, met veel houten meubelen, kleedjes en kleurrijke gordijnen. Er stond een grote houtgestookte kachel met een grote fauteuil er vlak naast. Evert ging gelijk even voelen hoe dat zat. Hij zag zichzelf al ’s avonds bij het haardvuur zitten met een spannend boek.
Een eethoek, een brede bank, een open keuken en een badkamer met douche en toilet completeerden de benedenverdieping. Een open trap in de woonkamer leidde naar de bovenetage waar zich een aparte slaapkamer bevond en een open ruimte met twee aparte bedden. Een buitendeur leidde nog naar een klein balkonnetje waarvandaan je goed de loop van het beekje kon volgen. Schuin tegenover hun huis stonden verschillende andere vakantiehuizen, allemaal in een geheel eigen stijl opgetrokken. Elk huis stond op een flink stuk grond, wat een prettig gevoel van ruimte gaf.
Nadat Irina hen in het huis wegwijs had gemaakt, beduidde ze hen met haar mee te lopen naar buiten, nadat ze een grote jerrycan van het aanrecht had gepakt. In ganzenpas liepen ze achter haar aan langs het beekje, over het terrein van de buren, een bruggetje over, totdat ze bij een bron kwamen waar ze drinkwater konden tappen. Het water uit de kraan kon alleen gebruikt worden voor afwassen en om het toilet mee door te spoelen, veronderstelde Paul hardop. Nou ja, als dat het enige ongemak was waar ze mee te kampen kregen, dan zou het een prima vakantie worden.
Terug in het huisje vroegen ze nog even waar de dichtstbijzijnde supermarkt was en wisselden ze telefoonnummers met elkaar uit, voor het geval dat. Irina tekende een keurig plattegrondje waarop ze precies aangaf hoe de familie naar het volgende stadje moest rijden en waar ze een winkel zouden vinden die 24 uur per dag open was. Patricia spitste haar oren toen ze haar ouders daarover hoorde en stelde meteen voor een keer ’s nachts te gaan shoppen. Paul schoot in de lach over het voorstel van zijn dochter en wees haar er vriendelijk op dat het in deze bossen ’s nachts ongetwijfeld aardedonker zou zijn en dat het niet zijn hobby was om op onbekend terrein te gaan dwalen zonder fatsoenlijke straatverlichting. Patricia trok haar schouders op ten antwoord, het zou haar ook eigenlijk worst wezen. Irina vertrok met de belofte een week later terug te zullen komen met fris beddengoed en liet Paul nog even zien waar hij stookhout kon vinden.
Er bleek een flinke voorraad in een schuurtje achter op het terrein te liggen. Hij wuifde haar vriendelijk gedag en liep terug het huis in, waar Mieke al begonnen was de kinderen aan het werk te zetten. Eerst moesten alle bedden opgemaakt worden en daarna begonnen ze de koffers en tassen leeg te maken. Het was al gauw een gezellige chaos in huis. ‘Net als thuis, hè mam!’ zei Patricia genietend. Mieke moest er om lachen.
Al gauw hadden ze zich gesettled en was het moment aangebroken om de supermarkt op te zoeken. Ze namen het kaartje van Irina mee en gingen vrolijk op pad. Eerst ging het richting Hlavkov en daarna passeerden ze nog wat andere kleine dorpjes, waarna ze in de grotere plaats Jihlava kwamen. Toen ze op de landkaart hadden zitten kijken waar ze nou eigenlijk heen gingen, hadden ze Jihlava maar een klein stipje gevonden. Het bleek een flinke stad te zijn, met een behoorlijk centrum met winkelstraten en een aanzienlijk aantal supermarkten.
Irina’s tekening bracht hen keurig rechtstreeks naar een Tesco-winkel, degene die dag en nacht open zou zijn. Binnen leek het een walhalla voor mensen die graag winkelen. Het was een soort kruising tussen een V&D en een Albert Heijn, er was van alles te koop. Paul en Mieke namen elk een kind onder hun hoede, omdat ze bang waren dat die twee anders voorlopig niet weer boven water zouden komen, zoveel was er te zien en te verkennen. Ze verdeelden het verzamelen van de boodschappen en besloten een andere keer wat uitgebreider het assortiment te bekijken. Tenslotte hadden ze nog twee weken te gaan en zouden ze vast nog wel eens terugkomen in deze winkel.
Toen ze alle noodzakelijke boodschappen gedaan hadden, rekenden ze af, laadden de auto vol en vonden in één keer de weg terug naar het huisje. Het was nog steeds heerlijk weer en als verrassing had Mieke bedacht te gaan barbecuen. Patricia en Evert hielpen hun moeder bij de voorbereidingen, terwijl Paul het vuur aan maakte. Ze genoten van hun eerste maaltijd in de tuin van hun huisje in het Trojan park.
In het gezin Van den Bos was het heel gebruikelijk om in de vakantie iedereen aan zijn of haar trekken te laten komen. Al werden de dagen gezamenlijk ingevuld, ieder kon aangeven wat hij of zij graag wilde zien of doen. Evert wilde graag het bos in, op avontuur, zoals hij het noemde en dus gingen ze bijna elke dag wel een poosje op pad. Speciaal voor dat doel hadden ze alle vier goede wandelschoenen, een veldfles en een dagrugzakje meegenomen. Soms bleven ze wel een paar uur weg, net zoals het uitkwam. Het maakte eigenlijk niet uit hoe ze liepen, Paul zorgde er met behulp van zijn kompas wel voor dat ze altijd weer goed uitkwamen. Ze genoten van de wandelingen die door het bos en over heuvelachtige weiden voerden. Evert had zich inmiddels verzoend met het feit dat ze in Tsjechië in een huisje zaten en niet – zoals zijn vrienden – aan het kamperen waren. Het feit dat het huisje op een open plek midden in het bos stond, had een hoop goed gemaakt.
Patricia vond het wandelen wel leuk, maar als zij mocht kiezen gingen ze steevast een dorp of stad in. Ze hield van winkelen, etalages kijken en bedenken waar ze het beste haar zakgeld aan kon besteden. Zij en Evert hadden allebei van hun oma wat extra geld meegekregen om iets leuks voor henzelf van te kopen. Patricia twijfelde of ze iets voor haar oma of voor oma’s hondje Joepie zou kopen of toch iets voor zichzelf. Ze vond het maar een lastige beslissing.
Mieke wilde graag naar Praag en dus togen ze op de eerste dinsdag van hun verblijf al bijtijds richting de grote stad. Het verkeer werd drukker naarmate ze dichter in de buurt kwamen en ze besloten om de auto bij een metrostation aan de rand van de stad te parkeren en vandaar met het openbaar vervoer verder te gaan. Dat bleek simpel en effectief te zijn. De kinderen keken hun ogen uit, ze waren alle drukte een beetje ontwend geraakt. Mieke had een plattegrond van de stad en een boekje met bezienswaardigheden meegenomen en daarmee al een rondwandeling door de binnenstad voorbereid. Ze gingen uiteraard alle toeristische hoogtepunten langs, wachtten geduldig bij de stadhuisklok tot de bewegende beelden op het hele uur hun opwachting maakten en slenterden door de oude stad en de Joodse wijk.
Toen ze wat vermoeid raakten sloten ze zich aan bij een rondrit door de stad die hen ook naar de overkant van de rivier de Vltava en naar de Praagse burcht bracht. Daar bleven ze een half uurtje om rond te kijken, waarna de bus hen terug bracht naar de oude stad. Omdat ze één dag te kort vonden om de stad goed te bekijken, besloten ze een week later nog eens terug te gaan en het accent op de westoever van de Vltava te leggen, waarbij ze de Kleine Zijde met haar pittoreske straten doorkruisten en de drukke Karelsbrug op- en afliepen. In de tussenliggende week hadden ze een bezoek gebracht aan grotten in de Moravische Karst en aan de stad Brno, waar ze zich helemaal op hun plek voelden, hoewel het bezoek aan de onderaardse kerkers van het kasteel Spielberg nou niet echt prettig was. Verder maakten ze de gebruikelijke toeristische uitstapjes:ze bekeken een sprookjeskasteel in Pernstejn, bezochten een oude Joodse wijk met kerkhof in Trebic en een synagoge in Polna. In Telc en Slavonice bewonderden ze de sgraffito op de huizen, een techniek waarbij meer diepte wordt gecreëerd dan er echt is.
Het tweede bezoek aan Praag was nog prima verlopen, maar het weer was omgeslagen in de laatste dagen dat ze in Tsjechië waren. Ze hadden zich wat meer moeite moeten getroosten om zich te vermaken, doordat ze niet zomaar meer een wandeling in de omgeving konden maken, zonder op allerlei modderige paadjes terecht te komen. Ze hadden zitten lezen, spelletjes gedaan en elkaar bij de houtkachel verhalen verteld als het te hevig regende. Mieke was bang geweest dat ze niet meer met de auto weg konden komen als de regen nog lang zou aanhouden, maar Paul had haar angst weggewuifd. Het liefst had ze gezien dat hij de auto bovenaan het pad had gezet, maar hij had er niets van willen horen. Tot nog toe had hij gelijk gehad en waren ze nog steeds weggekomen. Nu het wandelen er bij in schoot hadden ze nog wat uitstapjes gemaakt.
Ze waren naar Znojmo gereden aan de Oostenrijkse grens en hadden met regenjassen aan en capuchons op door het middeleeuwse stadje geslenterd en in een koffiehuis wat gedronken en taart gegeten. De rit ernaartoe had langer geduurd dan verwacht omdat de weg vrij smal was, niet tot inhalen uitnodigde en verschillende weggebruikers extreem langzaam reden vanwege het slechte weer. Tegen de tijd dat ze door het stadje liepen was het wat opgeklaard en gedurende de terugreis was het zo goed als droog.
Op de vrijdag voordat ze zouden vertrekken pakten ze alvast zoveel mogelijk hun spullen in, ruimden het huis op en brachten een afscheidsbezoek aan Jihlava, waarbij ze een wandeling over de stadsmuren maakten. Ze liepen nog een keer over het grote stadsplein en streken met een ijsje neer op het stenen muurtje bij de fontein. Paul en Mieke bespraken hoe laat ze de volgende dag wilden opstaan om op tijd alles klaar te hebben voor hun vertrek. Irina’s man Jirka zou om tien uur langskomen om de elektriciteit af te rekenen en de huissleutel weer in ontvangst te nemen.
‘Iedereen douchen, aankleden, ontbijten, laatste spulletjes inpakken en even door het huis flitsen om de boel aan kant te maken. Dan moet je toch zeker op twee uur rekenen,’ zei Mieke.
‘Nou, dan staan we gewoon om zeven uur op en dan hebben we alle tijd. Ik heb geen zin om te moeten haasten en met de tong op de schoenen weg te rijden,’ besloot Paul. De kinderen hoorden het gelaten aan, want ze wisten dat ze toch pas zo laat mogelijk wakker gemaakt zouden worden.
‘Gaan we morgen naar huis?’ vroeg Patricia. Evert gaf haar een stomp.
‘Nee, suffie, we gaan eerst nog naar Auschwitz. Dat wéét je toch.’
‘Het is helemaal niet nodig om je zusje te stompen, Evert. En suffie vind ik niet echt aardig klinken,’ zei zijn moeder geprikkeld.
‘Nou, ze vraagt het nu al voor de zoveelste keer, ze kan toch ook gewoon eens opletten?’
‘Ik wil eigenlijk wel gewoon naar huis. Ik mis oma en Joepie.’ Het begon een beetje op dreinen te lijken, iets waar Evert een enorme hekel aan had. Zijn moeder aaide Patricia over haar hoofd.
‘Dat weet ik, liefje, maar nu we al zover in de richting zitten willen je vader en ik toch heel graag Auschwitz nog bezoeken. Als we daar geweest zijn, gaan we zo snel mogelijk naar huis.’ Mieke drukte een kus op haar dochters blonde haren en begon haar te kietelen, wat Patricia een schaterlach ontlokte. Mieke realiseerde zich dat een bezoek aan het vernietigingskamp in Polen nou niet direct viel onder gezellige vakantie-uitstapjes, maar ze had dit voor hun vertrek al met Paul afgesproken. De reden voor het voorgenomen bezoek lag in het verleden.
Mieke’s ouders hadden als verliefde jongelui de tweede wereldoorlog meegemaakt. Haar vader, Johan, was ondergedoken geweest omdat hij de door de Duitse bezetter vereiste loyaliteitsverklaring niet had willen tekenen. Hij had zijn vriendinnetje, Trijntje, slechts sporadisch kunnen bezoeken, maar hun liefde had hen beiden door de moeilijke tijd geholpen. Allebei hadden ze vroegere klasgenoten zien vertrekken: sommigen werden tewerkgesteld, anderen zagen de voordelen van het grote Duitse Rijk, sloten zich aan bij de vijand en vertrokken vrijwillig naar het front. Enkelen waren net op tijd geëmigreerd of meldden zich bij het verzet. Sommigen zaten zo rustig mogelijk hun tijd uit en probeerden vooral niet op te vallen. En weer anderen, met name enkele Joodse en communistische vrienden, hadden niet op tijd onder kunnen duiken en waren op transport gesteld. Van hen was niemand teruggekomen. Mieke, die een paar jaar na de oorlog werd geboren, was vernoemd naar haar moeders beste vriendin, Mieke Cohen, een levenslustige jonge Joodse meid wier foto nog altijd op het dressoir in haar moeders flat stond.
Als klein meisje had Mieke vaak gevraagd of haar moeder haar nog eens alle verhalen van vroeger wilde vertellen, over hoe de vriendenclubjes kattenkwaad uithaalden. Trijntje vertelde altijd honderduit over haar schooljaren, maar wilde pas later, toen Mieke al ruim volwassen was, zeggen hoe het met haar oude schoolkameraden afgelopen was. Voor iedereen had ze een vriendelijk woord, zelfs voor de vrienden die zich tegen hun eigen volk hadden gekeerd. Die waren verblind geweest, zei ze dan. Maar als ze bij de Joodse drieling Emmie, Saul en Rietje Pinto aankwam en het over Sjef en Sjoerd van Berkel had, twee neven uit communistische gezinnen, dan liepen de tranen haar over de wangen en uiteindelijk begroef ze haar gezicht in haar schoot en noemde als laatste de naam van Mieke Cohen, die vanuit Auschwitz een kaart naar familie had moeten sturen om te zeggen hoe goed ze het daar had. Dat was het laatste geweest wat Trijntje van haar allerliefste vriendin had gehoord.
Maar de kaart was niet gericht geweest aan de Cohens, maar aan de familie Blaauw, op een fictief adres, waardoor de kaart niet bezorgd kon worden. Hij bleef enkele dagen op het postkantoor liggen totdat hij verhuisde naar het bureau van juffrouw Jonkers, wier taak het was uit te zoeken wat er met onbestelbare stukken moest gebeuren.
Juffrouw Jonkers, een ongetrouwde tante van Trijntje, puzzelde wat met de gegevens op de kaart, maar kwam er niet uit. Toen ze de volgende zaterdagavond bij het gezin van haar zuster ging eten, nam ze de kaart mee in de hoop dat iemand van het gezelschap de geadresseerde of de afzender zou kennen. De kaart deed de ronde over de gedekte tafel en toen hij bij Trijntje belandde begon deze al snel de diepere betekenis van de vrolijke tekst door te krijgen.
Lieve familie Blaauw, lieve Weijntje, ik schrijf jullie uit een klein, genoeglijk plaatsje in het grote Duitsche Rijk. Het is een jofele plek om te vertoeven, we hebben het allen reuze naar onze zin. Ik groet jullie allerhartelijkst vanuit het mooie Auschwitz. Miriam Cohen.
Weijntje Blaauw was zij, Trijntje Zwart. Ze hadden zitten dollen over later, later als ze volwassen zouden zijn en als echte dames regelmatig een glas wijn zouden drinken.
‘Jou hadden ze beter Wijntje kunnen noemen in plaats van Trijntje’, had Mieke gekscherend gezegd. ‘En voor je het weet ben je dan blauw! Ha, niks Trijntje Zwart, Wijntje Blauw!’ De vriendinnen hadden dubbel gelegen.
Dus de kaart was onweerlegbaar aan haar, Trijntje, gestuurd. En de tekst? Die bombastische woorden? Trijntje hoorde het Mieke al zeggen, met een hete aardappel in haar keel. Jofel! Genoeglijk! Reuze! Nee, zulke kreten hadden ze nooit serieus gebruikt. Maar wat haar veronderstelling dat de hele boodschap juist tegengesteld bedoeld was onderstreepte, was de ondertekening met Miriam Cohen.
‘Als ik ooit doodga moeten ze me maar Miriam noemen, dan is er geen verwarring over of ik Joods ben of niet, maar zolang ik leef heet ik Mieke!’ had Mieke ooit vol vuur gezegd toen het gesprek eens op naamgeving was gekomen.
Trijntje had haar tante gezegd dat ze wist voor wie de kaart bedoeld was en dat ze hem persoonlijk zou afgeven en daarmee was de kous af geweest. Ze had Johan geïnformeerd zodra ze hem zag en bij hem en met hem gehuild, toen en daarna nog vele keren. Later, toen hun dochter geboren was, vonden ze allebei meteen dat het kind Mieke Miriam moest heten.
Vanaf hun vakantieadres in Tsjechië kon het gezin Van den Berg in een paar uur het plaatsje Oswiecim bereiken en dan zouden ze de volgende dag het kamp bezoeken. Door de verhalen van haar moeder en ter nagedachtenis aan degene naar wie ze vernoemd was, vond Mieke het belangrijk om in Auschwitz geweest te zijn, al was het maar een keer in haar leven. Paul was het direct met haar eens geweest, ook al wisten ze van tevoren dat het een beladen bezoek zou zijn.
Ze hadden er met de kinderen over gesproken en hen uitgelegd wat er in het kamp was gebeurd, al die jaren geleden. Ze hadden een link gelegd met het getto in Terezin waar ze aan het begin van de vakantie geweest waren. Het bezoek aan Terezin was goed verlopen, hoewel Paul en Mieke zich realiseerden dat de waanzin van de oorlog maar moeilijk uit te leggen was en dat het – zelfs voor henzelf – onbegrijpelijk bleef hoe het ene volk het andere kon uitmoorden. Het bezichtigen van Auschwitz was bijna een logisch vervolg op het bezoek aan Theresienstadt. Terezin het opvang- en doorgangskamp, Oswiecim het werk- en, vooral. vernietigingskamp.
Patricia stond op van het stenen muurtje, balanceerde even op haar tenen, draaide een bevallig rondje en zei: ‘Nou, dan moeten oma en Joepie maar even wachten.’ En daarmee was de kous af.
Hoofdstuk drie
Tegen vier uur reden ze Oswiecim binnen. Mieke wist niet goed wat ze verwacht had, maar in elk geval niet een stadje dat er uitzag als elk ander plaatsje waar ze doorheen waren gereden. Ze hadden het kamp op de weg naar het plaatsje al zien liggen, het leek net een groot afgezet militair terrein. Sobere borden verwezen naar het museum en de parkeerplaatsen. Ze besloten eerst maar door te rijden naar het stadje zelf om een hotel te zoeken. Ze vonden een klein, schappelijk geprijsd onderkomen, net aan de andere kant van het plaatsje.
Ze installeerden zich, fristen zich op en gingen lopend op verkenning uit. Ze ontdekten een eethuisje waar ze later die dag het diner zouden gebruiken. Mieke vond het een beetje onwerkelijk, dat ze hier nu vrij en blij rondliepen, met op nauwelijks een kilometer afstand het kamp waar al die gruwelijkheden gebeurd waren. Hoe zouden de huidige bewoners van het plaatsje daar tegenover staan? Droegen die dit verleden als een gezamenlijke last of ging het leven gewoon door?
De volgende dag waren ze om negen uur fris en schoon en hadden ze al ontbeten. De avond ervoor hadden Mieke en Paul allebei nog wat zitten lezen in een folder over het kamp die ze in het hotel gekocht hadden. Ze waren redelijk voorbereid, maar vonden het toch een goed idee om zich in het museum aan te sluiten bij een groep met een gids. De uitleg was Engelstalig en de gids, een jonge vrouw die zich voorstelde als Isabella, vertelde in heldere taal wat er zich allemaal in het kamp had afgespeeld. Mieke en Paul vertaalden haar uitleg selectief en in simpele bewoordingen voor hun kinderen. In Auschwitz zelf stonden alleen maar stenen barakken, die allemaal nog in goede staat waren of intussen gerenoveerd.
Samen met de gids bezochten ze een aantal belangrijke plekken in het kamp, zoals de appèlplaats, de cellen waar mensen op hun executie wachtten of op een andere manier de dood vonden, de muur waar de executies werden uitgevoerd en het crematorium. In verschillende gebouwen waren thematentoonstellingen ingericht, waar ze later nog een kijkje zouden nemen. Aan het einde van het officiële bezoek aan Auschwitz, stapte de hele groep samen met Isabella in een bus die hen naar het subkamp Auschwitz II, oftewel Birkenau, bracht.
Birkenau was een desolate plek, hier hadden ooit driehonderd barakken gestaan. Houten stallen, ooit bedoeld voor 52 paarden, waren omgebouwd tot barakken waar met kleine aanpassingen 1000 gevangenen waren ondergebracht. Stenen gebouwen waren zonder fundering op de moerassige grond gebouwd. Een paar barakken waren omgebouwd tot toiletruimte. Iedereen huiverde bij het idee dat de gevangenen hier massaal in een grote ruimte hun behoefte hadden moeten doen, zonder enige vorm van privacy. De gids vertelde dat de mensen in lange rijen op hun beurt hadden moeten wachten en vaak last hadden van diarree en dat de slechte sanitaire voorzieningen het er allemaal nog erger op maakten. Verderop in het kamp bezichtigden ze de gaskamer die door de Nazi’s was opgeblazen in de hoop hun misdaden te verbloemen. Er lag alleen nog een hoop puin, niets herinnerde meer aan wat hier gebeurd was.
De rondleiding was ten einde, de gids vertelde dat ze nog op het terrein konden rondkijken als ze wilden en op enig moment weer de bus terug naar Auschwitz I konden nemen. Paul en Mieke overlegden even of ze direct terug zouden gaan, maar besloten zelf nog even in Birkenau te blijven. Dit deel van het Auschwitz-complex maakte eigenlijk de meeste indruk op hen. Hier hadden mensen zoals zijzelf een onmenselijk bestaan gekend, waren hele konvooien naar de gaskamers geleid. Ze slenterden in gedachten over het terrein, langs de plek waar het perron lag waar de treinen waren aangekomen en de mensen in twee groepen waren verdeeld. Links voerde direct naar de gaskamers, rechts bood uitstel. Maar waar was men beter af geweest? Degenen die de selectie overleefden gingen een hel tegemoet.
Patricia hield haar vaders hand vast terwijl ze zwijgend om zich heen keek. Ze wist niet helemaal goed te plaatsen wat ze allemaal gehoord en gezien had, maar ze had wel begrepen dat dit geen fijne plek was. Haar moeder had gezegd tijdens de rondleiding dat zelfs het weer meewerkte om een beetje een indruk te krijgen van het kampleven. Aangezien het koud en nat was, begrepen Patricia en Evert dat het allemaal heel naar had moeten zijn. Terwijl ze langs de spoorrails naar de achterkant van het terrein liepen, klaarde het weer wat op en verscheen er af en toe zelfs een waterig zonnetje. Ze wandelden langs het monument voor de slachtoffers en liepen in de richting van het badhuis dat nog bewaard was gebleven.
Toen de zon achter een wolk verdween veranderde het licht, net als het in Terezin had gedaan. Evert had geconcentreerd gekeken waar hij liep om niet te struikelen over het oneffen terrein, maar nu was hij meteen alert. Hij keek snel naar zijn ouders en zusje, maar die liepen gewoon door alsof er niets aan de hand was.
Een jongen die op hem leek, liep achter het groepje aan. Van de kant waar ooit de houten barakken hadden gestaan, zag hij een figuurtje aan komen lopen. Toen het dichterbij kwam, ontwaarde hij een mager jongetje in een gestreepte pyjama met een raar mutsje op. Het jochie stopte vlak bij hem en hij moest vreselijk zijn best doen om in het smalle figuurtje zijn vriendje uit Terezin te herkennen.
‘David?’ vroeg hij ongelovig. De donkere ogen in het ingevallen gezichtje lichtten even op bij het horen van die naam.
‘Evert? Je bent het echt! Ik dacht al dat ik je zag.’
Evert deed een pas naar voren om David te omhelzen en moest zich vermannen om niet terug te deinzen toen hij alleen maar een zak met botten vast hield.
‘Je bent gekomen. Ik hoopte het zo.’ David sprak zachtjes, alsof het hem grote moeite kostte.
‘Ben je al lang hier?’ vroeg Evert, terwijl hij in zijn zakken rommelde of hij nog iets eetbaars kon vinden. Hij vond nog een halve Sultana die hij David aanbood. Het koekje werd met een korte knik aanvaard en snel verorberd. David wees op de veldfles aan Everts riem. Het gebaar werd meteen begrepen en even later dronk David gulzig van het inmiddels lauwe water.
‘Kort nadat we elkaar in Terezin hebben gezien, moesten we met heel veel mensen tegelijk weg. Het leek net een gewoon dorp, zo weinig mensen bleven achter. We kregen te horen dat we ergens anders gingen wonen, in een grote stad. Het zou allemaal heel leuk zijn.’ David gebaarde om zich heen om, waarmee hij wilde aangeven dat het helemaal niet zo fijn was waar hij terecht gekomen was. Evert volgde het gebaar, maar zag niets anders dan de kale vlakte met een paar stenen gebouwen en wat houten barakken.
‘De treinreis duurde eindeloos, we hadden weinig te eten en te drinken, en sommige mensen werden onderweg ziek. Toen we hier aan kwamen is mijn moeder meteen weer weggegaan. Die kant op.’ Hij wees naar de hoek linksachter op het terrein, waar de gids hen de opgeblazen gaskamer had laten zien. ‘Ik heb haar niet meer gezien. Mijn vader en ik zijn nog een tijdje samen gebleven, maar hij kreeg vreselijke diarree, zo erg dat hij niet meer kon eten zonder dat het gelijk weer eruit kwam.’
Evert trok een vies gezicht bij het geschetste beeld, maar bedacht gelijk een oplossing.
‘Mijn moeder heeft daar wel iets voor. Die koopt altijd de halve drogist leeg voordat we op vakantie gaan. Ik zal het zo wel even vragen.’
David schudde zijn hoofd. Zonder veel emotie vertelde hij dat zijn vader was gestorven en dat zijn lichaam verbrand was in het crematorium.
‘Nu ben ik alleen. En straks ben ik er ook niet meer.’
Evert wist niet goed hoe hij moest reageren. Hij had nog nooit meegemaakt dat een vriendje zijn ouders verloor. Ineens schoot hem iets uit het gesprek in het getto te binnen.
‘Maar Roosje dan, waar is die?’
Davids lippen krulden zich in een voorzichtig lachje.
‘Roos is achtergebleven in Terezin. Ze was heel erg verkouden en moeder was bang dat ze het onderweg nog erger zou worden. Onze rabbi heeft haar bij aardige mensen ondergebracht, totdat ze beter is en dan zou ze ons achterna reizen. Daarom ben ik hier, waar de treinen aankomen. Dan kan ik in de gaten houden of ze er al is.’ David viel even stil. ‘En haar verstoppen.’
Evert keek in het rond om te zien of zijn ouders, Patricia en hij zelf nog in de buurt waren. Hij zag het groepje in de buurt van het oude badhuis lopen, zijn ouders met de armen om elkaar heen. Patricia huppelde en zelf liep hij schijnbaar doelloos heen en weer.
‘Je zei net dat je er zelf straks ook niet meer bent. Ga je weg dan? En hoe moet het dan verder met Roos als die hier komt?’
‘Het gerucht gaat dat onze hele ploeg binnenkort vergast wordt. En geruchten zijn hier meestal waar. Ik zou liever tegen de stroomdraden van het hek aanlopen, dan beslis ik het zelf. Maar misschien heb ik nog tijd om Roos te redden. Dus ik moet het gewoon afwachten.’
Evert keek David met grote ogen aan, terwijl de laatste zo rustig over zijn lot praatte. Na alles wat de gids en zijn ouders hem verteld hadden over Auschwitz, begreep hij precies wat vergassen inhield. Maar hoe kon een jongetje in 1993 nog naar een gaskamer gevoerd worden, die achtenveertig jaar daarvoor was opgeblazen? Sterker nog, hoe kon hij, Evert, hier met David staan praten, terwijl hij honderd meter verderop met zijn ouders mee liep? David was echt, hij had hem omhelsd, iets te eten en te drinken gegeven. Ze praatten samen. Hij dacht weer aan het klokhuis dat hij van David terug had gekregen. Dat was ook echt geweest. Hij schudde zijn hoofd.
‘Wat als Roos niet komt? Misschien blijft ze wel in Terezin of gaat ze ergens anders naar toe?’ David keek strak voor zich uit, terwijl Evert deze woorden sprak. Ja, wat als zijn zusje niet kwam? Hij voelde in zijn broekzak en haalde er iets uit.
‘Hier’, zei hij en opende zijn knuist. In de palm lag een puzzelstukje. Maar het was niet zozeer het puzzelstukje, als wel het nummer dat in zwarte inkt op Davids onderarm stond, dat Evert opviel. Hij probeerde er niet naar te staren, maar te luisteren naar wat David vertelde.
‘Er zijn vier stukjes, het is maar een kleine puzzel. Mijn vader, moeder, Roos en ik hebben er allemaal een. Kijk’, David draaide het stukje om, waardoor aan de achterkant een getekend haakje zichtbaar werd. ‘Achterop elk stukje staat een letter. De Bet, de Kaf, de Resh’, hij hield zijn eigen stukje met het haakje omhoog, ‘en de Kaf Sofiet. Zo schrijf je in het Hebreeuws onze naam. Mijn moeder zei dat we door de puzzelstukjes altijd met elkaar verbonden zullen zijn, want als alle stukjes gelegd zijn, is onze naam compleet. De stukjes van mijn ouders zijn in Canada, een vriendin heeft ze daar gezien. Roosje heeft het laatste stukje. Moeder heeft het met een koordje om haar pols gebonden. Als ze niet hierheen komt, wil jij haar dan zoeken?’ Zijn grote zwarte ogen keken hoopvol. Evert knikte.
‘Dat beloof ik.’ Hij stak zijn hand uit naar David en kneep voorzichtig in het toegestoken magere handje van zijn vriend om de afspraak te bezegelen. David drukte een kus op het puzzelstukje en gaf het aan Evert die het zorgvuldig in zijn zak stak. Op dat moment veranderde het licht en verdween David. Evert keek waar zijn familie was en liep die kant op om ongemerkt weer in zichzelf op te gaan.
Zijn ouders waren allebei erg stil, Patricia begon zich wat te vervelen en Evert wist eigenlijk niet goed wat hij moest doen. Hij had het puzzelstukje diep in zijn zak weggestopt en voelde steeds even of het er nog was. Hij moest steeds aan Roosje denken, waar hij haar moest zoeken als ze niet naar Auschwitz zou komen. En als hij nou straks naar huis ging, hoe kon hij dan weten of ze misschien niet alsnog met de trein uit Terezin was gekomen? Er zat hem nog iets anders dwars.
Als dit Polen was en Davids ouders hier dood waren gegaan, hoe konden dan hun puzzelstukjes in Canada zijn? Dat land lag heel ver weg, dat herinnerde hij zich nog wel van de aardrijkskundeles. Ze moesten ze wel per post gestuurd hebben. En die vriendin had David natuurlijk weer gebeld dat ze die stukjes in Canada had gezien. Stom dat hij niet gevraagd had naar de naam van die vriendin en waar die woonde. Hij nam een besluit: ze zouden voorlopig nog niet kunnen vertrekken.
‘Morgen gaan we lekker naar huis, naar oma en Joepie,’ zong Patricia met lange uithalen op een zelfbedacht wijsje toen ze terugreden naar hun hotel. Evert klemde zijn kiezen op elkaar, want hij wilde eerst met zijn vader overleggen, zonder dat Patricia ervan wist.
Toen ze uitstapten op de parkeerplaats, vroeg hij zijn vader of ze samen even een eindje konden lopen. Zijn moeder mompelde iets van ‘mannenpraat’, maar keek hen vriendelijk na, terwijl ze haar dochter die mee wilde lopen bij de arm greep.
‘Nee, Patries, laat de jongens maar even samen zijn, dan gaan wij vast lekker naar boven een beetje tutten.’
Patricia giechelde omdat ze haar vader niet als een jongen maar als een vader zag en liet zich gewillig mee naar de hotelkamer voeren.
Evert en zijn vader liepen achter langs het hotel in de richting van een klein bos. Paul wachtte geduldig tot Evert zou zeggen wat hij op zijn lever had. Na even gezocht te hebben naar de juiste woorden, zei Evert:
‘Pap, we kunnen echt nog niet weg, hoor. Ik heb beloofd dat ik iemand zou zoeken als die hier niet kwam, maar dan moet ik natuurlijk wel zeker weten dat die persoon hier niet gekomen is.’ Zo, dat was er uit. Hij had David niet verraden en ook Roosje niet genoemd, maar wel de ernst van de zaak aangegeven.
Zijn vader knikte, alsof hij het helemaal begreep.
‘En wat je belooft moet je doen.’ Evert knikte, opgelucht dat zijn vader het met hem eens was.
‘Aan wie heb je dat beloofd? En wie zou je zoeken? En waar?’ Oh nee, hè, daar kwamen toch de vragen waar hij geen antwoord op wilde geven.
‘Pap, dat kan ik echt niet zeggen. Ik kan toch mijn vrienden niet verraden?’
Paul pakte zijn zoon bij de schouders en keek hem diep in de ogen aan.
‘Nee, Evert, je vrienden mag je niet verraden, dat ben ik met je eens. Maar jouw vrienden zijn thuis, in Deventer, en ik heb nog nooit van een van hen gehoord dat ze mensen in Polen kennen.’
Evert wilde ertegenin brengen dat zijn vader David helemaal niet kende, maar bedacht toen ineens dat het allemaal wel heel raar gelopen was. Het licht dat veranderde, het jongetje dat uit het niets was gekomen en daar ook weer in verdwenen was, hij zelf die op twee plaatsen tegelijk was geweest. Het leek wel of hij het had gedroomd! Maar net als in Terezin, toen hij het klokhuis als bewijsstuk had gehad, voelde hij nu het puzzelstukje in zijn broekzak zitten. Zijn vingers omklemden het en gaven de doorslag.
‘Kunnen we morgen dan nog een keer naar het kamp gaan?’
‘Ik dacht dat je daar inmiddels wel genoeg van had. Je moeder en Patries willen naar huis en, eerlijk gezegd, ik ook wel.’ Paul zag een schittering in de ogen van zijn zoon. ‘Als je me nu eens gewoon vertelt wat er aan de hand is?’
Evert liet zijn vader eerst geheimhouding beloven, want hij wilde voor geen goud David in de problemen brengen. Hij maakte zich los uit zijn vaders greep en liep het bospad op. Paul liep naast hem en omdat ze elkaar niet aan hoefden te kijken, was het wat gemakkelijker om meer te vertellen. Evert begon met de ontmoeting in Terezin, vertelde over het voetballen en het klokhuis en eindigde met de belofte in het Poolse kamp en het puzzelstukje. Zijn vader luisterde aandachtig en vroeg toen: ‘Heb je dat puzzelstukje nog?’
Evert knikte en haalde het uit zijn broekzak tevoorschijn. Hij legde het voorzichtig op zijn handpalm en liet het aan zijn vader zien.
‘Kan het niet zijn dat je het allemaal gedroomd hebt? Zowel Theresienstadt als Auschwitz zijn heel aangrijpend geweest. Het kan heel goed dat je er ’s nachts door hebt liggen woelen en naar gedroomd hebt.’
Evert bleef naar het puzzelstukje staren. Het speet hem dat hij het klokhuis uiteindelijk had weggegooid, maar het puzzelstukje was echt, dat kon zijn vader zo zien. Hij draaide het om, denkend aan wat David had gezegd over de naam die op de achterkant zou staan. Hij zag alleen het rare haakje, dat met een vulpen getekend was.
Paul zag het dilemma in zijn zoon en stelde een compromis voor: morgen zouden ze nog een keer naar het kamp gaan en als moeder en Patricia niet mee wilden, konden die gaan winkelen in het dorp.
Evert was blij dat hij zijn vader over de streep had kunnen trekken, moeder en Patries vonden het minder leuk. Met de toezegging dat er niet meer dan een uur verloren zou gaan, namen ze uiteindelijk genoegen.
De volgende dag laadden ze hun overnachtingstassen in de auto en reden richting het kamp. Mieke en Patricia werden onderweg afgezet om nog wat te winkelen en Paul en Evert gingen meteen door naar Birkenau. Evert had het puzzelstukje zorgvuldig in een zakdoek gewikkeld en in zijn jaszak gestoken. Hij had gezorgd voor een gevulde veldfles en een appel en een banaan van de ontbijttafel meegenomen. In het kamp aangekomen liep hij linea recta naar de plaats links achterin waar hij David de vorige dag gezien had. Zijn vader moest zich haasten om hem bij te houden. Paul zag Evert om zich heen kijken en hoorde hem zachtjes Davids naam fluisteren. Er kwam geen reactie, ook niet toen Evert harder begon te roepen. Paul wist niet goed wat hij er van moest denken, maar hij had met zijn zoon te doen. Hij vond het best stoer van Evert dat hij hier stond te wachten op een denkbeeldig vriendje dat hij wilde helpen en had niet de minste behoefte hem erom uit te lachen. Kon hij maar iets doen!
Evert keek naar de hemel waar geen wolkje aan te zien was en besefte dat het licht niet meer zou veranderen en David zich dus niet meer zou laten zien. Hij liet zijn schouders zakken en moest zich inhouden om niet te gaan huilen. Hoe moest hij nou ooit te weten komen of Roosje toch nog was gekomen en of David haar dan had kunnen verstoppen? En wat was er met David gebeurd?
Hij keek angstvallig in de richting van de gaskamers in de linker- en rechterhoek van het terrein en kneep zijn ogen tot spleetjes in de hoop zijn vriend te zien. Niets bewoog zich in deze uithoek. Zijn vader pakte hem zachtjes bij zijn schouders en liep met hem nog een keer het terrein over. Ze trokken deuren van barakken open en keken zorgvuldig of er niet toch ergens een klein jongetje was weggedoken. Paul betrapte zich er op dat hij Davids naam riep, zo had Evert hem ervan weten te overtuigen dat de jongen echt was. Maar hoe ze ook zochten en riepen, David kwam niet te voorschijn. Met pijn in het hart liet Evert zich meetronen, het terrein af en de auto in. Zijn hand hield hij angstvallig in zijn zak waar het puzzelstukje nog steeds in een zakdoek gewikkeld was. Het enige tastbare dat over was.
Heden
Hoofdstuk vier
Jaren gingen voorbij, waarin het beeld van David langzamerhand vervaagde tot het droombeeld dat hij volgens Paul geweest moest zijn. Evert groeide op, doorliep met niet al te veel problemen de middelbare school en meldde zich aan bij de politieacademie. Hij kwam door de selectieprocedure, maakte snel vrienden en genoot van zijn studietijd.
Zijn stageperiodes bracht hij door in Apeldoorn en Groningen, waar hij tijdelijk bij vrienden van zijn ouders verbleef. Hij studeerde af en solliciteerde naar een baan bij het korps Rotterdam-Rijnmond en werd, samen met vijf jaargenoten, aangenomen. Toen hij officieel geïnstalleerd werd, kwamen zijn ouders naar Rotterdam om daarbij aanwezig te zijn. Het was een hele gebeurtenis waarbij meerdere politiemensen tegelijk de eed of de belofte aflegden. Toen Evert aan de beurt was, zagen Paul en Mieke trots hoe zelfbewust hun zoon was geworden.
Toen de plechtigheid voorbij was, volgde er een receptie en daarna gingen kersverse politiemensen en genodigden in kleine groepjes uiteen. Evert vertelde dat hij met zijn jaargenoten had afgesproken samen met de diverse familieleden uit eten te gaan om hun aanstelling te vieren. Ze hadden in hartje Rotterdam een tafel gereserveerd in een gezellig restaurant. Er was geen tafelschikking gemaakt, maar toevallig kwam Evert tegenover zijn studiegenoot Bram te zitten, die geflankeerd werd door zijn moeder en een oude man met wit haar en dito baard, gekleed in een ouderwets donkergrijs pak met een wit t-shirt eronder, die als Brams opa werd voorgesteld. Everts ouders zaten allebei rechts van hem, terwijl het enige meisje van hun jaar dat in Rotterdam zou komen werken, Elise, links van hem zat.
Elise en Bram begonnen een geanimeerd gesprek met elkaar, waarin ze al gauw de mensen om hen heen betrokken. Ze hadden diverse schalen met kleine hapjes besteld die heen en weer over de tafel geschoven werden, zodat iedereen zich zelf kon bedienen. Evert merkte dat Bram meestal voor zijn opa opschepte, zodat deze de schalen niet zelf hoefde te pakken. Terwijl Elise een verhaal vertelde waardoor iedereen aan haar lippen hing, viel Everts oog op een mandje brood dat net buiten zijn bereik stond, tenzij hij ongegeneerd over de tafel zou gaan hangen. Hij ving de blik op van Brams opa en mimede Mag ik wat brood van u?. De oude heer begreep hem direct, strekte zijn hand uit naar het mandje en hield het Evert voor. De donkergrijze mouw van het jasje was omhooggeschoven en ontblootte een nummer dat zwart afstak tegen de blanke onderarm. Een vage herinnering schoot door Everts hoofd, maar hij kon haar niet vasthouden. Hij pakte het mandje aan, bedankte de man en knabbelde bedachtzaam op een broodje. De avond verliep in een gemoedelijke sfeer en aan het einde ervan werden er afspraken gemaakt om elkaar nog eens te ontmoeten.
Evert was begonnen met zijn werkzaamheden op het hoofdbureau. Hij had het erg naar zijn zin, hoewel hij het wel wennen vond om zulke lange werkdagen te maken. Hij had inmiddels een leuke etage gevonden, die hij samen met Bram ging betrekken. Pas als ze allebei wat in salaris omhoog gegaan waren en wat hadden kunnen sparen, zouden ze op zoek gaan naar iets van henzelf. Ze hadden dat plan al gemaakt toen ze wisten dat ze allebei naar Rotterdam zouden gaan. Van de vijf studiegenoten die tegelijk met hem waren geïnstalleerd kon hij het beste met Elise en Bram opschieten, maar omdat Elise met haar vriend zou gaan samenwonen, was de keuze voor een huisgenoot snel gemaakt.
Ze hadden de flat opgeknapt en waren die nu aan het inrichten met geleende en gekregen spullen. Met name uit het huis van Everts ouders hadden ze heel wat meubilair en serviesgoed kunnen meenemen, omdat Paul en Mieke kleiner wilden gaan wonen. Evert had zijn moeder beloofd dat hij binnenkort langs zou komen om zijn oude kamertje op te ruimen, anders, had Mieke met twinkeloogjes gezegd, zou ze alles in de container gooien. Evert had in dubio gestaan, maar er toch voor gekozen zelf zijn spullen uit te zoeken. Als dan alles alsnog de Kliko in ging, was hij er tenminste zelf verantwoordelijk voor.
Zijn moeder stond hem in de deuropening op te wachten, de armen over elkaar alsof ze wilde zeggen dat het onderhand tijd was dat hij zijn spullen kwam halen. Hij wist dat ze zich alleen maar een houding gaf om het hem gemakkelijker te maken zijn oude slaapkamer leeg te maken. Het had ook lang genoeg geduurd, moest hij eerlijk bekennen, maar het had al die tijd nog een heerlijke uitwijkmogelijkheid geleken voor als het hem in zijn eigen flat niet zou bevallen. Hij haalde de lege dozen uit de bestelauto die hij van een collega geleend had en liep het tuinpad op.
‘Dag mam, het is eindelijk zover. Straks ben je lekker van me af.’
‘Van jou zal ik nooit helemaal afkomen, Evert, maar dat wil ik ook helemaal niet!’ Ze wisselden een stevige knuffel uit en Mieke deed een stap opzij om haar zoon de gang in te loodsen.
‘Ik zet ze meteen even boven neer,’ zei hij, met een knik naar de dozen. ‘Dan kom ik pa even gedag zeggen.’
‘Ik maak vast even thee.’ Mieke verdween de keuken in aan het einde van gang, terwijl Evert de twee trappen naar de zolder opklom. Hij wierp een snelle blik in de kamer van zijn zusje en stapte vervolgens zijn eigen vroegere kamer in. Meteen overviel hem een thuisgevoel, dat hem een beetje melancholisch maakte. Hij had het hier altijd reuze naar zijn zin gehad, veel vrijheid genoten, altijd vrienden over de vloer kunnen hebben. Hij zette de dozen op de grond en keek op zijn gemakje rond. Zijn moeder had het bed afgehaald, maar een kleurige sprei onttrok de kale matras aan het gezicht. Een lage kast onder het schuine dak herbergde kleding die hij nooit meer droeg en in het bureau waaraan hij altijd zijn huiswerk had gemaakt lagen nog wat losse spulletjes. Zijn blik gleed langs de boekenplanken boven het bed waarop alle spannende avonturen uit zijn jeugd een plekje hadden gekregen. De Kameleon, Commissaris Achterberg, Inspecteur Arglistig. Ze waren er allemaal nog. Hij wist dat Patricia net zo’n collectie had, maar bij haar waren het Pitty en De Vijf.
‘Thee!’ Mieke’s opgewekte stem schalde door het trappenhuis.
‘Ik kom eraan!’ riep hij terug, net als vroeger.
Hij trok de bureauladen open om te zien of er nog veel spullen in lagen die de moeite van het meenemen waard waren of dat hij straks beter een grote vuilniszak mee naar boven kon nemen. Schoolagenda’s, pennen, losse briefjes, pakjes uitgedroogde kauwgom, niet veel bijzonders, dus straks toch maar een grijze zak mee naar boven nemen, besloot hij. Net toen hij de onderste lade dicht schoof, verscheen er een zorgvuldig gevouwen zakdoek in zijn blikveld. Zijn hand stopte de beweging en het leek alsof er een nevel voor zijn ogen optrok. Hij pakte voorzichtig het kleine pakketje op en vouwde het zorgvuldig open tot er een briefje met de naam David Bachrach en een hoekstukje van een puzzel tevoorschijn kwam. Hij draaide het stukje om en om, zag een deel van het plaatje aan de ene kant en het getekende haakje aan de andere kant en herinnerde zich zijn belofte van lang geleden. Voordat hij naar beneden ging om zijn vader te begroeten, een kopje thee te drinken en bij te praten, verpakte hij het puzzelstukje zorgvuldig in een envelop en stopte deze in de binnenzak van zijn jas.
Toen hij ’s avonds thuiskwam in de flat, was Bram net thuis van een werkdag. Ze wisselden hun belevenissen uit en maakten samen wat te eten. Tijdens het diner, dat op verzoek van Bram altijd aan tafel werd gebruikt, vertelde Evert dat hij thuis herinnerd was aan een belofte van lang geleden en dat hij niet goed wist wat hij daarmee aan moest. Bram vroeg hem er meer over te vertellen, maar Evert wilde eerst voor zich zelf de dingen op een rijtje zetten. Misschien dat Bram hem daarna alsnog kon helpen? Die avond was Evert steeds in gedachten bij zijn vroegere vakantievriendje. Hij liet de gebeurtenissen in Terezin en Birkenau de revue passeren en zag nog Davids knuist die zich opende om het puzzelstukje aan Evert te laten zien. Opeens knalde er iets in Everts hoofd. Hij herinnerde zich dat hij meer oog had gehad voor het nummer dat op Davids arm had gestaan, dan voor het puzzelstukje. Hij zag de uitgestrekte arm van het jongetje voor zich en tegelijkertijd zag hij in gedachten de arm die een broodmandje aanreikte. Bram, die Evert nauwlettend in de gaten had gehouden, merkte de verandering in zijn vriend op en reikte hem een flesje bier aan.
‘Hier, drink even wat. Je ziet eruit alsof je een geest hebt gezien.’
Evert dronk met kleine slokjes, want hij wilde voorlopig even helder blijven.
‘Jouw opa, Bram, wat is dat voor iemand?’ Bram keek hem verbaasd aan.
‘Wat is er met mijn opa?’
‘Waar komt hij vandaan? Je hebt er wel eens iets over verteld, maar ik heb niet goed geluisterd, denk ik.’
‘Mijn opa is van oorsprong Duitser, maar hij heeft tegenwoordig de Nederlandse nationaliteit. Hoezo?’
‘Toen hij tegenover mij aan tafel zat, bij het etentje na de beëdiging, zag ik dat hij een soort tattoo had, hier,’ hij wees op zijn onderarm.
‘Andere kant, Evert,’ zei Bram op zachte toon. Evert keek hem niet-begrijpend aan.
‘Je wijst naar je rechterarm, maar het zit op zijn linkerarm. Het is zijn kampnummer. Hij heeft in Auschwitz gezeten.’ Bram sprak op vlakke toon, alsof hij er eigenlijk niet over wilde praten. Evert hield zijn adem in. Het zou toch niet zo zijn dat, het kon toch niet dat, hoe moest hij het zeggen ……..
‘Hoe heet je opa?’ vroeg hij zachtjes.
‘Eli, Eli Stern.’
Evert zuchtte. Hij had even gehoopt dat hij de naam David Bachrach zou horen.
‘Eli Stern. Kent hij misschien David Bachrach? Die heeft ook in het kamp gezeten.’
‘Ik zal het hem vragen, als ik er de gelegenheid voor heb. Hij wil er niet altijd over praten. Of eigenlijk meestal niet. Ik heb wel iets via mijn moeder gehoord, maar zelfs zij weet lang niet alles. Wie is die David Bachrach?’
Evert dacht even na en begon toen in omzichtige bewoordingen uit te leggen wat hem al die jaren geleden was overkomen. Terwijl hij aan het vertellen was, realiseerde hij zich dat het eigenlijk een heel vreemd verhaal was. Een jongetje dat uit een andere tijd leek op te doemen, tot twee keer toe zelfs. Een denkbeeldig vriendje met wie hij tastbare zaken had uitgewisseld. Tijdens het praten zag hij David voor zich, beschreef hem levendig, eerst zoals hij hem in Terezin had gezien, met zijn ouderwetse jongenskleren, later in de gestreepte pyjama en het mutsje in Auschwitz II. Bram onderbrak hem een enkele keer, alleen om iets verduidelijkt te krijgen. Waar had Evert David precies voor het eerst gezien? Was hij alleen geweest of waren er anderen uit dezelfde tijd bij hem in de buurt geweest? Had zijn familie niets gemerkt? Ook niet van de verandering van het licht? Toen Evert uitgesproken was bleef het stil in de kamer, beide jongemannen verzonken in hun eigen gedachten.
Na een tijdje stond Bram op, haalde een fles wijn tevoorschijn en schonk twee glazen in.
‘Heb je al bedacht hoe je hier verder mee wilt gaan?’
Evert schudde zijn hoofd.
‘Eerlijk gezegd was ik het inmiddels helemaal vergeten,’ zei hij, enigszins gegeneerd. ‘Het is langzamerhand vervaagd, als een droom.’
Bram knikte. Hij kon het zich wel voorstellen dat als je zoiets als jong knulletje overkwam, je het uiteindelijk toch naar de achtergrond schoof. Evert had liefdevol verteld over de zoektocht met zijn vader de laatste dag in het kamp en Bram bewonderde in stilte de manier waarop Paul met het verhaal was omgegaan. Het niet belachelijk had gemaakt, maar op een serieuze manier de fantasiewereld van zijn zoon tegemoet was getreden.
‘Zou je er alsnog iets mee willen doen?’ Er klonk oprechte belangstelling in Brams stem door.
Evert wist niet goed hoe hij moest antwoorden, omdat hij niet helder had wat er uiteindelijk nou echt gebeurd was, al die jaren geleden. Hij keek Bram schaapachtig aan.
‘Eigenlijk wel, maar na al die jaren, ik weet het niet, zou het nog zin hebben?’
Bram pakte een schrijfblok en een pen en begon het een en ander te noteren.
‘In 1993 zijn jullie elkaar tegengekomen. Je was toen elf en je denkt dat David ongeveer net zo oud was als jij. Toen jullie elkaar in Theresienstadt ontmoetten, was hij kort daarvoor uit Westerbork gekomen. Die transporten zijn terug te vinden, misschien wel gewoon op Internet. Dat moeten we na kunnen gaan. Vervolgens is hij naar Auschwitz gestuurd.’ Bram maakte opnieuw een aantekening. ‘Volgens David zat daar niet veel tijd tussen, dus dat is misschien ook wel terug te vinden.’
Evert keek Bram stomverbaasd aan, overdonderd als hij was door de voortvarendheid waarmee zijn vriend het onderwerp oppakte. En, wat hem misschien nog wel het meeste raakte, was het feit dat Bram David als een mens van vlees en bloed beschouwde. Hij slaakte een stille zucht van opluchting, nu hij het gevoel had dat hij niet meer alleen stond met zijn verhaal.
Bram zat peinzend met de pen tegen zijn kin te tikken. ‘Ze moesten weg, zei David. Er mochten maar weinig mensen achterblijven, het leek net een gewoon dorp. Theresienstadt. Modelstad.’ Het laatste woord kwam er bitter uit. Evert keek hem niet-begrijpend aan.
‘Een groep Deense Joden werd naar Theresienstadt gestuurd. De Deense regering stond erop dat het Rode Kruis toegang zou krijgen tot de gevangenen. Kennelijk konden de Nazi’s daar niet onderuit komen. Misschien vonden ze het eigenlijk wel een prima idee, want als ze het Rode Kruis om de tuin konden leiden, dan zouden de inmiddels ontstane geruchten in de kiem gesmoord kunnen worden. Omdat er veel te veel mensen in het getto woonden, werden ze massaal op transport naar Auschwitz gesteld. Het getto werd opgeknapt, er kwamen nepcafés en winkels. Het leek net een gewoon dorp, met een kleine bevolking, zodat iedereen ruim plek had.’ Het bleef even stil, terwijl Bram zich opmaakte om de rest te vertellen.
‘De list lukte, het Rode Kruis vond het allemaal prachtig en stuurde rapporten de wereld in dat het allemaal prima geregeld was met de Joden. Er is zelfs een propagandafilm gemaakt in Theresienstadt, waarin opnamen zijn van allemaal blije mensen die een voetbalwedstrijd bijwonen. De film is later gevonden toen Theresienstadt bevrijd is. Je kunt hem daar nog zien.’
Evert knikte. Nu Bram er over vertelde, kon hij zich vaag iets voor de geest halen. En toen hij er verder over nadacht, herinnerde hij zich dat hij het toen ook allemaal wel vond meevallen.
‘Toen de film klaar was, is iedereen die aan de film had meegewerkt naar Auschwitz gestuurd en vervolgens vergast,’ eindigde Bram. Gedurende enkele minuten wisten ze geen van beiden iets te zeggen, het beeld dat Bram geschetst had stond op hun netvlies gebrand.
‘Dus waarschijnlijk is David voor het bezoek van het Rode Kruis weggevoerd,’ concludeerde Evert. ‘Weet je wanneer dat was?’
‘Ergens in 1944, maar dat moet gemakkelijk uit te zoeken zijn.’
Bram schreef nog een aantal punten op waar ze onderzoek naar zouden doen, waarna ze hun glas leegdronken en besloten te gaan slapen.
Hoofdstuk vijf
Evert sliep goed die nacht, beter dan hij had verwacht. Misschien was het feit dat Bram zich aan zijn zijde had geschaard rustgevend voor hem. Toen hij om zeven uur zijn bed uitkwam en zachtjes de gang opliep om naar de badkamer te gaan, zag hij licht onder Brams kamerdeur doorkomen. Hij luisterde even en hoorde het getik van vingers die over een toetsenbord raasden. Hij klopte aan, met zijn hand al op de klink.
‘Kom maar binnen, kun je meteen even meekijken.’
Bram zat in een T-shirt en boxershort achter zijn computer, zo te zien was hij nauwelijks naar bed geweest, maar hij zag er uitgeslapen uit.
‘Ben je al lang op?’ vroeg Evert, terwijl hij nieuwsgierig de website op het scherm bekeek. Hij zag een formulier dat deels in vreemde letters was opgemaakt. Bovenaan stond Yad Vashem met daarboven letters die hij niet kende en daaronder iets wat Russisch leek.
‘Hmm, een tijdje. Kijk, ik ben al een stukje opgeschoten.’ Hij wees op zijn schrijfblok. Data in 1943 en 1944 van transporten uit Westerbork naar Theresienstadt en van daar naar Auschwitz. Grote aantallen mensen waren uit het getto naar het vernietigingskamp weggevoerd op 15, 16 en 18 mei 1944. De datum van het bezoek van het Rode Kruis aan Theresienstadt: 23 juli 1944. Daarna opnieuw transporten naar Auschwitz, tot in de herfst van datzelfde jaar.
Evert wees naar het scherm en het formulier met de vreemde letters.
‘Page of Testimony. Dat is toch iets van getuigschrift of zo? En wat is Yad Vashem?’
‘Yad Vashem is het officiële monument in Israël ter herinnering aan de Joodse slachtoffers van de Holocaust. Het bestaat uit verschillende onderdelen, het is een groot complex, met onder andere een museum, herdenkingsruimte, bibliotheek, archieven. Een kinderpaviljoen.’ Bij het laatste woord slikte hij een brok emotie weg. ‘Ik ben daar geweest. Het is allemaal heel indrukwekkend, maar het kinderpaviljoen…. Het is daar binnen helemaal donker, op flonkerende sterretjes na. De namen van alle omgekomen kinderen en hun leeftijden worden opgenoemd. Het maakt je diep ongelukkig om dat te horen. Al die kleintjes die geen kans kregen.’
Het bleef even stil, maar toen vervolgde hij: ‘Yad Vashem heeft een centrale database van slachtoffers van de Holocaust, in het Hebreeuws heet dat Shoah. Als je van iemand weet dat hij of zij is omgekomen ten gevolge van de Holocaust, kun je die persoon in die database laten opnemen. Kijk,’ hij wees naar het formulier op het scherm. ‘Hier staat alles in opgeschreven. Het wordt zoveel mogelijk uitgetypt, zoals je op de pagina hiervoor ziet.’ Hij klikte de betreffende knop aan en een getypte reeks persoonsinformatie verscheen op het scherm. Everts adem stokte toen hij de naam Bachrach zag staan, maar hij herademde toen hij het geboortejaar 1883 ontwaarde.
‘Ik heb hen niet kunnen vinden, Evert, Ik heb alle mogelijke schrijfvormen van Bachrach geprobeerd, maar geen enkel resultaat gevonden dat paste. Geen David van rond 1933 en geen Roosje of Rosa die aan het begin van de oorlog geboren is.’
‘Maar is dit de enige database waar je deze informatie kunt vinden?’
‘Nee, er zijn er nog wel meer. We kunnen via het Rode Kruis op zoek gaan en ik heb me inmiddels aangemeld bij JewishGen. Daar staan ook allerlei gegevens op. Het enige is, dat we natuurlijk niet veel over deze mensen weten. En bovendien is het nog de vraag of de gegevens over David en zijn familie überhaupt wel boven water zijn gekomen. Veel informatie is vernietigd of domweg nog niet uitgeplozen en ingevoerd in een systeem.’
Bram wreef over zijn nek om de stijfheid van het lang achter het toetsenbord zitten te verdrijven. Hoewel Evert maar wat graag verder zou zoeken, besloten ze eerst maar eens te ontbijten en daarna de te volgen strategie verder uit te werken.
In de volgende dagen brachten ze zoveel mogelijk tijd door met het zoeken op Internet naar lijsten met namen van Holocaust-slachtoffers en –overlevenden. Hoewel de naam Bachrach regelmatig opdook, vonden ze nooit de juiste combinatie van naam en leeftijd. Bij Evert rees de hoop dat zowel David als Roos de oorlog hadden overleefd. Soms haalde hij het puzzelstukje tevoorschijn en keerde het dan voorzichtig om en om.
Na een uiterst lange, vermoeiende werkdag, viel Evert in een rusteloze slaap. Hij droomde van agressieve weggebruikers en onschuldige slachtoffers, die langzaam veranderden in soldaten in zwarte uniformen en uitgemergelde gevangenen in gestreepte pakken. Hij droomde van David die zijn hand uitstak met het puzzelstukje erin en die vertelde dat de stukjes van zijn ouders elders gezien waren door een vriendin van hem. Toen hij gebroken wakker werd, schoot het woord Canada hem direct door het hoofd. Hij kwam moeizaam uit bed, liep zonder aan te kloppen Brams kamer in en schudde zijn vriend wakker.
‘Canada. We moeten in Canada zoeken.’
Bram ontwaakte moeizaam uit een diepe slaap en knipperde met zijn ogen. Evert had inmiddels Brams computer aangezet en vertelde in sneltreinvaart wat hij gedroomd had en waar Canada paste in het verhaal van David. Bram dook opnieuw onder zijn dekbed, vanwaar hij zijn vriend aanwijzingen gaf hoe deze het beste kon zoeken. Ook nu leek de familie Bachrach niet op te sporen te zijn, hoewel ze misschien ervan uit moesten gaan dat de ouders van David en Roosje toch niet in Auschwitz waren omgekomen, maar geëmigreerd waren. Als het verhaal van Davids vriendin tenminste waar was geweest.
Omdat Evert steeds harder op het toetsenbord begon te slaan, stond Bram ten langen leste met een zucht op en schoof zijn vriend achter het scherm vandaan, met de opdracht voor koffie en ontbijt te zorgen. Maar ook nu weer, hoe ingenieus ze ook zochten, welke sites ze ook raadpleegden, welke lijsten ze opvroegen, geen Bachrachs die aan het profiel voldeden.
Uiteindelijk besloot Bram zijn grootvader om hulp te vragen. Misschien dat Eli Stern hen verder kon helpen. Op een zonnige middag togen ze getweeën naar de aanleunwoning waar de oude man woonde. Onder het genot van een kop thee praatten ze wat over hun werk, het weer en hun vakantieplannen.
‘En vertel nou maar eens waar jullie voor zijn gekomen.’ De oude heer verbaasde hen met zijn opmerkingsgave. Bram nam het woord en legde uit waar ze naar op zoek waren. Hij bleef vaag over hoe Evert met David in contact was gekomen en gebruikte met opzet niet het woord Auschwitz omdat hij zijn grootvader niet meer van streek wilde maken dan strikt noodzakelijk was. Maar ook zonder die naam wist Eli heel goed over welke periode in zijn leven de vraag ging. Hij staarde een poosje voor zich uit, kneep zijn ogen tot spleetjes en dacht intensief na. Hij had wel een Daniël Bachrach meegemaakt, zei hij, die was rond de twintig geweest. En David Sonntag was wat ouder geweest dan hijzelf indertijd. Nee, de combinatie David Bachrach en een jonger zusje deed geen belletje rinkelen. Ze vertelden waar ze allemaal gezocht hadden: het Rode Kruis, Yad Vashem, ellenlange namenlijsten, Canada.
‘Waarom Canada?’ vroeg Eli, waarop Evert uitlegde waarom hij vermoedde dat Davids ouders misschien naar Canada waren vertrokken.
‘Puzzelstukjes die in Canada zijn gezien?’ De oude man schudde verdrietig zijn hoofd. ‘Ze namen je werkelijk alles af.’ Hij verzonk weer even in gedachten. De jongens keken elkaar aan en besloten het bezoek af te ronden met wat gepraat over de familie van Evert en de belofte gauw weer eens langs te komen.
‘Hopelijk hebben we niet teveel herinneringen losgemaakt bij je opa,’ zei Evert bezorgd toen ze hun jassen pakten. Bram knikte, maar wist dat de oorlogsjaren nooit uit Eli’s hoofd verdwenen waren. Ze liepen naar de oude man toe en namen afscheid. Terwijl ze naar de deur liepen, zei Eli: ‘Vraag Moshe of hij je helpt. Hij weet de weg.’ Evert keek Bram aan, wiens ogen oplichtten bij het horen van deze opmerking.
‘Natuurlijk, stom dat ik daar niet aan gedacht heb! Dag opa, bedankt en tot gauw!’
‘Laat je het weten als je nieuws hebt? Oh, en ze hebben Canada nooit gezien, hoor. Dag jongens.’
‘Hoe bedoelt u dat, meneer Stern?’
‘Canada was, nou ja, Canada. Zoals Mexico Mexico was. Ga nu maar gauw.’
Bram en Evert liepen naar buiten.
‘Wie is Moshe? En wat bedoelde je opa met die opmerkingen over Canada en Mexico?’
‘Moshe is een neef van mijn opa. Hij woont in Israël, in Tel Aviv. Hij kan misschien voor ons navraag doen bij bepaalde instanties. Ik zal hem vanmiddag meteen mailen. Misschien weet hij ook wel wat opa bedoelt met die twee landen.’
Hoofdstuk zes
Al gauw kwam er een berichtje terug van Moshe Levi. Natuurlijk wilde hij behulpzaam zijn. Hij bevestigde meteen het verhaal dat David verteld had over het vreemde haakje op de achterkant van het puzzelstukje.
‘In het Ivriet worden klinkers meestal niet geschreven. Als je dus de naam Bachrach schrijft in het Hebreeuws, krijg je maar vier letters: een Bet, oftewel een B, een Kaf, een K maar die kan ook staan voor een harde G, een Resh, oftewel R en een Kaf Sofiet, een K aan het einde van een woord, maar net als de gewone Kaf kan hij ook voor een harde G aan het einde staan’, e-mailde hij. Moshe had nog enkele vragen over David en zijn zusje om het beeld zo compleet mogelijk te krijgen en vervolgens ging hij aan de slag. Moshe werkte als taxichauffeur, wist overal de weg en kende vreselijk veel mensen.
Voor elk onderwerp waar hij wat meer van wilde weten, had hij wel een klant of een vriend die hem er meer over kon vertellen. Net als Bram wist Moshe dat nog lang niet alle stukken in het Yad Vashem archief geïnventariseerd waren. Het was heel goed mogelijk dat ergens in die enorme stapels dossiers de gezochte personen genoteerd waren. Het was een enorme klus om alles in de computer te zetten en onmogelijk om zelf in de archieven te gaan grasduinen. Waar moesten ze beginnen met zoeken?
Moshe besloot het over een andere boeg te gooien. In korte tijd beschikte hij over een lijst van personen met de achternaam Bachrach, ongeacht de schrijfwijze, woonachtig in Israël. De volgende stap was om een selectie te maken op voorletters. In eerste instantie werden alleen D’s en R’s eruit gepikt en gingen Moshe en zijn dochter Ruth aan het bellen. Ze gingen heel zorgvuldig te werk, maar zonder resultaat. Ze vonden noch David, noch Roosje. Ze breidden hun onderzoek uit tot iedereen die ze maar konden vinden onder de naam Bachrach, maar met hetzelfde negatieve resultaat.
De ommekeer kwam toen Moshe een klant in zijn taxi kreeg die vertelde dat hij met zijn kinderen een bezoek had gebracht aan Kibbutz Givat Chaym Ichud waar een museum, Beit Terezin, gewijd aan Theresienstadt was. Zijn moeder had in het getto gevangen gezeten, maar had gelukkig de oorlog overleefd. De man zei dat zijn moeder pas op late leeftijd had willen vertellen wat ze had meegemaakt en dat hij in het museum een beeld had gekregen van hoe het leven in het getto geweest was. In Terezin, zo vertelde de klant, had de bezetter minutieus bijgehouden wie er gevangen had gezeten en wonder boven wonder waren alle gegevens bewaard gebleven. Hoewel de archieven van het getto in Tsjecho-Slowakije lagen toen de communisten daar nog aan de macht waren en geen banden met Israël onderhielden, waren er toch heimelijk kopieën gemaakt. Er was een speciaal computerprogramma gemaakt om de gegevens, die soms in vreemde Duitse en Tsjechische letters genoteerd waren, in te kunnen voeren.
Het klonk als een spannend jongensboek, ware het niet dat passagier en chauffeur zich allebei terdege bewust waren van de tragiek die achter het verhaal stak. Moshe noteerde de gegevens nauwgezet op de achterkant van een bonnetje en zodra hij thuis was zocht hij de website van het betreffende museum op. Hij kon zich wel voor zijn hoofd slaan, dat hij niet eerder aan die kibbutz gedacht had. Hij had er wel eens iets over gehoord, maar omdat hij – voor zijn contact met Evert – niemand kende die in Theresienstadt had gewoond, had hij er nooit veel aandacht aan besteed.
Al gauw had hij beet. Nadat hij door de telefoon aan de mensen van het museum had uitgelegd waar hij naar op zoek was, kreeg hij de informatie die hij nodig had: de gehele familie Bachrach, Eli, Esther, David en Roosje. Op 5 april 1944 waren ze vertrokken uit Westerbork en op 18 mei 1944 waren drie van de vier gezinsleden naar Auschwitz afgevoerd. Roosje was achtergebleven en uiteindelijk ondergebracht bij de Nederlandse familie Levi. Met hen had zij de oorlog overleefd.
Moshe bracht Bram en Evert op de hoogte en beloofde op zoek te zullen gaan naar de Levi’s. Het kon natuurlijk best zijn dat het gezin in Europa was gebleven of naar elders was gegaan. Maar voor hetzelfde geld waren ze naar Israël gekomen. Met de gegevens uit de database van Beit Terezin in de hand, ging hij opnieuw op zoek.
Ondertussen zaten Bram en Evert ook niet stil. Ondanks hun drukke baan, brachten ze veel vrije tijd door achter de computer, terwijl ze alle mogelijke scenario’s uitwerkten. Ze printten stapels pagina’s met informatie uit, die ze op hun gemak doornamen. Toen ze de website van het Auschwitz Museum van begin tot eind doorzochten, stuitten ze ineens op de term Kanada, oftewel Canada, de plek waar alle bezittingen van de gevangenen werden verzameld en uitgezocht, om vervolgens naar het Duitse thuisfront gestuurd te worden. Korte tijd later vonden ze de naam Mexico, die een doorgangskamp aanduidde dat slechts een paar maanden in bedrijf was geweest. Meer dan tienduizend joodse vrouwen hadden daar gevangen gezeten, in een kamp dat niet afgebouwd was, vaak zonder enige vorm van behuizing. Het verhaal over de puzzelstukjes die in Canada waren gezien, kwam ineens in een heel ander licht te staan.
De vrienden zochten via Internet in Nederlandse en Duitse telefoongidsen naar de Levi’s, vonden er verschillende, maar niemand kon hen verder helpen. Bram kon het gevoel niet van zich afzetten dat sommige mensen misschien wel iets meer wisten, maar hen wellicht niet vertrouwden. Een paar Levi’s vroegen hun telefoonnummer en beloofden eens rond te vragen in hun vrienden- en kennissenkring. Intussen zochten ze op alle mogelijke manieren verder.
Op Everts verjaardag had hij zijn ouders en Patricia met haar vriend Felix uitgenodigd om bij Bram en hem te komen eten. Ook Elise en haar partner, Tomas, waren van de partij. Evert had uitgebreide voorbereidingen getroffen door een flinke pan nasi met alle bijbehorende kleine gerechtjes te maken. Al gauw zaten ze gezellig te eten en te praten aan de grote tafel in de woonkamer van de vrienden. Ze hadden gespreksonderwerpen te over: werk, hobby’s, politiek, boeken, films.
‘Ik heb Das Leben der Anderen op DVD gekocht’, vertelde Elise. ‘Ik vond het zo’n bijzondere film.’
‘Heel indrukwekkend verhaal is dat. Je krijgt een goed beeld van hoe dat toeging in Oost-Duitsland’, zei Tomas. ‘Kennen jullie de film?’ De anderen knikten.
‘Die man die die Stasi-officier, die afluisteraar, vertolkte, is inmiddels overleden, hè?! Wat een rol zette die man neer. IJzingwekkend goed’, zei Paul, terwijl Mieke het einde van de Duitse film beschreef: ‘Het moment dat hij dat boek openslaat en ziet dat het aan hem is opgedragen. Heel emotioneel. En wat moet het voor zo’n man betekend hebben, zo’n enorme ommekeer in het hele systeem.’
Patricia knikte instemmend en zei: ‘Ja, dat is bijna niet voor te stellen. En wat vond je van Sebastian Koch? Wat een bijzondere acteur!’
‘Je bedoelt die man die in de film die toneelschrijver speelt?’ vroeg Tomas. ‘En degene die ook in Zwartboek een Duitse officier speelde? Ook zo’n pakkend verhaal. Al die achterdocht, de spanning die er in oorlogstijd heerst.’
‘Zwartboek begint en eindigt in Israël, niet, als die vriendin toevallig op bezoek komt in de kibboets waar Carice woont. Je krijgt dan even een heel klein stukje te zien dat ze hun woonplaats moeten verdedigen tegen de Arabieren. Volgens mij speelt dat stukje dan een paar jaar na het einde van de oorlog, als je de kleding bekijkt.’
‘Dat klopt, Patricia, het deed me denken aan een film die ik ooit gezien heb, die ook kort na de oorlog speelde, waarin overlevenden van de Holocaust naar Israël gingen om daar zo’n nederzetting te bouwen. Ik weet nog dat in die film een jong meisje werd vermoord door de Arabieren die natuurlijk niet wilden dat de Joden hun land kochten.’ Mieke bleek behoorlijk op de hoogte te zijn van dit stuk geschiedenis, omdat het verhaal over haar naamgenote haar altijd wel had geïntrigeerd.
‘Ik weet niet meer precies hoe het meisje heette, ze was heel blond en had als enige intermenselijk contact met een Joodse knul die de kampen had overleefd en als strijder naar Israël wilde. Dov Landau, heette die jongen. Ik zie mijn moeder en mezelf nog huilen bij die scene waarin dat meisje wordt vermoord.’
Bram knikte bedachtzaam, hij wist welke film Mieke bedoelde.
‘Dat was Exodus met Paul Newman. Inderdaad een heel aangrijpende scene.’
Ze praatten nog een tijdje door over films die ze gezien hadden en die al dan niet indruk hadden gemaakt. Intussen had zich in Brams hoofd een idee vastgezet. Wat als de Levi’s naar Israël waren geëmigreerd, misschien al toen het nog Palestina heette? Hij maakte een mentale aantekening om de zoektocht uit te breiden naar de zogenoemde illegale immigratie.
Zodra hij gelegenheid had, begon Bram voort te borduren op het idee dat ontstaan was naar aanleiding van de film Exodus. Ook hier bleek het wereldwijde web van onschatbare waarde, want hij vond een site die over de ‘illegale’ immigratie ging, met een contactadres. Hij vroeg informatie over passagierslijsten en werd doorverwezen naar het museum in Atlit, nabij Haifa, waar de Britten de joodse immigranten in detentie hielden. Aangezien het museum niet on-line was, schakelde hij Moshe in om ter plekke te gaan informeren.
‘Goed nieuws!’, meldde Moshe een paar dagen later per e-mail. ‘We hebben Rosa gevonden op een passagierslijst van een van de immigrantenschepen die in september 1945 vanuit Italië naar Palestina voeren. Gelukkig werd het schip waarop ze aankwam niet ontdekt en kon het zijn passagiers aan land zetten. Bij de Israëlische Staatsarchieven zijn dossiers met immigranten uit die tijd en daar staat Roosje Bachrach op vermeld, maar helaas zijn er verder geen gegevens beschikbaar, niet waar ze na haar aankomst heen ging of met wie.
Men verwijst ons nu door naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken, maar geeft ons weinig hoop dat we daar meer informatie zullen krijgen. Misschien was er toen wel helemaal geen enkele vorm van administratie. Maar in elk geval hebben we nu dus het bewijs dat ze daadwerkelijk in Israël is aangekomen! De Levi’s waren ook aan boord van hetzelfde schip, dus we gaan nu stug verder zoeken. Zodra we meer weten, komen we bij jullie terug.’
Die avond vierden Bram en Evert een klein feestje.
Intussen had Evert zijn ouders volledig op de hoogte gebracht van zijn zoektocht naar Roosje. Het deed hem plezier dat zijn vader, na een lichte aansporing van zijn kant, zich het verhaal uit 1993 nog kon herinneren.
Voor zijn moeder was het allemaal nieuw, die voelde zich enerzijds wat buitengesloten omdat Paul haar indertijd niets verteld had over wat hij en Evert in Polen hadden besproken; anderzijds was ze ook blij dat haar man en haar zoon een dusdanig stevige band hadden dat als er om geheimhouding gevraagd werd, die ook volledig gegeven werd. Het relaas van de zoektocht zette haar aan het denken over de Mieke naar wie ze zelf vernoemd was. Zou over haar nog iets te vinden zijn in de archieven waarin Bram en Evert naar Roosje hadden gezocht?
Evert, die inmiddels redelijk de weg wist op de site van Yad Vashem, dook meteen achter de computer en toverde al snel de betreffende Page of Testimony tevoorschijn. Miriam Cohen, dochter van Eliahu en Paula, geboren in 1926 in Amsterdam, burgerlijke status: vrijgezel, omgekomen in Auschwitz in 1944. De gegevens waren niet door een familielid of een andere bekende aangedragen, maar door een onderzoeker verzameld, hetgeen de registratie nog een extra triest tintje gaf.
Hoofdstuk zeven
Hoewel in de dossiers van Beit Terezin vermeld stond dat de betreffende familie Levi uit vier leden bestond, Nathan, Eefje, Jochanan en Shimon, waren alleen vader Nathan en zijn zoons met het schip de Peter I vanuit Taranto in Zuid-Italië vertrokken. En Roosje Bachrach. Of moeder Eefje in Europa achtergebleven of overleden was, werd niet duidelijk. Opnieuw dook Moshe in de telefoonboeken, nu om Nathan of zijn zoons te pakken te krijgen, zonder enig resultaat. Het leek of het gezin van de aardbodem verdwenen was. Ook op Internet waren de drie familieleden onvindbaar. Waar waren ze gebleven? Moshe besloot het opnieuw over een andere boeg te gooien.
Aan de hand van de passagierslijsten van het schip de Peter I kon hij meer gegevens achterhalen over alle mensen die tegelijk met Rosa naar Palestina waren gekomen. Zorgvuldig gingen Ruth en hij alle personen na die op de lijsten vermeld waren. Verschillende mensen waren inmiddels overleden, gesneuveld in de diverse oorlogen om Israël, als slachtoffer van terreuraanslagen of simpelweg door ziekte of ouderdom. Ze brachten bezoekjes aan inmiddels oude mannen en vrouwen die als kind of puber aan boord van de Peter I de twee weken durende overtocht hadden gemaakt. Hun gesprekspartners waren soms heel spraakzaam, blij om te kunnen vertellen wat ze hadden meegemaakt. Anderen wilden niets loslaten, voordat ze een goed beeld hadden gekregen waarom hun om informatie werd gevraagd.
Menigeen herinnerde zich de kleuter met de grote ogen dat in het gezelschap van een vader en zijn zoons aan boord was gegaan. Een enkeling wist te vertellen dat het meisje officieel geen deel van het gezin had uitgemaakt. In die tijd waren zoveel families uiteengereten, vrijwel geen enkel gezin was compleet geweest. Eindelijk, na uren reizen en praten, volgde er een nieuwe doorbraak.
Moshe en Ruth waren op bezoek bij Chaja, een overlevende die in een kleine flat in Beersheva woonde. Net zoals een aantal andere medepassagiers wist ze nog heel veel te vertellen van de gebeurtenissen voorafgaand aan en tijdens de bootreis. Haar ouders, broers en een jonger zusje waren omgekomen in de kampen, maar ze had samen met haar oudere zus de oorlog overleefd. Ze was hoorbaar trots op haar zus toen ze vertelde: ‘Sima heeft getuigenis afgelegd tegen verschillende kampbewakers in Dachau. Door haar zijn in elk geval hun misdaden aan het licht gekomen, ook al zijn ze niet allemaal bestraft zoals we het graag hadden gezien. Ik had er de moed niet toe. Kon het allemaal niet nog eens doormaken’
De oude dame keek bedroefd voor zich uit, alsof ze spijt had dat ze indertijd niet de moed had kunnen verzamelen om opnieuw de confrontatie met haar beulen aan te gaan. ‘Sima hield stiekem een dagboek bij in het kamp. Ze wist dat het ooit van pas zou komen. Ze heeft heel veel risico gelopen door op meerdere plekken delen van haar relaas te verstoppen. Ze schreef op alles wat ze maar te pakken kon krijgen, desnoods kerfde ze woorden in hout. Die gewoonte heeft ze daarna altijd volgehouden.’
Bij die laatste opmerking spitste Ruth haar oren.
‘Ook tijdens de reis naar Palestina dus?’
‘Oh, ja,’ knikte Chaja. ‘Ze schreef werkelijk alles op.’ Ze keek eerst Ruth en daarna Moshe aan en las hun gedachten. Ze schudde haar hoofd. ‘Sima leeft niet meer, ze is in 1969 gestorven bij een aanslag.’
Ruth hield haar adem in. Hoeveel verdriet, wat kan een mens allemaal meemaken zonder er volslagen aan onderdoor te gaan?
Chaja wees naar het ouderwetse dressoir dat een groot deel van de muur bedekte. Bovenop stonden drie foto’s, allemaal zwart-wit.
‘Dat is mijn familie, mijn ouders en grootouders, mijn broers en zusters. Ik ben de laatste van ons gezin. Bij mij eindigt het.’ Ze sprak zonder emotie, alsof ze deze tekst al vele malen had opgezegd.
‘Weet u wat er met Sima’s dagboeken is gebeurd?’ vroeg Ruth zachtjes.
‘Haar man heeft ze me aangeboden, maar ik was bang dat ik ze zou verbranden als ze in mijn bezit kwamen. Ik wilde niet herinnerd worden aan wat er gebeurd was, maar de herinnering is me altijd bij gebleven. Ik had ze dus net zo goed wel kunnen aannemen.’ Ze zuchtte. ‘Ik weet niet wat de kolonel er mee gedaan heeft.’
‘Sima was getrouwd met een kolonel? Weet u zijn naam nog?’
‘James, Jimmy, zoiets. Laval. Het was een Brit en toch werden ze verliefd. Hij had al een dochter uit een eerder huwelijk, een lief meisje ook al was ze net zo Engels als haar vader.’
‘Denk je dat de Lavals nog in Israël wonen, Chaja? vroeg Moshe gespannen.
‘Jimmy is dood, och al een tijdje hoor. En Kate is terug naar Engeland. Ik krijg elk jaar nog een Kerstkaart van haar en ik stuur haar af en toe een berichtje.’
‘Chaja, denk je dat Kate weet wat er met Sima’s dagboeken is gebeurd?’ Moshe moest oppassen dat hij niet teveel aandrong, maar hij wilde heel graag weten of Sima misschien iets had geschreven over Roosje.
‘Kate was gek op Sima, dus misschien heeft zij ze wel bewaard. Ik zal het vragen, als het zo belangrijk voor jullie is.’
Met de belofte dat Chaja zich in verbinding zou stellen met Kate en hen de uitkomst zou laten weten namen ze hartelijk afscheid, maar besloten nog even geen verslag uit te brengen aan Evert en Bram. Want misschien leidden de schrijfsels van Sima tot niets of erger nog, misschien waren ze wel weggeraakt.
Dagen gingen voorbij voordat Chaja iets van zich kon laten horen. Ze was ziek geweest en vervolgens had ze moeite gehad Kate thuis in Londen te treffen, maar uiteindelijk hadden ze elkaar toch gesproken.
Kate wist meteen waar Chaja op doelde en vertelde dat ze, hoewel ze er niets van kon lezen, uit respect toch alle documenten van haar stiefmoeder bewaard had. De teksten uit het kamp waren in een priegelhandschrift geschreven, om zoveel mogelijk aan kleine stukjes papier toe te kunnen vertrouwen. Latere geschriften schatte ze in op iets leesbaarder, hoewel de woorden nog steeds dicht op elkaar geschreven waren om alle gebeurtenissen nauwgezet vast te leggen. Als Chaja iemand kende die de dagboeken wilde inzien, was die persoon welkom, maar Kate wilde ze liever niet opsturen. Kopiëren was geen optie, daarvoor waren er teveel aantekeningen.
Dus besloot Moshe om Evert en Bram in te seinen hoe hun onderzoek er voor stond.
Hoofdstuk acht
Zodra de werkzaamheden het toe lieten, namen Bram en Evert een paar dagen vrij en vlogen ze naar Londen. Ze hadden contact gehad met Kate, nadat deze door Ruth op de hoogte was gesteld. Vanaf het vliegveld konden ze gemakkelijk met de metro dicht in de buurt van Kate’s woning komen, maar omdat het al laat was besloten ze eerst in te checken in een hotelletje en pas de volgende dag op bezoek te gaan. Hoewel het heel aantrekkelijk was nog een poosje in de bar te blijven hangen, gingen ze toch maar kort na aankomst naar bed. De volgende dag gingen ze direct na het ontbijt op pad, met een dosis gezonde spanning in hun onderbuik. Zouden ze wijzer worden van Sima’s dagboeken?
Kate bleek een knappe vrouw van ver in de zestig te zijn, die samen met haar man Andrew en twee grote Dalmatiërs in een Victoriaans aandoend huis woonde. Het echtpaar begroette hen gastvrij en na een inleidend gesprek, verwees Kate hen naar de grote eettafel waar ze de aantekeningen van Sima al had uitgestald.
‘Het is in een voor mij vreemde taal geschreven, volgens mijn vader sprak Sima Engels met een Duits accent. Ze heeft waarschijnlijk pas op latere leeftijd Engels geleerd. Kijk maar eens of je kunt lezen wat er staat.’
Evert die redelijk goed in Duits was geweest op school boog zich voorzichtig over de schriften en fragiele stukjes papier die in een fijn handschrift beschreven waren. De aantekeningen waren op volgorde van datum gelegd en begonnen in het kamp Dachau waar de zusjes gezeten hadden. Pas op een latere datum had Sima de belevenissen voorafgaand aan hun internering op papier gezet, maar steeds met dezelfde nauwgezetheid. Hoewel Evert niet alle woorden kon thuisbrengen en soms wat moeite had met het handschrift, ontvouwde zich toch het verhaal voor hem dat Sima wilde behoeden voor de vergetelheid.
Kate verzorgde regelmatig iets te drinken, onder de strikte voorwaarde dat er niet aan tafel gegeten of gedronken mocht worden.
‘Ik wil absoluut voorkomen dat er geknoeid wordt op Sima’s teksten. Daar zijn ze veel te waardevol voor. Misschien niet eens zozeer in geldswaarde, maar wel qua gevoel. Daarom wil ik ook niet dat je er notities op maakt of iets in onderstreept of zo.’ Bram en Evert verzekerden Kate dat ze zeer zorgvuldig met de stukken om zouden gaan en al gauw zag Kate dat ze geen reden tot ongerustheid had.
‘Het zou fijn zijn als Sima jullie kon helpen. Ik weet dat ze indertijd met veel pijn in haar hart en hoofd heeft getuigd tegen de beulen van Dachau. Het zou haar goed doen te weten dat ze jullie zoektocht naar dat kleine meisje misschien tot een goed einde kan helpen te brengen.’
Kate sprak met veel liefde over Sima, haalde wat herinneringen aan haar op, terwijl ze met elkaar koffie dronken met iets lekkers erbij. Ze vroeg de jongens hen nog eens uitgebreid te vertellen waarom ze naar Roosje op zoek waren en wat ze tot nog toe hadden ondernomen om haar te vinden.
‘Ruth Levi, die met Chaja gesproken heeft, heeft me wel het een en ander verteld, maar dat ging nogal snel en ik ben bang dat ik haar misschien niet altijd goed begrepen heb.’
Evert keek Bram even aan, haalde diep adem en vertelde toen wat hem als kind was overkomen. Hij had het verhaal inmiddels al meerdere keren verteld en net als jaren geleden wist hij zeker dat hij het niet gedroomd had. David en hij hadden elkaar ontmoet, met elkaar gevoetbald en hun verhalen uitgewisseld. En hij had David iets beloofd.
‘Het is een wonderlijk verhaal dat je vertelt, Evert, maar je weet, er is meer tussen hemel en aarde dan de mensen kan bevatten. Niet alles hoeft tastbaar te zijn om toch waargenomen te worden en niet alles hoeft perse verklaarbaar te zijn,’ concludeerde Andrew.
Hoewel Bram geen ster was in Duits, ging ook hij op zoek in de teksten die tijdens en kort na de overtocht naar Palestina waren geschreven. Hij speurde door de aantekeningen op zoek naar bekende namen en vond inderdaad Nathan, Jochanan en Shimon Levi en na een tijdje dook ook ineens de naam Roosje Bachrach op. Hij stootte Evert aan om te ontcijferen wat er allemaal in het document stond. Het bleek algauw dat er vaker sprake was van Roosje, maar dat ze dan werd aangeduid met ‘die Kleine’. De laatste vermelding bracht een aanwijzing wat er met het meisje gebeurd was: spijtig genoeg hadden de zusjes Sima en Chaja ‘die Kleine’ niet mee kunnen nemen, maar was ze bij een familie Goldschmidt ondergebracht, die met dezelfde boot naar Palestina was gereisd.
Kate en Andrew hadden rustig toegekeken hoe de jongemannen de papieren hadden doorgenomen en bemerkten de opwinding die ontstond.
‘Hebben jullie iets gevonden?’ vroeg Kate belangstellend, voordat ze zich in de grote woonkeuken terugtrok om tafel te dekken voor het middageten. Snel vertelde Bram wat ze ontdekt hadden. Zowel Andrew als Kate werden aangestoken door het enthousiasme van Bram en Evert en Andrew stelde voor om tijdens de lunch verdere stappen te bespreken. Twintig minuten later zaten ze aan tafel en lieten alle mogelijkheden de revue passeren.
‘Ik had eerlijk gezegd niet gedacht dat jullie zo zorgvuldig met alle documenten om zouden gaan,’ vertelde Kate. ‘Als het jullie helpt, kunnen we van de belangrijkste stukken vanmiddag wel een kopie maken, die je dan mee naar huis kunt nemen. Wellicht kan iets wat Sima heeft opgeschreven, doorslaggevend zijn voor Roos of haar nabestaanden.’ Ze viel even stil en vervolgde toen: ‘God, ik hoop zo dat jullie haar vinden!’
Andrew knikte instemmend. Hoewel hij en Kate het verhaal in eerste instantie heel vreemd hadden gevonden, hadden ze toch de stap gewaagd de jongens in huis te ontvangen, waarbij de voorspraak van Chaja uiteraard doorslaggevend was geweest. Inmiddels leefden ze intens mee met Evert en Bram en hoopten ze oprecht dat het allemaal tot een goed einde zou komen.
Tijdens de terugreis naar Nederland namen Evert en Bram goed de tijd om hun bevindingen tot nog toe op een rijtje te zetten. Roosje had in Theresienstadt kunnen ontkomen aan de Duitsers en was met de familie Levi aan boord gegaan van een schip dat mensen naar Palestina vervoerde. Het schip had zijn passagiers aan land kunnen zetten, maar Roos was niet bij de Levi’s gebleven, maar met een nieuwe familie meegegaan, de Goldschmidts. Ze gingen er gemakshalve maar vanuit dat er toch zeker enkele leden van de familie Goldschmidt in Israël waren gebleven. Tijd om opnieuw Moshe en Ruth in te schakelen.
Hoofdstuk negen
Moshe boog zich opnieuw over de passagierslijsten van de Peter I om de familie Goldschmidt op te sporen. Het bleek om een klein gezin te gaan, vader Avram, moeder Rivka en dochter Lea. Samen met Ruth doorzocht hij weer de telefoonboeken en graasde het Internet af, op zoek naar de familie die zich om Roosje bekommerd had. Ze pleegden verschillende telefoongesprekken, zochten Goldschmidts op voor zover ze in of binnen een redelijk afstand van Tel Aviv woonden, maar opnieuw kwamen ze geen stap verder. Goldschmidt was natuurlijk ook wel een veel voorkomende naam in de Joodse gemeenschap. Ze koppelden regelmatig terug naar Bram en Evert die in Amsterdam op onderzoek uit waren gegaan, maar die hetzelfde negatieve resultaat hadden. Ze werden er moedeloos van, waarom verdween Rosa steeds opnieuw uit beeld, net als ze weer een goed spoor hadden gevonden?
In de politiekantine werd er inmiddels druk meegedacht over nieuwe onderzoeksmethoden. Een aantal collega’s van Bram en Evert was door het enthousiasme van de twee meegesleept en droeg regelmatig goede ideeën aan, die dan toch weer net niet uitvoerbaar bleken. Op een uiterst sombere, regenachtige middag, die het gevoel geen steek op te schieten nog versterkte, voegde Elise zich met een beker koffie bij hen, hoewel ze op een ander bureau werkzaam was.
‘Ik moest hier even wat afgeven en dacht, kom, ik loop even bij jullie aan. Zijn jullie nog steeds bezig met de zoektocht?’ Terwijl ze ging zitten legde ze met zorg een linnen tasje op tafel. Evert knikte en bracht haar op de hoogte van de laatste stand van zaken.
‘Goldschmidt, hmm.’ Ze dronk een slokje van haar koffie, pakte het tasje op en haalde er een dik gebonden boek met een papieren omslag uit. Op de omslag stond een ouderwetse foto en in de titel zag Evert nog net de naam Meijer voordat Elise het op een bepaalde pagina opensloeg.
‘Dit is een epos over een Zwitsers-Joodse familie, van Charles Lewinsky, nog maar net uit in het Nederlands. Nee, er komen geen Bachrachs in voor, verheug je daar maar niet op’, zei ze haastig toen ze een gretigheid in Everts ogen zag komen. ‘Maar tijdens het lezen ben ik wel aan het denken gezet over namen en naamswijzigingen. Luister maar, het gaat om iemand die zich Fleur-Vallée noemt, maar eigenlijk heet hij Blumental. Hij heeft zijn naam vertaald om hem exotischer te laten klinken, hij is namelijk kapelmeester, maar misschien probeerde hij ook wel een beetje van zijn Joodse imago af te komen. Ik ben eens wat gaan spitten op het Internet en ben er achter gekomen dat het kennelijk niet heel vreemd was als immigranten in Palestina of Israël, hoe je het wilt noemen, een andere naam aannamen. Net als Blumental zijn naam wijzigde in Fleur-Vallée, zou een ander dat natuurlijk ook gedaan kunnen hebben.’
‘Dus jij denkt dat de Goldschmidts misschien hun naam gewijzigd hebben in, ja, in wat?’ Bram keek Elise peinzend aan, terwijl Evert teleurgesteld zijn schouders liet zakken.
‘Dat vergroot het aantal mogelijkheden zo enorm, dat we er nooit achter zullen komen. Ze kunnen wel, ik weet niet hoe, zijn gaan heten.’ Hij zuchtte diep.
Frits, een collega van de recherche die had meegeluisterd, mengde zich in het gesprek.
‘Als ik jullie was zou ik beginnen met de naam te vertalen. Goudsmid. Dat is toch gewoon een beroep en dat zal ook best een Israëlische vertaling kennen. Misschien hebben die mensen het zich gemakkelijk gemaakt, niet te lang nagedacht over een andere naam maar gewoon een andere taal gekozen.’ Elise straalde dat ze een medestander had gevonden en keek Bram verwachtingsvol aan, die meteen een afwerend gebaar maakte.
‘Mijn Hebreeuws beperkt zich tot shalom en stei bira bewakasha’, lachte hij. Het gezelschap aan tafel had weinig moeite de vertaling hiervan te raden. Bram pakte ondertussen zijn gsm en sms-te naar Ruth in Tel Aviv om haar te vragen of een vertaling van Goldschmidt in het Hebreeuws zou kunnen leiden tot een gangbare nieuwe achternaam.
‘Tsoref’, sms-te ze al snel terug, ‘we checken!!’ Kort maar krachtig. Het groepje aan tafel veerde op bij het positieve berichtje en Evert sloeg Frits kameraadschappelijk op de schouder.
‘Bedankt Frits, voor je meedenken. En jij, Elise, je bent echt onschatbaar in deze zoektocht. Ik krijg steeds meer het gevoel dat het allemaal toch nog goed zal aflopen. Het enige waar ik wel eens bang voor ben …’ Hij maakte de zin niet af, maar iedereen begreep dat hij bedoelde dat Roosje inmiddels ook al op leeftijd zou zijn, als ze tenminste nog in leven was. Hoe zou ze zijn opgegroeid en zou ze überhaupt nog iets van haar familie weten? Zou ze een eigen gezin hebben of misschien al kleinkinderen? Wat als het spoor dood zou lopen omdat ze al lang geleden was overleden? Evert moest er niet aan denken dat hij Davids verzoek niet zou kunnen inwilligen. Hij hoefde niet eens zijn ogen dicht te doen om zich zijn vriendje van toen voor de geest te halen. Het leek soms net alsof het allemaal gisteren pas was gebeurd.
Ruth werkte snel de lijst door die ze in het telefoonboek onder de naam Tsoref had gevonden. De derde persoon die ze belde was weliswaar in Israël geboren, maar zijn ouders en oudere zus Lea waren indertijd met een immigrantenschip naar Palestina gekomen. Toen Ruth naar Roosje vroeg, hoorde ze dat de man terughoudend werd met informatie te geven. Waarom wilde ze meer weten van een meisje dat misschien wel, misschien niet door zijn ouders was geadopteerd?
Ze legde zo goed mogelijk uit dat er in Nederland iemand was die Roosje’s broer David had gekend en die op zoek was gegaan naar overlevenden van de familie Bachrach. De man hield zich op de vlakte, maar was wel bereid tot een persoonlijk gesprek met Ruth. Ze hoopte dat ze de goede Tsoref had gevonden, aan de telefoon was de man niet erg open geweest over zijn verleden en hij had niets losgelaten over een mogelijke connectie met de Bachrachs. Ze lichtte haar vader in en ze besloten samen naar Jeruzalem te gaan om te proberen informatie over Roosje te krijgen.
Arieh Tsoref was inmiddels ook al een oudere man, maar hij was direct op zijn qui vive toen de naam Rosa Bachrach ter sprake kwam. Hij gaf wel toe dat hij haar kende, maar wilde verder niets vertellen, totdat hij zijn broer in New York had gesproken. Moshe en Ruth keerden onverrichterzake terug, met alleen een vage belofte dat Arieh hen zou bellen als hij hen meer informatie kon geven.
Het duurde drie dagen voordat de telefoon ging en ze goed nieuws te horen kregen. Roosje leefde nog, was redelijk gezond, hoewel op leeftijd en ze had kinderen en kleinkinderen. Toevallig was ze op reis in Europa met twee kleinzoons en met hen had Arieh contact opgenomen. De kleinzoons, Ethan en Nachum hadden overlegd en ingestemd met een ontmoeting met Evert en Bram. Zij zouden dan eerst zien welk vlees ze in de kuip hadden, voordat ze hun oma zouden blootstellen aan twee onbekenden.
Hoofdstuk tien
Voor het eerst in ruim zestig jaar was Rosa Steiner, geboren Bachrach, terug in Europa. Ze had er al die jaren niet heen willen gaan, omdat ze niet herinnerd wilde worden aan de uitroeiing van haar familie. Maar nu was ze gezwicht voor het idee van haar kleinzoons om deze reis te maken teneinde het verleden onder ogen te zien. Ze hadden haar zachtmoedig overgehaald om deze tocht met hen samen te ondernemen, als eerbetoon aan de overgrootouders en oudoom die ze nooit gekend hadden.
Haar kleinzoons hadden haar meegenomen naar alle plekken waar ze over gehoord hadden en die hen om welke reden dan ook voor hen alledrie belangrijk leken. Nu waren ze aan het einde van hun reis gekomen. Na Terezin waren ze naar Auschwitz gegaan, waar haar ouders en broer waren omgekomen. De jongens hadden haar verteld dat er iemand was die haar wilde spreken over vroeger. Ze hadden gezegd dat het iemand was die David had gekend. Haar hart bonsde hard bij het idee dat ze daadwerkelijk iets over haar broer zou horen. Er was al heel lang niemand meer die hem gekend had.
Het was moeilijk voor haar om in Auschwitz en Birkenau rond te lopen. Maar dat was het ook voor Ethan en Nachum, merkte ze. Het waren goede jongens, soms wat wild, maar tegenover haar altijd zorgzaam en integer. Ze waren gisteren met een rondleiding mee geweest en vandaag teruggekomen om een aantal tentoonstellingen beter te bekijken. Vandaag zou ook de man komen die David had gekend. Ze merkte dat ze wat opgewonden raakte bij het idee.
Ze liepen het gebouw in dat gewijd was aan de geschiedenis en het lijden van de Joden. Er draaiden verschillende films en aan de muren hingen panelen met informatie en foto’s. In vitrines lagen diverse voorwerpen die na de bevrijding in het kamp gevonden waren. Vanuit haar ooghoek zag ze wat opschudding bij haar kleinzoons. Ethan, de oudste, haalde zijn telefoon tevoorschijn en liep naar buiten. Nachum wenkte naar zijn oma om aan te geven dat ze zo weer terug zouden komen. Ze knikte. Ze probeerde rustig te blijven, eigenlijk was ze ook wel een beetje bang voor een teleurstelling.
Buiten maakten Nachum en Ethan kennis met Bram en Evert. Bram vertelde nog wat meer over hun zoektocht, dan hij eerder door de telefoon al had gedaan. Evert staarde gebiologeerd naar Nachum.
‘Je lijkt op David. Je zou hem gewoon kunnen zijn, iets ouder dan toen ik hem zag, maar je bent het echt.’
Ethan keek Evert ontstemd aan. Na het eerdere telefoongesprek met Bram hadden ze verwacht dat er een oud iemand zou komen, niet een jongeman van hun eigen leeftijd. Hoe kon zo’n jonge knul zijn jong overleden oom gekend hebben? Bram probeerde in het kort uit te leggen wat Evert hem verteld had, maar hij zag aan Ethan dat deze moeite had er iets van te geloven.
‘Ik weet dat het allemaal als een grote fantasie klinkt, maar je moet toegeven, er zit een kern van waarheid in, anders hadden we jullie nooit kunnen vinden.’
Ethan overlegde met Nachum in het Hebreeuws, zodat de anderen hen niet konden volgen. Wat moesten ze doen? Hun oma tegen deze twee fantasten in bescherming nemen? Voordat ze eruit waren, was Evert al naar binnen gelopen, op zoek naar Roosje. De andere drie gingen er snel achteraan.
Roos liep rustig langs de vitrines totdat ze iets bekends meende te zien. Een schok ging door haar heen toen ze de bovenste helft van een klein puzzeltje ontdekte dat op een glasplaat boven een spiegel was gelegd. In spiegelbeeld waren de Hebreeuwse letters Bet en Kaf te zien. Ze stak haar hand in haar zak en haalde er een langgekoesterd voorwerp uit. Terwijl ze het op het glas legde om het te laten passen in de twee gelijksoortige stukjes die in de vitrine lagen, verscheen de omgekeerde Kaf Sofiet in de spiegel. Alleen de letter Resh miste nog, dat achterop het stukje van David stond.
Terwijl ze naar de onafgemaakte puzzel keek, merkte ze dat een blonde jongeman op haar afliep. Ze was niet bang of onrustig, want op korte afstand zag ze haar kleinzoons staan met een donkerharige jongen van Ethans leeftijd. Ze liet het maar gewoon gebeuren en keek ontspannen toe hoe de blonde jongen voorzichtig het missende stukje van de puzzel legde.
Verantwoording
Het verhaal van De Belofte en alle personen die erin voorkomen zijn ontsproten aan de fantasie van de auteur. De instanties die genoemd zijn bestaan echt, hetgeen ook geldt voor het immigrantenschip Peter I. De omstandigheden waaronder Roosje Bachrach uit het verhaal de oorlog heeft overleefd en in Israël is terechtgekomen zijn gebaseerd op ware gebeurtenissen, zij het dat andere overlevenden van de Holocaust deze hebben meegemaakt.
Hoofdstuk een
Het park waar ze hun boterhammen aten, nodigde uit tot een partijtje voetbal, maar zijn moeder wilde er niets van weten.
‘Dit is geen plaats om te voetballen, Evert.’ Ze sprak wat afgemeten, zoals ze wel vaker deed als ze vond dat iemand een bizar idee had.
Hij had zin om ongehoorzaam te zijn, de autosleutels uit zijn vaders jaszak te nemen en zijn voetbal uit de Volvo te halen. Straks zouden ze naar de andere kant van het dorp wandelen om de rest van het complex te bekijken en hij had er zelf geen bezwaar tegen zijn resterende lunch al lopend op te eten. Hij vond dat hij in beweging moest blijven, als hij tenminste zijn basisplek bij het derde team van Quick Boys wilde behouden. Moeders snapten zoiets niet, daar was hij al lang achter. Terwijl hij zijn plan ter sprake bracht, had hij hoopvol naar zijn vader opgekeken, maar die had niet thuis gegeven. Dat viel hem bar tegen. Soms begreep hij helemaal niets van de relatie tussen zijn ouders. Over het algemeen nam zijn vader de beslissingen, maar een enkele keer, en juist vandaag, had zijn moeder de doorslaggevende stem.
‘Pap?’ probeerde hij nog even. Zijn vader schudde zijn hoofd, terwijl hij op een grote hap brood kauwde.
‘Nee, Evert, vanmiddag als we bij het huisje zijn kunnen we voetballen. Nu niet.’
Hij baalde vreselijk, maar begreep dat dreinen geen zin had. Bovendien was hij daar veel te groot voor. Patricia zou door blijven zeuren om haar zin te krijgen, maar ja, die was ook een stuk jonger dan hij. Hij schoof wat op de bank heen en weer om uit de zon te blijven die gefilterd werd door de hoge bomen om hen heen.
Hij haalde nog een boterham uit het papieren broodzakje en bekeek aandachtig het beleg. Een vreemde witte kaas met rode puntjes erin. Hij was ook al een soort grillworst tegengekomen en iets dat aan ham deed denken. Liever had hij zelf een lunchpakketje gemaakt in het hotel waar ze vannacht geslapen hadden, dan had hij kunnen kiezen wat hij nam. Nu moesten ze allemaal genoegen nemen met wat er in de hotelkeuken was klaargemaakt. In zijn jaszak had hij nog een appel en een Mars.
Zijn moeder schonk twee plastic bekers vol met houdbare melk – die hij niet echt lekker vond maar toch van zijn moeder moest opdrinken – en twee met thee. Hij zette de beker melk naast zich op de bank, daarmee het moment van drinken zo lang mogelijk uitstellend. De boterham met witte kaas met rode puntjes smaakte wonderwel goed. Lekker pittig, dacht hij. Misschien wel lekkerder dan de gewone Goudse jong belegen die ze thuis altijd aten. Het voelde ineens wat kouder aan, alsof de zon vertrokken was. Hij verschoof weer wat op de bank, wat hem een vragende blik van zijn vader opleverde en keek omhoog. Inderdaad, de zon was achter een grote wolk verdwenen, wat een vreemd licht opleverde. Vanuit zijn ooghoek zag hij een bruine leren bal het grasveld op rollen. Zijn hart maakte een sprongetje. Ha, lekker even rennen. Hij propte het laatste stuk brood naar binnen, veegde met zijn mouw langs zijn mond en holde naar de bal toe. Op de onverharde weg die langs het park liep zag hij een jongen van zijn eigen leeftijd staan, die beteuterd naar de bal keek.
‘Zullen we voetballen?’ riep hij naar de nieuwkomer.
Het duurde even voor de ander reageerde en Evert begon zich al zorgen te maken dat hij een of andere buitenlandse taal moest gaan spreken. De jongen zag er een beetje ouderwets uit met zijn bruine kniebroek met bretels, beige overhemd, hoge kniekousen en donkerbruine, stevige schoenen. Hij had donker haar en grote zwarte ogen. Tot zijn opluchting knikte de jongen uiteindelijk. Evert haalde uit en schopte de bal naar de jongen toe. Elk moment verwachtte hij een berisping van zijn ouders - Ik heb toch gezegd dat je niet mag voetballen – maar die bleef uit. Hij rende naar de straat en ving met zijn voet de bal op die door de tegenstander zijn kant op was geschopt. Hij hield de bal even hoog en knalde hem toen naar de ander.
‘Wat knap van je!’ zei de vreemde jongen. ‘Ik kan alleen maar schoppen.’
Evert haalde zijn schouders op, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was om te kunnen jongleren met de bal, maar hij voelde zich wel even groeien. De bal werd een paar keer over en weer gespeeld, waarbij de jongen een betere keeper bleek te zijn dan dat hij kon voetballen. Toen Evert de bal een keer verkeerd op zijn schoen kreeg, schoot hij te ver naar links en kwam de bal weer in het park terecht. De jongen holde er nog achteraan, maar aan de rand van het gras bleef hij abrupt staan. Hij keek Evert mismoedig aan.
‘Nou, halen!’ riep Evert en zwaaide in de richting waar de bal heen was gerold. De jongen zei iets wat hij niet kon verstaan.
‘Haal die bal nou! Straks moet ik weg!’
‘Ik mag niet op het gras komen.’
Evert liep met overdreven grote passen op de jongen af.
‘Hoezo, niet op het gras?’
‘Nou, gewoon, niet op het gras. Dat mag nou eenmaal niet.’
In zichzelf mompelend liep Evert het park in en haalde de bal op. ‘Wat een onzin, mag niet op het gras. Kan ik natuurlijk weer lopen. Watje.’
Terug op de straat bood hij de jongen de bal aan en zei: ‘Ik heet Evert.’
‘Ik ben David, David Bachrach.’ Ze gaven elkaar formeel een hand.
‘Is dat je familie?’ David wees naar de bankjes in het park waar het gezin Van den Bos zat te lunchen. Evert knikte.
‘We zijn op vakantie. En jij? Woon je hier?’
David legde uit dat hij met zijn ouders, jongere zusje en grootouders een paar weken eerder uit Westerbork was gekomen. Ze wisten geen van tweeën precies waar dat lag, maar het moest ergens in het noordoosten van Nederland zijn. Holland, noemde David het.
Terwijl ze de bal wat over en weer speelden, vertelde David dat hij in Duitsland was geboren en later in Amsterdam had gewoond, waar zijn zusje Roosje was geboren.
‘Ik ben nog nooit in Amsterdam geweest,’ zei Evert spijtig. ‘Maar volgend jaar gaan we naar Eurodisney,’ vertelde hij er enthousiast achteraan. ‘Voor mij hoeft dat niet zo, hoor, maar mijn kleine zusje vindt dat geweldig,’ zei hij stoer.
‘Wat is Eurodisney?’ vroeg David.
‘Joh, dat is met Mickey Mouse en zo.’ Hij probeerde te bedenken wat hij er nog meer over kon vertellen, maar David was al niet meer geïnteresseerd.
‘Hoe oud is je zusje?’
‘Patries is zeven. Een absoluut onmogelijke leeftijd.’ Evert herhaalde maar gewoon wat zijn moeder wel eens over hemzelf zei. Hij vond het wel volwassen klinken. ‘En de jouwe? Hoe heet ze ook weer? Roosje?’
‘Roos is pas drie. Als ik niet naar school hoef, loopt ze de hele tijd achter me aan. Ze is wel heel lief, hoor.’
‘Puh, een lief zusje, nou, daar heb ik nog nooit van gehoord,’ blufte Evert.
David hield de bal even met zijn voet vast, voordat hij hem weer naar Evert schopte. ‘Roosje is echt een lief meisje. En mooi.’ Er klonk zoveel oprechtheid in zijn stem door, dat Evert er van schrok. Zo zou hij nooit over Patricia praten. Hij wierp even een blik op zijn zusje dat rusteloos op een bankje met haar benen zat te schommelen en kennelijk hele verhalen tegen hun moeder hield. Er was iets raars aan het tafereel dat hij zag.
‘Jouw zus wordt een mooie sjikse,’ zei David bewonderend, terwijl hij Everts blik volgde.
‘Een wat?’
‘Een mooi meisje. Dat zie je zo.’ Het klonk wat stoer uit de jongensmond.
Evert bromde wat voor zich uit en beduidde dat David maar weer de bal moest spelen. Hij keek nog eens naar het kleine gezelschap in het park en zag ineens wat er aan scheelde. David schopte de bal zijn kant op, maar Evert was teveel afgeleid om hem te stoppen. Hij zag zijn moeder met Patricia naast zich. Op de bank er tegenover zat zijn vader. Naast hem zat een jongen die erg veel op hemzelf leek. Sterker nog, het was zijn evenbeeld. Hij probeerde de aandacht te trekken van zijn ouders, maar niemand reageerde.
‘Wat ben je aan het doen? Naar wie zwaai je?’ David kwam naast hem staan.
‘Zie jij wat ik zie?’ Evert wees in de richting van zijn familie.
‘Je zei net toch dat het je ouders en je zusje zijn?’ vroeg David onbekommerd.
‘Zie je niet nog iemand? Een jongen?’
‘Ja, ik zie jou.’
‘Ik ben toch hier?’ Evert stak zijn arm uit en beduidde David erin te knijpen. ‘Au, zo hard hoefde het ook niet, hoor!’ Hij duwde even tegen David aan, die net zo hard terugduwde. De appel in zijn jaszak kwam klem te zitten, dus haalde hij hem eruit om de schade te bekijken.
‘Een appel.’ David zette grote ogen op. Evert stak zijn hand uit om de appel aan zijn nieuwe vriend te geven.
‘Als je wilt, mag je ‘m wel hebben. Ik heb ook nog een Mars.’ Ai, nu liep hij het risico dat David voor de chocolade zou gaan. Maar gelukkig had David zijn tanden al in de appel gezet en nam gretig een paar happen. Ze bleven nog even kijken naar de jongen in het park die verdacht veel weg had van Evert, maar omdat ze geen van tweeën begrepen hoe iemand op twee plaatsen tegelijk zou kunnen zijn, draaiden ze zich uiteindelijk om en liepen een eindje weg. David peuzelde de appel helemaal op tot er enkel nog een minuscuul klokhuis over was. Hij draaide hem rond in zijn hand, keek wat om zich heen en vroeg zich kennelijk af waar hij hem moest laten.
‘Die kan je gewoon in de struiken gooien, hoor. Dat vergaat vanzelf,’ zei Evert.
‘Straks ziet iemand het en dan zwaait er wat. Kan ik hem niet, wil jij niet …’ Hij stond hulpeloos met het klokhuis in de hand. Evert pakte het af en stopte het in zijn zak. Als het dan allemaal zo moeilijk was, zou hij het straks zelf wel weggooien.
‘Ik had hem eigenlijk voor Roos moeten bewaren,’ zei David met lichte spijt in zijn stem. Evert liet zijn hand in zijn jaszak glijden, voelde daar de Mars en aarzelde. Hij wist niet wanneer hij weer wat lekkers zou krijgen, maar op de een of andere manier schatte hij in dat David en Roos misschien nog wel langer moesten wachten op snoep. Zijn vingers klemden zich om de Mars en langzaam trok hij zijn hand terug. David reageerde geschokt toen Evert de Mars naar hem uitstak.
‘Oh, wat lekker. Nee, die kan ik echt niet aannemen. Als ik ermee gepakt word, breekt de hel los. Voor je het weet zit je hier in de Kleine Vesting’ Hij duwde Everts hand weg.
‘De Kleine Vesting? Daar gaan wij zo meteen naar toe. Wat is dat eigenlijk?’
David schrok.
‘Wat hebben jullie gedaan dan? Je zei toch dat jullie op vakantie zijn?’
‘Ja, we gaan twee weken in een huisje in het bos zitten. Mijn vrienden gaan allemaal kamperen en ik moet in een stom huisje. Life stinks.’
‘Dat is Engels, niet? Ik ken Duits en Jiddisch, maar geen Engels. Zeg nog eens wat?’
‘What you see is what you get.’
‘En wat betekent dat?’
Evert haalde even zijn schouders op. Hij had geen zin om er over te praten, omdat hij eigenlijk niet goed wist wat de uitdrukking betekende. Om David af te leiden, vroeg hij opnieuw naar de Kleine Vesting.
‘Daar kom je terecht als je iets verkeerd hebt gedaan. En dat vinden ze hier al gauw. Bijna niemand komt daar vandaan terug. Het is daarachter, maar ik blijf er ver bij uit de buurt.’ Hij wees in de richting van de andere kant van het park. ‘Nou, jij liever dan ik.’
Ineens zag Evert dat zijn ouders, Patricia en hijzelf hun etensresten verzamelden en de kant van de Kleine Vesting op gingen.
‘Ik moet gaan. Zie ik je straks nog?’ Hij schopte voor de laatste keer de bal naar David. Die schudde zijn hoofd.
‘Ik denk het niet. Als jij daar heen gaat, kom je vast niet meer terug.’ Ze keken elkaar even strak aan, de blonde Evert en de donkerharige David. Tegelijkertijd staken ze elkaar de hand toe en pakten die even stevig vast. Toen lieten ze allebei los en liep Evert op een holletje achter zijn ouders aan. Op het moment dat hij zichzelf had ingehaald, kwam de zon van achter de grote wolk tevoorschijn en veranderde het licht weer. Hij keek achterom naar de straat waar hij David had achtergelaten, maar er was niemand meer te zien. Onder het lopen stak hij zijn hand in zijn zak en voelde het appelklokhuis. Hij overwoog even om het weg te gooien, maar iets weerhield hem ervan.
Ze liepen het dorp uit en staken de rivier over naar het fort dat daar ooit als gevangenis gebouwd was.
‘Je kunt je toch niet voorstellen dat er in zo’n vredige omgeving zoveel mensen hebben geleden en zijn omgekomen,’ verzuchtte zijn moeder. Evert hoorde aan haar stem dat ze geëmotioneerd was. Hij snapte niet zo goed waar ze nou zo ontdaan over was. Hij zag hoe zijn vader een arm om haar heen sloeg en haar even tegen zich aan drukte.
‘En dat mensen elkaar dit hebben kunnen aandoen. Dat is onvoorstelbaar. En het ergste is dat het nog steeds gebeurt. De wereld heeft er niets van geleerd,’ zei zijn vader.
Evert probeerde zich voor te stellen wat er nou zo erg was aan het getto van Terezin dat ze net bezocht hadden. Er stonden een heleboel stenen gebouwen waarin mensen hadden gewoond, die elders vandaan kwamen. Goed, ze moesten soms met meerdere mensen in een kamer wonen, maar hij had vannacht ook met Patries op een kamer gelegen, omdat het hotel al duur genoeg was. In het gettomuseum, dat in een oude school was gevestigd, hingen allemaal foto’s en oude landkaarten en zijn ouders hadden om de beurt verteld wat er op te zien was. Hij had verlangend naar buiten gekeken, terwijl zijn ouders het hadden over Joden, Nazi’s, transporten en vernietiging.
Op hopelijk de juiste momenten had hij geknikt ten teken dat hij iets begreep of een verschrikt gezicht gezet. Ze hadden aan het eind ook nog een zwartwit film gezien en daar zag je allemaal blije mensen bij een voetbalwedstrijd. Zijn moeder had iets gezegd over het Rode Kruis en misleiding, maar het kon hem allemaal niet meer boeien. Gelukkig was hij David tegengekomen, zodat de dag toch niet helemaal verloren was geweest.
Patricia huppelde vooruit, totdat ze bij de ingang kwamen. Op vertoon van hun toegangskaart van het museum, mochten ze meteen door naar binnen. Ze kregen een foldertje met een plattegrondje mee en begonnen alle aangegeven bezienswaardigheden te bezoeken. Evert wees op een grote boog waarop een tekst stond, die hij niet kon lezen.
‘Arbeit macht frei, werk brengt vrijheid,’ vertaalde zijn vader. ‘De meest macabere tekst die je kunt bedenken.’
‘Wat is dat, macaber?’ vroeg Patricia.
‘Akelig, griezelig. Eigenlijk bedoel ik dat het een heel gemene tekst is, want de mensen die hier terecht kwamen hadden bijna geen kans op overleven. De meeste gingen dood, door uitputting, honger of mishandeling. Of ze werden expres doodgemaakt.’
Patricia rilde zichtbaar. De gezichten van zijn ouders stonden strak. Evert wist niet goed wat hij ervan moest denken. Het klonk allemaal zo onwerkelijk. Maar toen hij terugdacht aan de opmerkingen van David, begreep hij dat er misschien wel een kern van waarheid zat in wat zijn vader had gezegd. Hij zag het gezicht van de andere jongen voor zich toen hij had verteld dat ze naar de Kleine Vesting gingen. Er was grote schrik op te zien geweest, alsof het ging om iets angstaanjagends. Maar als Evert zo om zich heen keek, kon hij niets ontdekken dat hem verontrustte. Het zag er allemaal opgeruimd uit, er liepen geen mannen in uniform rond, niets om bang van te worden.
Ze liepen over het terrein en bezochten allerlei ruimtes die verschillende functies hadden gehad. Evert vond de onderaardse verbindingsgang het meest interessant, die eindigde op een grasveld dat voor executies was gebruikt. Hoewel hij probeerde er nonchalant onder te blijven, was hij toch onder de indruk toen hij hoorde dat hier mensen waren doodgeschoten of opgehangen. Hij hoopte maar dat hij er die nacht niet over zou dromen.
Iets verderop kwamen ze langs een openluchtzwembad en een bioscoop, wat op zich interessant leek, totdat zijn moeder vertelde dat alleen de bewakers daar gebruik van mochten maken, maar de gevangenen niet. Zijn vader vertelde dat het zwembad door de gevangenen gebouwd was als waterreservoir tegen brandbestrijding, maar dat ze bij de aanleg ervan vreselijk waren mishandeld en sommigen zelfs vermoord waren. Hij snapte er helemaal niets van. Waarom zou je mensen die hard werkten slaan en doodmaken? Dan had je er toch niets meer aan? Bovendien bestonden er toch allerlei regels waar zelfs bewakers zich aan moesten houden? Evert uitte zijn twijfels hardop en werd vervolgens door zijn vader uit de droom geholpen.
‘In die tijd vonden ze hier dat er geen regels golden. De Duitsers, niet allemaal, maar velen wel, hadden het idiote idee dat ze zelf superieur waren aan andere volken.’ Hij realiseerde zich dat het woord superieur uitgelegd moest worden aan zijn kinderen. ‘Veel beter dan anderen. Ze dachten dat ze zomaar andere mensen mochten wegjagen en hun huizen en land inpikken. Op enig moment hebben ze zelfs besloten dat bepaalde mensen niet meer thuishoorden in de wereld en dat die dus doodgemaakt mochten worden.’
‘Waarom dachten ze dat, pap?’ vroeg Patricia. Haar vader moest erg nadenken over deze vraag.
‘Niemand weet dat precies, Patries. Sommigen denken dat het gewoon in de Duitsers zit, anderen houden het er op dat het Duitse eergevoel een enorme knauw heeft gekregen nadat ze de eerste wereldoorlog hadden verloren. Ze voelden zich misschien wel heel erg vernederd en zochten een zondebok. Iemand die ze de schuld van al hun ellende konden geven.’
‘Dus eigenlijk weet niemand precies waarom die mensen zo gemeen deden tegen anderen,’ concludeerde Evert eenvoudig.
‘Nee, we weten alleen dat er heel veel mensen het slachtoffer van zijn geworden.’ Zijn moeder zuchtte.
Ze beëindigden de rondgang door de Kleine Vesting en liepen weer naar buiten. Op het voorterrein was een enorm kerkhof ingericht. Ze waren allemaal wat stiller dan op de heenweg, onder de indruk van wat ze gezien hadden en het verhaal er achter.
Terwijl ze terug liepen naar de auto die ze bij het park in het getto hadden achtergelaten, keek Evert regelmatig om zich heen in de hoop nog een glimp van David op te vangen. Hij speelde met het klokhuis in zijn ene zak en de Mars in de andere. Hoewel hij nog steeds niet begreep wat er nou zo erg kon zijn aan het weggooien van een restje appel in de struiken, kon hij zich er toch niet toe zetten te doen wat hij David zelf had aangeraden. David was bang geweest voor de Kleine Vesting, had zich afgevraagd of ze daar wel weer uit zouden komen. Hij begreep niet waarom iemand die angst kon hebben voor iets waar je gewoon in en uit kon lopen, zonder dat iemand je een strobreed in de weg legde. Maar hij wist bijna zeker dat als hij het klokhuis in de struiken bij het park zou weggooien, er moeilijkheden zouden komen voor David, zijn zusje Roosje of iemand anders. Hij kon het niet beredeneren, maar zo voelde het nou eenmaal.
Bij de auto gekomen haalde zijn moeder de kaart van Tsjechië tevoorschijn en vouwde hem uit op het dak van de Volvo. Zijn vader kwam achter haar staan en Evert zag dat hij zijn grote handen op zijn moeders heupen legde en haar even tegen zich aan drukte. Evert keek weg, want hij vond het maar raar als zijn ouders zo met elkaar omgingen. Hij stapte achter de bestuurdersstoel in en Patricia gleed naast hem. Hij zat graag achter degene die reed, vooral als dat zijn vader was, want dan keek hij toe hoe er geschakeld en gestuurd werd. Hij wist nu al dat hij zo snel mogelijk moest leren autorijden, want dan was je lekker onafhankelijk en kon je overal naar toe gaan. Dat hij nog een jaar of acht moest wachten tot hij een poging kon wagen het roze papiertje te bemachtigen, deerde hem niet. Alles was hij tot die tijd alvast kon leren was meegenomen.
Zijn ouders waren het eens over de route die ze naar hun vakantiehuisje zouden rijden, stapten in en zijn vader reed stapvoets het dorp uit richting Praag, vanwaar ze naar het zuidoosten zouden rijden.
Hoofdstuk twee
Het huisje lag op ongeveer twintig minuten van de doorgaande weg van Praag naar Brno. Ze hadden de juiste afslag gevonden, waren door het plaatsje Vetrny Jenikov en het gehucht Simanov gereden, geheel volgens de routebeschrijving die ze van het reisbureau hadden gekregen. Op de weg naar Hlavkov moesten ze een bospad op dat wat verscholen lag waardoor ze het de eerste keer misten en te ver reden.
Ze draaiden in Hlavkov om, reden dezelfde weg terug en vonden het goede pad. Na ongeveer een kilometer splitste het pad zich waarbij ze links prachtig uitzicht op een meer hadden en rechts een bordje zagen dat meldde dat ze in het Trojan recreatiegebied waren beland. Een heuvelachtig bospaadje leidde naar wat vakantiehuizen. Ze twijfelden even, totdat er een blonde vrouw in een bloemetjesjurk zwaaiend het paadje op kwam lopen. Ze gebaarde druk naar het paadje achter haar, knikte en lachte. Ze leidde hen naar een kabouterhuis met een puntdak, omgeven door een flink stuk tuin, gelegen aan een beekje dat richting het meer stroomde.
Paul parkeerde de auto naast het huisje met de neus naar het beekje. Ze stapten allemaal uit, blij dat ze hun benen konden strekken. De zon scheen vrolijk op hen neer, terwijl de blonde bloemetjesjurk met uitgestrekte handen op hen afliep. Ze wees op zichzelf, zei: ‘Irina Zemanova’ en gaf hen elk een hand, ondertussen druk pratend. Ze noemden hun eigen naam, die in haar gekwetter teloorging, maar dat leek allemaal niet uit te maken. Irina ging hen voor naar de andere kant van het huis, een trapje op en naar binnen. Het zag er heel gezellig uit, met veel houten meubelen, kleedjes en kleurrijke gordijnen. Er stond een grote houtgestookte kachel met een grote fauteuil er vlak naast. Evert ging gelijk even voelen hoe dat zat. Hij zag zichzelf al ’s avonds bij het haardvuur zitten met een spannend boek.
Een eethoek, een brede bank, een open keuken en een badkamer met douche en toilet completeerden de benedenverdieping. Een open trap in de woonkamer leidde naar de bovenetage waar zich een aparte slaapkamer bevond en een open ruimte met twee aparte bedden. Een buitendeur leidde nog naar een klein balkonnetje waarvandaan je goed de loop van het beekje kon volgen. Schuin tegenover hun huis stonden verschillende andere vakantiehuizen, allemaal in een geheel eigen stijl opgetrokken. Elk huis stond op een flink stuk grond, wat een prettig gevoel van ruimte gaf.
Nadat Irina hen in het huis wegwijs had gemaakt, beduidde ze hen met haar mee te lopen naar buiten, nadat ze een grote jerrycan van het aanrecht had gepakt. In ganzenpas liepen ze achter haar aan langs het beekje, over het terrein van de buren, een bruggetje over, totdat ze bij een bron kwamen waar ze drinkwater konden tappen. Het water uit de kraan kon alleen gebruikt worden voor afwassen en om het toilet mee door te spoelen, veronderstelde Paul hardop. Nou ja, als dat het enige ongemak was waar ze mee te kampen kregen, dan zou het een prima vakantie worden.
Terug in het huisje vroegen ze nog even waar de dichtstbijzijnde supermarkt was en wisselden ze telefoonnummers met elkaar uit, voor het geval dat. Irina tekende een keurig plattegrondje waarop ze precies aangaf hoe de familie naar het volgende stadje moest rijden en waar ze een winkel zouden vinden die 24 uur per dag open was. Patricia spitste haar oren toen ze haar ouders daarover hoorde en stelde meteen voor een keer ’s nachts te gaan shoppen. Paul schoot in de lach over het voorstel van zijn dochter en wees haar er vriendelijk op dat het in deze bossen ’s nachts ongetwijfeld aardedonker zou zijn en dat het niet zijn hobby was om op onbekend terrein te gaan dwalen zonder fatsoenlijke straatverlichting. Patricia trok haar schouders op ten antwoord, het zou haar ook eigenlijk worst wezen. Irina vertrok met de belofte een week later terug te zullen komen met fris beddengoed en liet Paul nog even zien waar hij stookhout kon vinden.
Er bleek een flinke voorraad in een schuurtje achter op het terrein te liggen. Hij wuifde haar vriendelijk gedag en liep terug het huis in, waar Mieke al begonnen was de kinderen aan het werk te zetten. Eerst moesten alle bedden opgemaakt worden en daarna begonnen ze de koffers en tassen leeg te maken. Het was al gauw een gezellige chaos in huis. ‘Net als thuis, hè mam!’ zei Patricia genietend. Mieke moest er om lachen.
Al gauw hadden ze zich gesettled en was het moment aangebroken om de supermarkt op te zoeken. Ze namen het kaartje van Irina mee en gingen vrolijk op pad. Eerst ging het richting Hlavkov en daarna passeerden ze nog wat andere kleine dorpjes, waarna ze in de grotere plaats Jihlava kwamen. Toen ze op de landkaart hadden zitten kijken waar ze nou eigenlijk heen gingen, hadden ze Jihlava maar een klein stipje gevonden. Het bleek een flinke stad te zijn, met een behoorlijk centrum met winkelstraten en een aanzienlijk aantal supermarkten.
Irina’s tekening bracht hen keurig rechtstreeks naar een Tesco-winkel, degene die dag en nacht open zou zijn. Binnen leek het een walhalla voor mensen die graag winkelen. Het was een soort kruising tussen een V&D en een Albert Heijn, er was van alles te koop. Paul en Mieke namen elk een kind onder hun hoede, omdat ze bang waren dat die twee anders voorlopig niet weer boven water zouden komen, zoveel was er te zien en te verkennen. Ze verdeelden het verzamelen van de boodschappen en besloten een andere keer wat uitgebreider het assortiment te bekijken. Tenslotte hadden ze nog twee weken te gaan en zouden ze vast nog wel eens terugkomen in deze winkel.
Toen ze alle noodzakelijke boodschappen gedaan hadden, rekenden ze af, laadden de auto vol en vonden in één keer de weg terug naar het huisje. Het was nog steeds heerlijk weer en als verrassing had Mieke bedacht te gaan barbecuen. Patricia en Evert hielpen hun moeder bij de voorbereidingen, terwijl Paul het vuur aan maakte. Ze genoten van hun eerste maaltijd in de tuin van hun huisje in het Trojan park.
In het gezin Van den Bos was het heel gebruikelijk om in de vakantie iedereen aan zijn of haar trekken te laten komen. Al werden de dagen gezamenlijk ingevuld, ieder kon aangeven wat hij of zij graag wilde zien of doen. Evert wilde graag het bos in, op avontuur, zoals hij het noemde en dus gingen ze bijna elke dag wel een poosje op pad. Speciaal voor dat doel hadden ze alle vier goede wandelschoenen, een veldfles en een dagrugzakje meegenomen. Soms bleven ze wel een paar uur weg, net zoals het uitkwam. Het maakte eigenlijk niet uit hoe ze liepen, Paul zorgde er met behulp van zijn kompas wel voor dat ze altijd weer goed uitkwamen. Ze genoten van de wandelingen die door het bos en over heuvelachtige weiden voerden. Evert had zich inmiddels verzoend met het feit dat ze in Tsjechië in een huisje zaten en niet – zoals zijn vrienden – aan het kamperen waren. Het feit dat het huisje op een open plek midden in het bos stond, had een hoop goed gemaakt.
Patricia vond het wandelen wel leuk, maar als zij mocht kiezen gingen ze steevast een dorp of stad in. Ze hield van winkelen, etalages kijken en bedenken waar ze het beste haar zakgeld aan kon besteden. Zij en Evert hadden allebei van hun oma wat extra geld meegekregen om iets leuks voor henzelf van te kopen. Patricia twijfelde of ze iets voor haar oma of voor oma’s hondje Joepie zou kopen of toch iets voor zichzelf. Ze vond het maar een lastige beslissing.
Mieke wilde graag naar Praag en dus togen ze op de eerste dinsdag van hun verblijf al bijtijds richting de grote stad. Het verkeer werd drukker naarmate ze dichter in de buurt kwamen en ze besloten om de auto bij een metrostation aan de rand van de stad te parkeren en vandaar met het openbaar vervoer verder te gaan. Dat bleek simpel en effectief te zijn. De kinderen keken hun ogen uit, ze waren alle drukte een beetje ontwend geraakt. Mieke had een plattegrond van de stad en een boekje met bezienswaardigheden meegenomen en daarmee al een rondwandeling door de binnenstad voorbereid. Ze gingen uiteraard alle toeristische hoogtepunten langs, wachtten geduldig bij de stadhuisklok tot de bewegende beelden op het hele uur hun opwachting maakten en slenterden door de oude stad en de Joodse wijk.
Toen ze wat vermoeid raakten sloten ze zich aan bij een rondrit door de stad die hen ook naar de overkant van de rivier de Vltava en naar de Praagse burcht bracht. Daar bleven ze een half uurtje om rond te kijken, waarna de bus hen terug bracht naar de oude stad. Omdat ze één dag te kort vonden om de stad goed te bekijken, besloten ze een week later nog eens terug te gaan en het accent op de westoever van de Vltava te leggen, waarbij ze de Kleine Zijde met haar pittoreske straten doorkruisten en de drukke Karelsbrug op- en afliepen. In de tussenliggende week hadden ze een bezoek gebracht aan grotten in de Moravische Karst en aan de stad Brno, waar ze zich helemaal op hun plek voelden, hoewel het bezoek aan de onderaardse kerkers van het kasteel Spielberg nou niet echt prettig was. Verder maakten ze de gebruikelijke toeristische uitstapjes:ze bekeken een sprookjeskasteel in Pernstejn, bezochten een oude Joodse wijk met kerkhof in Trebic en een synagoge in Polna. In Telc en Slavonice bewonderden ze de sgraffito op de huizen, een techniek waarbij meer diepte wordt gecreëerd dan er echt is.
Het tweede bezoek aan Praag was nog prima verlopen, maar het weer was omgeslagen in de laatste dagen dat ze in Tsjechië waren. Ze hadden zich wat meer moeite moeten getroosten om zich te vermaken, doordat ze niet zomaar meer een wandeling in de omgeving konden maken, zonder op allerlei modderige paadjes terecht te komen. Ze hadden zitten lezen, spelletjes gedaan en elkaar bij de houtkachel verhalen verteld als het te hevig regende. Mieke was bang geweest dat ze niet meer met de auto weg konden komen als de regen nog lang zou aanhouden, maar Paul had haar angst weggewuifd. Het liefst had ze gezien dat hij de auto bovenaan het pad had gezet, maar hij had er niets van willen horen. Tot nog toe had hij gelijk gehad en waren ze nog steeds weggekomen. Nu het wandelen er bij in schoot hadden ze nog wat uitstapjes gemaakt.
Ze waren naar Znojmo gereden aan de Oostenrijkse grens en hadden met regenjassen aan en capuchons op door het middeleeuwse stadje geslenterd en in een koffiehuis wat gedronken en taart gegeten. De rit ernaartoe had langer geduurd dan verwacht omdat de weg vrij smal was, niet tot inhalen uitnodigde en verschillende weggebruikers extreem langzaam reden vanwege het slechte weer. Tegen de tijd dat ze door het stadje liepen was het wat opgeklaard en gedurende de terugreis was het zo goed als droog.
Op de vrijdag voordat ze zouden vertrekken pakten ze alvast zoveel mogelijk hun spullen in, ruimden het huis op en brachten een afscheidsbezoek aan Jihlava, waarbij ze een wandeling over de stadsmuren maakten. Ze liepen nog een keer over het grote stadsplein en streken met een ijsje neer op het stenen muurtje bij de fontein. Paul en Mieke bespraken hoe laat ze de volgende dag wilden opstaan om op tijd alles klaar te hebben voor hun vertrek. Irina’s man Jirka zou om tien uur langskomen om de elektriciteit af te rekenen en de huissleutel weer in ontvangst te nemen.
‘Iedereen douchen, aankleden, ontbijten, laatste spulletjes inpakken en even door het huis flitsen om de boel aan kant te maken. Dan moet je toch zeker op twee uur rekenen,’ zei Mieke.
‘Nou, dan staan we gewoon om zeven uur op en dan hebben we alle tijd. Ik heb geen zin om te moeten haasten en met de tong op de schoenen weg te rijden,’ besloot Paul. De kinderen hoorden het gelaten aan, want ze wisten dat ze toch pas zo laat mogelijk wakker gemaakt zouden worden.
‘Gaan we morgen naar huis?’ vroeg Patricia. Evert gaf haar een stomp.
‘Nee, suffie, we gaan eerst nog naar Auschwitz. Dat wéét je toch.’
‘Het is helemaal niet nodig om je zusje te stompen, Evert. En suffie vind ik niet echt aardig klinken,’ zei zijn moeder geprikkeld.
‘Nou, ze vraagt het nu al voor de zoveelste keer, ze kan toch ook gewoon eens opletten?’
‘Ik wil eigenlijk wel gewoon naar huis. Ik mis oma en Joepie.’ Het begon een beetje op dreinen te lijken, iets waar Evert een enorme hekel aan had. Zijn moeder aaide Patricia over haar hoofd.
‘Dat weet ik, liefje, maar nu we al zover in de richting zitten willen je vader en ik toch heel graag Auschwitz nog bezoeken. Als we daar geweest zijn, gaan we zo snel mogelijk naar huis.’ Mieke drukte een kus op haar dochters blonde haren en begon haar te kietelen, wat Patricia een schaterlach ontlokte. Mieke realiseerde zich dat een bezoek aan het vernietigingskamp in Polen nou niet direct viel onder gezellige vakantie-uitstapjes, maar ze had dit voor hun vertrek al met Paul afgesproken. De reden voor het voorgenomen bezoek lag in het verleden.
Mieke’s ouders hadden als verliefde jongelui de tweede wereldoorlog meegemaakt. Haar vader, Johan, was ondergedoken geweest omdat hij de door de Duitse bezetter vereiste loyaliteitsverklaring niet had willen tekenen. Hij had zijn vriendinnetje, Trijntje, slechts sporadisch kunnen bezoeken, maar hun liefde had hen beiden door de moeilijke tijd geholpen. Allebei hadden ze vroegere klasgenoten zien vertrekken: sommigen werden tewerkgesteld, anderen zagen de voordelen van het grote Duitse Rijk, sloten zich aan bij de vijand en vertrokken vrijwillig naar het front. Enkelen waren net op tijd geëmigreerd of meldden zich bij het verzet. Sommigen zaten zo rustig mogelijk hun tijd uit en probeerden vooral niet op te vallen. En weer anderen, met name enkele Joodse en communistische vrienden, hadden niet op tijd onder kunnen duiken en waren op transport gesteld. Van hen was niemand teruggekomen. Mieke, die een paar jaar na de oorlog werd geboren, was vernoemd naar haar moeders beste vriendin, Mieke Cohen, een levenslustige jonge Joodse meid wier foto nog altijd op het dressoir in haar moeders flat stond.
Als klein meisje had Mieke vaak gevraagd of haar moeder haar nog eens alle verhalen van vroeger wilde vertellen, over hoe de vriendenclubjes kattenkwaad uithaalden. Trijntje vertelde altijd honderduit over haar schooljaren, maar wilde pas later, toen Mieke al ruim volwassen was, zeggen hoe het met haar oude schoolkameraden afgelopen was. Voor iedereen had ze een vriendelijk woord, zelfs voor de vrienden die zich tegen hun eigen volk hadden gekeerd. Die waren verblind geweest, zei ze dan. Maar als ze bij de Joodse drieling Emmie, Saul en Rietje Pinto aankwam en het over Sjef en Sjoerd van Berkel had, twee neven uit communistische gezinnen, dan liepen de tranen haar over de wangen en uiteindelijk begroef ze haar gezicht in haar schoot en noemde als laatste de naam van Mieke Cohen, die vanuit Auschwitz een kaart naar familie had moeten sturen om te zeggen hoe goed ze het daar had. Dat was het laatste geweest wat Trijntje van haar allerliefste vriendin had gehoord.
Maar de kaart was niet gericht geweest aan de Cohens, maar aan de familie Blaauw, op een fictief adres, waardoor de kaart niet bezorgd kon worden. Hij bleef enkele dagen op het postkantoor liggen totdat hij verhuisde naar het bureau van juffrouw Jonkers, wier taak het was uit te zoeken wat er met onbestelbare stukken moest gebeuren.
Juffrouw Jonkers, een ongetrouwde tante van Trijntje, puzzelde wat met de gegevens op de kaart, maar kwam er niet uit. Toen ze de volgende zaterdagavond bij het gezin van haar zuster ging eten, nam ze de kaart mee in de hoop dat iemand van het gezelschap de geadresseerde of de afzender zou kennen. De kaart deed de ronde over de gedekte tafel en toen hij bij Trijntje belandde begon deze al snel de diepere betekenis van de vrolijke tekst door te krijgen.
Lieve familie Blaauw, lieve Weijntje, ik schrijf jullie uit een klein, genoeglijk plaatsje in het grote Duitsche Rijk. Het is een jofele plek om te vertoeven, we hebben het allen reuze naar onze zin. Ik groet jullie allerhartelijkst vanuit het mooie Auschwitz. Miriam Cohen.
Weijntje Blaauw was zij, Trijntje Zwart. Ze hadden zitten dollen over later, later als ze volwassen zouden zijn en als echte dames regelmatig een glas wijn zouden drinken.
‘Jou hadden ze beter Wijntje kunnen noemen in plaats van Trijntje’, had Mieke gekscherend gezegd. ‘En voor je het weet ben je dan blauw! Ha, niks Trijntje Zwart, Wijntje Blauw!’ De vriendinnen hadden dubbel gelegen.
Dus de kaart was onweerlegbaar aan haar, Trijntje, gestuurd. En de tekst? Die bombastische woorden? Trijntje hoorde het Mieke al zeggen, met een hete aardappel in haar keel. Jofel! Genoeglijk! Reuze! Nee, zulke kreten hadden ze nooit serieus gebruikt. Maar wat haar veronderstelling dat de hele boodschap juist tegengesteld bedoeld was onderstreepte, was de ondertekening met Miriam Cohen.
‘Als ik ooit doodga moeten ze me maar Miriam noemen, dan is er geen verwarring over of ik Joods ben of niet, maar zolang ik leef heet ik Mieke!’ had Mieke ooit vol vuur gezegd toen het gesprek eens op naamgeving was gekomen.
Trijntje had haar tante gezegd dat ze wist voor wie de kaart bedoeld was en dat ze hem persoonlijk zou afgeven en daarmee was de kous af geweest. Ze had Johan geïnformeerd zodra ze hem zag en bij hem en met hem gehuild, toen en daarna nog vele keren. Later, toen hun dochter geboren was, vonden ze allebei meteen dat het kind Mieke Miriam moest heten.
Vanaf hun vakantieadres in Tsjechië kon het gezin Van den Berg in een paar uur het plaatsje Oswiecim bereiken en dan zouden ze de volgende dag het kamp bezoeken. Door de verhalen van haar moeder en ter nagedachtenis aan degene naar wie ze vernoemd was, vond Mieke het belangrijk om in Auschwitz geweest te zijn, al was het maar een keer in haar leven. Paul was het direct met haar eens geweest, ook al wisten ze van tevoren dat het een beladen bezoek zou zijn.
Ze hadden er met de kinderen over gesproken en hen uitgelegd wat er in het kamp was gebeurd, al die jaren geleden. Ze hadden een link gelegd met het getto in Terezin waar ze aan het begin van de vakantie geweest waren. Het bezoek aan Terezin was goed verlopen, hoewel Paul en Mieke zich realiseerden dat de waanzin van de oorlog maar moeilijk uit te leggen was en dat het – zelfs voor henzelf – onbegrijpelijk bleef hoe het ene volk het andere kon uitmoorden. Het bezichtigen van Auschwitz was bijna een logisch vervolg op het bezoek aan Theresienstadt. Terezin het opvang- en doorgangskamp, Oswiecim het werk- en, vooral. vernietigingskamp.
Patricia stond op van het stenen muurtje, balanceerde even op haar tenen, draaide een bevallig rondje en zei: ‘Nou, dan moeten oma en Joepie maar even wachten.’ En daarmee was de kous af.
Hoofdstuk drie
Tegen vier uur reden ze Oswiecim binnen. Mieke wist niet goed wat ze verwacht had, maar in elk geval niet een stadje dat er uitzag als elk ander plaatsje waar ze doorheen waren gereden. Ze hadden het kamp op de weg naar het plaatsje al zien liggen, het leek net een groot afgezet militair terrein. Sobere borden verwezen naar het museum en de parkeerplaatsen. Ze besloten eerst maar door te rijden naar het stadje zelf om een hotel te zoeken. Ze vonden een klein, schappelijk geprijsd onderkomen, net aan de andere kant van het plaatsje.
Ze installeerden zich, fristen zich op en gingen lopend op verkenning uit. Ze ontdekten een eethuisje waar ze later die dag het diner zouden gebruiken. Mieke vond het een beetje onwerkelijk, dat ze hier nu vrij en blij rondliepen, met op nauwelijks een kilometer afstand het kamp waar al die gruwelijkheden gebeurd waren. Hoe zouden de huidige bewoners van het plaatsje daar tegenover staan? Droegen die dit verleden als een gezamenlijke last of ging het leven gewoon door?
De volgende dag waren ze om negen uur fris en schoon en hadden ze al ontbeten. De avond ervoor hadden Mieke en Paul allebei nog wat zitten lezen in een folder over het kamp die ze in het hotel gekocht hadden. Ze waren redelijk voorbereid, maar vonden het toch een goed idee om zich in het museum aan te sluiten bij een groep met een gids. De uitleg was Engelstalig en de gids, een jonge vrouw die zich voorstelde als Isabella, vertelde in heldere taal wat er zich allemaal in het kamp had afgespeeld. Mieke en Paul vertaalden haar uitleg selectief en in simpele bewoordingen voor hun kinderen. In Auschwitz zelf stonden alleen maar stenen barakken, die allemaal nog in goede staat waren of intussen gerenoveerd.
Samen met de gids bezochten ze een aantal belangrijke plekken in het kamp, zoals de appèlplaats, de cellen waar mensen op hun executie wachtten of op een andere manier de dood vonden, de muur waar de executies werden uitgevoerd en het crematorium. In verschillende gebouwen waren thematentoonstellingen ingericht, waar ze later nog een kijkje zouden nemen. Aan het einde van het officiële bezoek aan Auschwitz, stapte de hele groep samen met Isabella in een bus die hen naar het subkamp Auschwitz II, oftewel Birkenau, bracht.
Birkenau was een desolate plek, hier hadden ooit driehonderd barakken gestaan. Houten stallen, ooit bedoeld voor 52 paarden, waren omgebouwd tot barakken waar met kleine aanpassingen 1000 gevangenen waren ondergebracht. Stenen gebouwen waren zonder fundering op de moerassige grond gebouwd. Een paar barakken waren omgebouwd tot toiletruimte. Iedereen huiverde bij het idee dat de gevangenen hier massaal in een grote ruimte hun behoefte hadden moeten doen, zonder enige vorm van privacy. De gids vertelde dat de mensen in lange rijen op hun beurt hadden moeten wachten en vaak last hadden van diarree en dat de slechte sanitaire voorzieningen het er allemaal nog erger op maakten. Verderop in het kamp bezichtigden ze de gaskamer die door de Nazi’s was opgeblazen in de hoop hun misdaden te verbloemen. Er lag alleen nog een hoop puin, niets herinnerde meer aan wat hier gebeurd was.
De rondleiding was ten einde, de gids vertelde dat ze nog op het terrein konden rondkijken als ze wilden en op enig moment weer de bus terug naar Auschwitz I konden nemen. Paul en Mieke overlegden even of ze direct terug zouden gaan, maar besloten zelf nog even in Birkenau te blijven. Dit deel van het Auschwitz-complex maakte eigenlijk de meeste indruk op hen. Hier hadden mensen zoals zijzelf een onmenselijk bestaan gekend, waren hele konvooien naar de gaskamers geleid. Ze slenterden in gedachten over het terrein, langs de plek waar het perron lag waar de treinen waren aangekomen en de mensen in twee groepen waren verdeeld. Links voerde direct naar de gaskamers, rechts bood uitstel. Maar waar was men beter af geweest? Degenen die de selectie overleefden gingen een hel tegemoet.
Patricia hield haar vaders hand vast terwijl ze zwijgend om zich heen keek. Ze wist niet helemaal goed te plaatsen wat ze allemaal gehoord en gezien had, maar ze had wel begrepen dat dit geen fijne plek was. Haar moeder had gezegd tijdens de rondleiding dat zelfs het weer meewerkte om een beetje een indruk te krijgen van het kampleven. Aangezien het koud en nat was, begrepen Patricia en Evert dat het allemaal heel naar had moeten zijn. Terwijl ze langs de spoorrails naar de achterkant van het terrein liepen, klaarde het weer wat op en verscheen er af en toe zelfs een waterig zonnetje. Ze wandelden langs het monument voor de slachtoffers en liepen in de richting van het badhuis dat nog bewaard was gebleven.
Toen de zon achter een wolk verdween veranderde het licht, net als het in Terezin had gedaan. Evert had geconcentreerd gekeken waar hij liep om niet te struikelen over het oneffen terrein, maar nu was hij meteen alert. Hij keek snel naar zijn ouders en zusje, maar die liepen gewoon door alsof er niets aan de hand was.
Een jongen die op hem leek, liep achter het groepje aan. Van de kant waar ooit de houten barakken hadden gestaan, zag hij een figuurtje aan komen lopen. Toen het dichterbij kwam, ontwaarde hij een mager jongetje in een gestreepte pyjama met een raar mutsje op. Het jochie stopte vlak bij hem en hij moest vreselijk zijn best doen om in het smalle figuurtje zijn vriendje uit Terezin te herkennen.
‘David?’ vroeg hij ongelovig. De donkere ogen in het ingevallen gezichtje lichtten even op bij het horen van die naam.
‘Evert? Je bent het echt! Ik dacht al dat ik je zag.’
Evert deed een pas naar voren om David te omhelzen en moest zich vermannen om niet terug te deinzen toen hij alleen maar een zak met botten vast hield.
‘Je bent gekomen. Ik hoopte het zo.’ David sprak zachtjes, alsof het hem grote moeite kostte.
‘Ben je al lang hier?’ vroeg Evert, terwijl hij in zijn zakken rommelde of hij nog iets eetbaars kon vinden. Hij vond nog een halve Sultana die hij David aanbood. Het koekje werd met een korte knik aanvaard en snel verorberd. David wees op de veldfles aan Everts riem. Het gebaar werd meteen begrepen en even later dronk David gulzig van het inmiddels lauwe water.
‘Kort nadat we elkaar in Terezin hebben gezien, moesten we met heel veel mensen tegelijk weg. Het leek net een gewoon dorp, zo weinig mensen bleven achter. We kregen te horen dat we ergens anders gingen wonen, in een grote stad. Het zou allemaal heel leuk zijn.’ David gebaarde om zich heen om, waarmee hij wilde aangeven dat het helemaal niet zo fijn was waar hij terecht gekomen was. Evert volgde het gebaar, maar zag niets anders dan de kale vlakte met een paar stenen gebouwen en wat houten barakken.
‘De treinreis duurde eindeloos, we hadden weinig te eten en te drinken, en sommige mensen werden onderweg ziek. Toen we hier aan kwamen is mijn moeder meteen weer weggegaan. Die kant op.’ Hij wees naar de hoek linksachter op het terrein, waar de gids hen de opgeblazen gaskamer had laten zien. ‘Ik heb haar niet meer gezien. Mijn vader en ik zijn nog een tijdje samen gebleven, maar hij kreeg vreselijke diarree, zo erg dat hij niet meer kon eten zonder dat het gelijk weer eruit kwam.’
Evert trok een vies gezicht bij het geschetste beeld, maar bedacht gelijk een oplossing.
‘Mijn moeder heeft daar wel iets voor. Die koopt altijd de halve drogist leeg voordat we op vakantie gaan. Ik zal het zo wel even vragen.’
David schudde zijn hoofd. Zonder veel emotie vertelde hij dat zijn vader was gestorven en dat zijn lichaam verbrand was in het crematorium.
‘Nu ben ik alleen. En straks ben ik er ook niet meer.’
Evert wist niet goed hoe hij moest reageren. Hij had nog nooit meegemaakt dat een vriendje zijn ouders verloor. Ineens schoot hem iets uit het gesprek in het getto te binnen.
‘Maar Roosje dan, waar is die?’
Davids lippen krulden zich in een voorzichtig lachje.
‘Roos is achtergebleven in Terezin. Ze was heel erg verkouden en moeder was bang dat ze het onderweg nog erger zou worden. Onze rabbi heeft haar bij aardige mensen ondergebracht, totdat ze beter is en dan zou ze ons achterna reizen. Daarom ben ik hier, waar de treinen aankomen. Dan kan ik in de gaten houden of ze er al is.’ David viel even stil. ‘En haar verstoppen.’
Evert keek in het rond om te zien of zijn ouders, Patricia en hij zelf nog in de buurt waren. Hij zag het groepje in de buurt van het oude badhuis lopen, zijn ouders met de armen om elkaar heen. Patricia huppelde en zelf liep hij schijnbaar doelloos heen en weer.
‘Je zei net dat je er zelf straks ook niet meer bent. Ga je weg dan? En hoe moet het dan verder met Roos als die hier komt?’
‘Het gerucht gaat dat onze hele ploeg binnenkort vergast wordt. En geruchten zijn hier meestal waar. Ik zou liever tegen de stroomdraden van het hek aanlopen, dan beslis ik het zelf. Maar misschien heb ik nog tijd om Roos te redden. Dus ik moet het gewoon afwachten.’
Evert keek David met grote ogen aan, terwijl de laatste zo rustig over zijn lot praatte. Na alles wat de gids en zijn ouders hem verteld hadden over Auschwitz, begreep hij precies wat vergassen inhield. Maar hoe kon een jongetje in 1993 nog naar een gaskamer gevoerd worden, die achtenveertig jaar daarvoor was opgeblazen? Sterker nog, hoe kon hij, Evert, hier met David staan praten, terwijl hij honderd meter verderop met zijn ouders mee liep? David was echt, hij had hem omhelsd, iets te eten en te drinken gegeven. Ze praatten samen. Hij dacht weer aan het klokhuis dat hij van David terug had gekregen. Dat was ook echt geweest. Hij schudde zijn hoofd.
‘Wat als Roos niet komt? Misschien blijft ze wel in Terezin of gaat ze ergens anders naar toe?’ David keek strak voor zich uit, terwijl Evert deze woorden sprak. Ja, wat als zijn zusje niet kwam? Hij voelde in zijn broekzak en haalde er iets uit.
‘Hier’, zei hij en opende zijn knuist. In de palm lag een puzzelstukje. Maar het was niet zozeer het puzzelstukje, als wel het nummer dat in zwarte inkt op Davids onderarm stond, dat Evert opviel. Hij probeerde er niet naar te staren, maar te luisteren naar wat David vertelde.
‘Er zijn vier stukjes, het is maar een kleine puzzel. Mijn vader, moeder, Roos en ik hebben er allemaal een. Kijk’, David draaide het stukje om, waardoor aan de achterkant een getekend haakje zichtbaar werd. ‘Achterop elk stukje staat een letter. De Bet, de Kaf, de Resh’, hij hield zijn eigen stukje met het haakje omhoog, ‘en de Kaf Sofiet. Zo schrijf je in het Hebreeuws onze naam. Mijn moeder zei dat we door de puzzelstukjes altijd met elkaar verbonden zullen zijn, want als alle stukjes gelegd zijn, is onze naam compleet. De stukjes van mijn ouders zijn in Canada, een vriendin heeft ze daar gezien. Roosje heeft het laatste stukje. Moeder heeft het met een koordje om haar pols gebonden. Als ze niet hierheen komt, wil jij haar dan zoeken?’ Zijn grote zwarte ogen keken hoopvol. Evert knikte.
‘Dat beloof ik.’ Hij stak zijn hand uit naar David en kneep voorzichtig in het toegestoken magere handje van zijn vriend om de afspraak te bezegelen. David drukte een kus op het puzzelstukje en gaf het aan Evert die het zorgvuldig in zijn zak stak. Op dat moment veranderde het licht en verdween David. Evert keek waar zijn familie was en liep die kant op om ongemerkt weer in zichzelf op te gaan.
Zijn ouders waren allebei erg stil, Patricia begon zich wat te vervelen en Evert wist eigenlijk niet goed wat hij moest doen. Hij had het puzzelstukje diep in zijn zak weggestopt en voelde steeds even of het er nog was. Hij moest steeds aan Roosje denken, waar hij haar moest zoeken als ze niet naar Auschwitz zou komen. En als hij nou straks naar huis ging, hoe kon hij dan weten of ze misschien niet alsnog met de trein uit Terezin was gekomen? Er zat hem nog iets anders dwars.
Als dit Polen was en Davids ouders hier dood waren gegaan, hoe konden dan hun puzzelstukjes in Canada zijn? Dat land lag heel ver weg, dat herinnerde hij zich nog wel van de aardrijkskundeles. Ze moesten ze wel per post gestuurd hebben. En die vriendin had David natuurlijk weer gebeld dat ze die stukjes in Canada had gezien. Stom dat hij niet gevraagd had naar de naam van die vriendin en waar die woonde. Hij nam een besluit: ze zouden voorlopig nog niet kunnen vertrekken.
‘Morgen gaan we lekker naar huis, naar oma en Joepie,’ zong Patricia met lange uithalen op een zelfbedacht wijsje toen ze terugreden naar hun hotel. Evert klemde zijn kiezen op elkaar, want hij wilde eerst met zijn vader overleggen, zonder dat Patricia ervan wist.
Toen ze uitstapten op de parkeerplaats, vroeg hij zijn vader of ze samen even een eindje konden lopen. Zijn moeder mompelde iets van ‘mannenpraat’, maar keek hen vriendelijk na, terwijl ze haar dochter die mee wilde lopen bij de arm greep.
‘Nee, Patries, laat de jongens maar even samen zijn, dan gaan wij vast lekker naar boven een beetje tutten.’
Patricia giechelde omdat ze haar vader niet als een jongen maar als een vader zag en liet zich gewillig mee naar de hotelkamer voeren.
Evert en zijn vader liepen achter langs het hotel in de richting van een klein bos. Paul wachtte geduldig tot Evert zou zeggen wat hij op zijn lever had. Na even gezocht te hebben naar de juiste woorden, zei Evert:
‘Pap, we kunnen echt nog niet weg, hoor. Ik heb beloofd dat ik iemand zou zoeken als die hier niet kwam, maar dan moet ik natuurlijk wel zeker weten dat die persoon hier niet gekomen is.’ Zo, dat was er uit. Hij had David niet verraden en ook Roosje niet genoemd, maar wel de ernst van de zaak aangegeven.
Zijn vader knikte, alsof hij het helemaal begreep.
‘En wat je belooft moet je doen.’ Evert knikte, opgelucht dat zijn vader het met hem eens was.
‘Aan wie heb je dat beloofd? En wie zou je zoeken? En waar?’ Oh nee, hè, daar kwamen toch de vragen waar hij geen antwoord op wilde geven.
‘Pap, dat kan ik echt niet zeggen. Ik kan toch mijn vrienden niet verraden?’
Paul pakte zijn zoon bij de schouders en keek hem diep in de ogen aan.
‘Nee, Evert, je vrienden mag je niet verraden, dat ben ik met je eens. Maar jouw vrienden zijn thuis, in Deventer, en ik heb nog nooit van een van hen gehoord dat ze mensen in Polen kennen.’
Evert wilde ertegenin brengen dat zijn vader David helemaal niet kende, maar bedacht toen ineens dat het allemaal wel heel raar gelopen was. Het licht dat veranderde, het jongetje dat uit het niets was gekomen en daar ook weer in verdwenen was, hij zelf die op twee plaatsen tegelijk was geweest. Het leek wel of hij het had gedroomd! Maar net als in Terezin, toen hij het klokhuis als bewijsstuk had gehad, voelde hij nu het puzzelstukje in zijn broekzak zitten. Zijn vingers omklemden het en gaven de doorslag.
‘Kunnen we morgen dan nog een keer naar het kamp gaan?’
‘Ik dacht dat je daar inmiddels wel genoeg van had. Je moeder en Patries willen naar huis en, eerlijk gezegd, ik ook wel.’ Paul zag een schittering in de ogen van zijn zoon. ‘Als je me nu eens gewoon vertelt wat er aan de hand is?’
Evert liet zijn vader eerst geheimhouding beloven, want hij wilde voor geen goud David in de problemen brengen. Hij maakte zich los uit zijn vaders greep en liep het bospad op. Paul liep naast hem en omdat ze elkaar niet aan hoefden te kijken, was het wat gemakkelijker om meer te vertellen. Evert begon met de ontmoeting in Terezin, vertelde over het voetballen en het klokhuis en eindigde met de belofte in het Poolse kamp en het puzzelstukje. Zijn vader luisterde aandachtig en vroeg toen: ‘Heb je dat puzzelstukje nog?’
Evert knikte en haalde het uit zijn broekzak tevoorschijn. Hij legde het voorzichtig op zijn handpalm en liet het aan zijn vader zien.
‘Kan het niet zijn dat je het allemaal gedroomd hebt? Zowel Theresienstadt als Auschwitz zijn heel aangrijpend geweest. Het kan heel goed dat je er ’s nachts door hebt liggen woelen en naar gedroomd hebt.’
Evert bleef naar het puzzelstukje staren. Het speet hem dat hij het klokhuis uiteindelijk had weggegooid, maar het puzzelstukje was echt, dat kon zijn vader zo zien. Hij draaide het om, denkend aan wat David had gezegd over de naam die op de achterkant zou staan. Hij zag alleen het rare haakje, dat met een vulpen getekend was.
Paul zag het dilemma in zijn zoon en stelde een compromis voor: morgen zouden ze nog een keer naar het kamp gaan en als moeder en Patricia niet mee wilden, konden die gaan winkelen in het dorp.
Evert was blij dat hij zijn vader over de streep had kunnen trekken, moeder en Patries vonden het minder leuk. Met de toezegging dat er niet meer dan een uur verloren zou gaan, namen ze uiteindelijk genoegen.
De volgende dag laadden ze hun overnachtingstassen in de auto en reden richting het kamp. Mieke en Patricia werden onderweg afgezet om nog wat te winkelen en Paul en Evert gingen meteen door naar Birkenau. Evert had het puzzelstukje zorgvuldig in een zakdoek gewikkeld en in zijn jaszak gestoken. Hij had gezorgd voor een gevulde veldfles en een appel en een banaan van de ontbijttafel meegenomen. In het kamp aangekomen liep hij linea recta naar de plaats links achterin waar hij David de vorige dag gezien had. Zijn vader moest zich haasten om hem bij te houden. Paul zag Evert om zich heen kijken en hoorde hem zachtjes Davids naam fluisteren. Er kwam geen reactie, ook niet toen Evert harder begon te roepen. Paul wist niet goed wat hij er van moest denken, maar hij had met zijn zoon te doen. Hij vond het best stoer van Evert dat hij hier stond te wachten op een denkbeeldig vriendje dat hij wilde helpen en had niet de minste behoefte hem erom uit te lachen. Kon hij maar iets doen!
Evert keek naar de hemel waar geen wolkje aan te zien was en besefte dat het licht niet meer zou veranderen en David zich dus niet meer zou laten zien. Hij liet zijn schouders zakken en moest zich inhouden om niet te gaan huilen. Hoe moest hij nou ooit te weten komen of Roosje toch nog was gekomen en of David haar dan had kunnen verstoppen? En wat was er met David gebeurd?
Hij keek angstvallig in de richting van de gaskamers in de linker- en rechterhoek van het terrein en kneep zijn ogen tot spleetjes in de hoop zijn vriend te zien. Niets bewoog zich in deze uithoek. Zijn vader pakte hem zachtjes bij zijn schouders en liep met hem nog een keer het terrein over. Ze trokken deuren van barakken open en keken zorgvuldig of er niet toch ergens een klein jongetje was weggedoken. Paul betrapte zich er op dat hij Davids naam riep, zo had Evert hem ervan weten te overtuigen dat de jongen echt was. Maar hoe ze ook zochten en riepen, David kwam niet te voorschijn. Met pijn in het hart liet Evert zich meetronen, het terrein af en de auto in. Zijn hand hield hij angstvallig in zijn zak waar het puzzelstukje nog steeds in een zakdoek gewikkeld was. Het enige tastbare dat over was.
Heden
Hoofdstuk vier
Jaren gingen voorbij, waarin het beeld van David langzamerhand vervaagde tot het droombeeld dat hij volgens Paul geweest moest zijn. Evert groeide op, doorliep met niet al te veel problemen de middelbare school en meldde zich aan bij de politieacademie. Hij kwam door de selectieprocedure, maakte snel vrienden en genoot van zijn studietijd.
Zijn stageperiodes bracht hij door in Apeldoorn en Groningen, waar hij tijdelijk bij vrienden van zijn ouders verbleef. Hij studeerde af en solliciteerde naar een baan bij het korps Rotterdam-Rijnmond en werd, samen met vijf jaargenoten, aangenomen. Toen hij officieel geïnstalleerd werd, kwamen zijn ouders naar Rotterdam om daarbij aanwezig te zijn. Het was een hele gebeurtenis waarbij meerdere politiemensen tegelijk de eed of de belofte aflegden. Toen Evert aan de beurt was, zagen Paul en Mieke trots hoe zelfbewust hun zoon was geworden.
Toen de plechtigheid voorbij was, volgde er een receptie en daarna gingen kersverse politiemensen en genodigden in kleine groepjes uiteen. Evert vertelde dat hij met zijn jaargenoten had afgesproken samen met de diverse familieleden uit eten te gaan om hun aanstelling te vieren. Ze hadden in hartje Rotterdam een tafel gereserveerd in een gezellig restaurant. Er was geen tafelschikking gemaakt, maar toevallig kwam Evert tegenover zijn studiegenoot Bram te zitten, die geflankeerd werd door zijn moeder en een oude man met wit haar en dito baard, gekleed in een ouderwets donkergrijs pak met een wit t-shirt eronder, die als Brams opa werd voorgesteld. Everts ouders zaten allebei rechts van hem, terwijl het enige meisje van hun jaar dat in Rotterdam zou komen werken, Elise, links van hem zat.
Elise en Bram begonnen een geanimeerd gesprek met elkaar, waarin ze al gauw de mensen om hen heen betrokken. Ze hadden diverse schalen met kleine hapjes besteld die heen en weer over de tafel geschoven werden, zodat iedereen zich zelf kon bedienen. Evert merkte dat Bram meestal voor zijn opa opschepte, zodat deze de schalen niet zelf hoefde te pakken. Terwijl Elise een verhaal vertelde waardoor iedereen aan haar lippen hing, viel Everts oog op een mandje brood dat net buiten zijn bereik stond, tenzij hij ongegeneerd over de tafel zou gaan hangen. Hij ving de blik op van Brams opa en mimede Mag ik wat brood van u?. De oude heer begreep hem direct, strekte zijn hand uit naar het mandje en hield het Evert voor. De donkergrijze mouw van het jasje was omhooggeschoven en ontblootte een nummer dat zwart afstak tegen de blanke onderarm. Een vage herinnering schoot door Everts hoofd, maar hij kon haar niet vasthouden. Hij pakte het mandje aan, bedankte de man en knabbelde bedachtzaam op een broodje. De avond verliep in een gemoedelijke sfeer en aan het einde ervan werden er afspraken gemaakt om elkaar nog eens te ontmoeten.
Evert was begonnen met zijn werkzaamheden op het hoofdbureau. Hij had het erg naar zijn zin, hoewel hij het wel wennen vond om zulke lange werkdagen te maken. Hij had inmiddels een leuke etage gevonden, die hij samen met Bram ging betrekken. Pas als ze allebei wat in salaris omhoog gegaan waren en wat hadden kunnen sparen, zouden ze op zoek gaan naar iets van henzelf. Ze hadden dat plan al gemaakt toen ze wisten dat ze allebei naar Rotterdam zouden gaan. Van de vijf studiegenoten die tegelijk met hem waren geïnstalleerd kon hij het beste met Elise en Bram opschieten, maar omdat Elise met haar vriend zou gaan samenwonen, was de keuze voor een huisgenoot snel gemaakt.
Ze hadden de flat opgeknapt en waren die nu aan het inrichten met geleende en gekregen spullen. Met name uit het huis van Everts ouders hadden ze heel wat meubilair en serviesgoed kunnen meenemen, omdat Paul en Mieke kleiner wilden gaan wonen. Evert had zijn moeder beloofd dat hij binnenkort langs zou komen om zijn oude kamertje op te ruimen, anders, had Mieke met twinkeloogjes gezegd, zou ze alles in de container gooien. Evert had in dubio gestaan, maar er toch voor gekozen zelf zijn spullen uit te zoeken. Als dan alles alsnog de Kliko in ging, was hij er tenminste zelf verantwoordelijk voor.
Zijn moeder stond hem in de deuropening op te wachten, de armen over elkaar alsof ze wilde zeggen dat het onderhand tijd was dat hij zijn spullen kwam halen. Hij wist dat ze zich alleen maar een houding gaf om het hem gemakkelijker te maken zijn oude slaapkamer leeg te maken. Het had ook lang genoeg geduurd, moest hij eerlijk bekennen, maar het had al die tijd nog een heerlijke uitwijkmogelijkheid geleken voor als het hem in zijn eigen flat niet zou bevallen. Hij haalde de lege dozen uit de bestelauto die hij van een collega geleend had en liep het tuinpad op.
‘Dag mam, het is eindelijk zover. Straks ben je lekker van me af.’
‘Van jou zal ik nooit helemaal afkomen, Evert, maar dat wil ik ook helemaal niet!’ Ze wisselden een stevige knuffel uit en Mieke deed een stap opzij om haar zoon de gang in te loodsen.
‘Ik zet ze meteen even boven neer,’ zei hij, met een knik naar de dozen. ‘Dan kom ik pa even gedag zeggen.’
‘Ik maak vast even thee.’ Mieke verdween de keuken in aan het einde van gang, terwijl Evert de twee trappen naar de zolder opklom. Hij wierp een snelle blik in de kamer van zijn zusje en stapte vervolgens zijn eigen vroegere kamer in. Meteen overviel hem een thuisgevoel, dat hem een beetje melancholisch maakte. Hij had het hier altijd reuze naar zijn zin gehad, veel vrijheid genoten, altijd vrienden over de vloer kunnen hebben. Hij zette de dozen op de grond en keek op zijn gemakje rond. Zijn moeder had het bed afgehaald, maar een kleurige sprei onttrok de kale matras aan het gezicht. Een lage kast onder het schuine dak herbergde kleding die hij nooit meer droeg en in het bureau waaraan hij altijd zijn huiswerk had gemaakt lagen nog wat losse spulletjes. Zijn blik gleed langs de boekenplanken boven het bed waarop alle spannende avonturen uit zijn jeugd een plekje hadden gekregen. De Kameleon, Commissaris Achterberg, Inspecteur Arglistig. Ze waren er allemaal nog. Hij wist dat Patricia net zo’n collectie had, maar bij haar waren het Pitty en De Vijf.
‘Thee!’ Mieke’s opgewekte stem schalde door het trappenhuis.
‘Ik kom eraan!’ riep hij terug, net als vroeger.
Hij trok de bureauladen open om te zien of er nog veel spullen in lagen die de moeite van het meenemen waard waren of dat hij straks beter een grote vuilniszak mee naar boven kon nemen. Schoolagenda’s, pennen, losse briefjes, pakjes uitgedroogde kauwgom, niet veel bijzonders, dus straks toch maar een grijze zak mee naar boven nemen, besloot hij. Net toen hij de onderste lade dicht schoof, verscheen er een zorgvuldig gevouwen zakdoek in zijn blikveld. Zijn hand stopte de beweging en het leek alsof er een nevel voor zijn ogen optrok. Hij pakte voorzichtig het kleine pakketje op en vouwde het zorgvuldig open tot er een briefje met de naam David Bachrach en een hoekstukje van een puzzel tevoorschijn kwam. Hij draaide het stukje om en om, zag een deel van het plaatje aan de ene kant en het getekende haakje aan de andere kant en herinnerde zich zijn belofte van lang geleden. Voordat hij naar beneden ging om zijn vader te begroeten, een kopje thee te drinken en bij te praten, verpakte hij het puzzelstukje zorgvuldig in een envelop en stopte deze in de binnenzak van zijn jas.
Toen hij ’s avonds thuiskwam in de flat, was Bram net thuis van een werkdag. Ze wisselden hun belevenissen uit en maakten samen wat te eten. Tijdens het diner, dat op verzoek van Bram altijd aan tafel werd gebruikt, vertelde Evert dat hij thuis herinnerd was aan een belofte van lang geleden en dat hij niet goed wist wat hij daarmee aan moest. Bram vroeg hem er meer over te vertellen, maar Evert wilde eerst voor zich zelf de dingen op een rijtje zetten. Misschien dat Bram hem daarna alsnog kon helpen? Die avond was Evert steeds in gedachten bij zijn vroegere vakantievriendje. Hij liet de gebeurtenissen in Terezin en Birkenau de revue passeren en zag nog Davids knuist die zich opende om het puzzelstukje aan Evert te laten zien. Opeens knalde er iets in Everts hoofd. Hij herinnerde zich dat hij meer oog had gehad voor het nummer dat op Davids arm had gestaan, dan voor het puzzelstukje. Hij zag de uitgestrekte arm van het jongetje voor zich en tegelijkertijd zag hij in gedachten de arm die een broodmandje aanreikte. Bram, die Evert nauwlettend in de gaten had gehouden, merkte de verandering in zijn vriend op en reikte hem een flesje bier aan.
‘Hier, drink even wat. Je ziet eruit alsof je een geest hebt gezien.’
Evert dronk met kleine slokjes, want hij wilde voorlopig even helder blijven.
‘Jouw opa, Bram, wat is dat voor iemand?’ Bram keek hem verbaasd aan.
‘Wat is er met mijn opa?’
‘Waar komt hij vandaan? Je hebt er wel eens iets over verteld, maar ik heb niet goed geluisterd, denk ik.’
‘Mijn opa is van oorsprong Duitser, maar hij heeft tegenwoordig de Nederlandse nationaliteit. Hoezo?’
‘Toen hij tegenover mij aan tafel zat, bij het etentje na de beëdiging, zag ik dat hij een soort tattoo had, hier,’ hij wees op zijn onderarm.
‘Andere kant, Evert,’ zei Bram op zachte toon. Evert keek hem niet-begrijpend aan.
‘Je wijst naar je rechterarm, maar het zit op zijn linkerarm. Het is zijn kampnummer. Hij heeft in Auschwitz gezeten.’ Bram sprak op vlakke toon, alsof hij er eigenlijk niet over wilde praten. Evert hield zijn adem in. Het zou toch niet zo zijn dat, het kon toch niet dat, hoe moest hij het zeggen ……..
‘Hoe heet je opa?’ vroeg hij zachtjes.
‘Eli, Eli Stern.’
Evert zuchtte. Hij had even gehoopt dat hij de naam David Bachrach zou horen.
‘Eli Stern. Kent hij misschien David Bachrach? Die heeft ook in het kamp gezeten.’
‘Ik zal het hem vragen, als ik er de gelegenheid voor heb. Hij wil er niet altijd over praten. Of eigenlijk meestal niet. Ik heb wel iets via mijn moeder gehoord, maar zelfs zij weet lang niet alles. Wie is die David Bachrach?’
Evert dacht even na en begon toen in omzichtige bewoordingen uit te leggen wat hem al die jaren geleden was overkomen. Terwijl hij aan het vertellen was, realiseerde hij zich dat het eigenlijk een heel vreemd verhaal was. Een jongetje dat uit een andere tijd leek op te doemen, tot twee keer toe zelfs. Een denkbeeldig vriendje met wie hij tastbare zaken had uitgewisseld. Tijdens het praten zag hij David voor zich, beschreef hem levendig, eerst zoals hij hem in Terezin had gezien, met zijn ouderwetse jongenskleren, later in de gestreepte pyjama en het mutsje in Auschwitz II. Bram onderbrak hem een enkele keer, alleen om iets verduidelijkt te krijgen. Waar had Evert David precies voor het eerst gezien? Was hij alleen geweest of waren er anderen uit dezelfde tijd bij hem in de buurt geweest? Had zijn familie niets gemerkt? Ook niet van de verandering van het licht? Toen Evert uitgesproken was bleef het stil in de kamer, beide jongemannen verzonken in hun eigen gedachten.
Na een tijdje stond Bram op, haalde een fles wijn tevoorschijn en schonk twee glazen in.
‘Heb je al bedacht hoe je hier verder mee wilt gaan?’
Evert schudde zijn hoofd.
‘Eerlijk gezegd was ik het inmiddels helemaal vergeten,’ zei hij, enigszins gegeneerd. ‘Het is langzamerhand vervaagd, als een droom.’
Bram knikte. Hij kon het zich wel voorstellen dat als je zoiets als jong knulletje overkwam, je het uiteindelijk toch naar de achtergrond schoof. Evert had liefdevol verteld over de zoektocht met zijn vader de laatste dag in het kamp en Bram bewonderde in stilte de manier waarop Paul met het verhaal was omgegaan. Het niet belachelijk had gemaakt, maar op een serieuze manier de fantasiewereld van zijn zoon tegemoet was getreden.
‘Zou je er alsnog iets mee willen doen?’ Er klonk oprechte belangstelling in Brams stem door.
Evert wist niet goed hoe hij moest antwoorden, omdat hij niet helder had wat er uiteindelijk nou echt gebeurd was, al die jaren geleden. Hij keek Bram schaapachtig aan.
‘Eigenlijk wel, maar na al die jaren, ik weet het niet, zou het nog zin hebben?’
Bram pakte een schrijfblok en een pen en begon het een en ander te noteren.
‘In 1993 zijn jullie elkaar tegengekomen. Je was toen elf en je denkt dat David ongeveer net zo oud was als jij. Toen jullie elkaar in Theresienstadt ontmoetten, was hij kort daarvoor uit Westerbork gekomen. Die transporten zijn terug te vinden, misschien wel gewoon op Internet. Dat moeten we na kunnen gaan. Vervolgens is hij naar Auschwitz gestuurd.’ Bram maakte opnieuw een aantekening. ‘Volgens David zat daar niet veel tijd tussen, dus dat is misschien ook wel terug te vinden.’
Evert keek Bram stomverbaasd aan, overdonderd als hij was door de voortvarendheid waarmee zijn vriend het onderwerp oppakte. En, wat hem misschien nog wel het meeste raakte, was het feit dat Bram David als een mens van vlees en bloed beschouwde. Hij slaakte een stille zucht van opluchting, nu hij het gevoel had dat hij niet meer alleen stond met zijn verhaal.
Bram zat peinzend met de pen tegen zijn kin te tikken. ‘Ze moesten weg, zei David. Er mochten maar weinig mensen achterblijven, het leek net een gewoon dorp. Theresienstadt. Modelstad.’ Het laatste woord kwam er bitter uit. Evert keek hem niet-begrijpend aan.
‘Een groep Deense Joden werd naar Theresienstadt gestuurd. De Deense regering stond erop dat het Rode Kruis toegang zou krijgen tot de gevangenen. Kennelijk konden de Nazi’s daar niet onderuit komen. Misschien vonden ze het eigenlijk wel een prima idee, want als ze het Rode Kruis om de tuin konden leiden, dan zouden de inmiddels ontstane geruchten in de kiem gesmoord kunnen worden. Omdat er veel te veel mensen in het getto woonden, werden ze massaal op transport naar Auschwitz gesteld. Het getto werd opgeknapt, er kwamen nepcafés en winkels. Het leek net een gewoon dorp, met een kleine bevolking, zodat iedereen ruim plek had.’ Het bleef even stil, terwijl Bram zich opmaakte om de rest te vertellen.
‘De list lukte, het Rode Kruis vond het allemaal prachtig en stuurde rapporten de wereld in dat het allemaal prima geregeld was met de Joden. Er is zelfs een propagandafilm gemaakt in Theresienstadt, waarin opnamen zijn van allemaal blije mensen die een voetbalwedstrijd bijwonen. De film is later gevonden toen Theresienstadt bevrijd is. Je kunt hem daar nog zien.’
Evert knikte. Nu Bram er over vertelde, kon hij zich vaag iets voor de geest halen. En toen hij er verder over nadacht, herinnerde hij zich dat hij het toen ook allemaal wel vond meevallen.
‘Toen de film klaar was, is iedereen die aan de film had meegewerkt naar Auschwitz gestuurd en vervolgens vergast,’ eindigde Bram. Gedurende enkele minuten wisten ze geen van beiden iets te zeggen, het beeld dat Bram geschetst had stond op hun netvlies gebrand.
‘Dus waarschijnlijk is David voor het bezoek van het Rode Kruis weggevoerd,’ concludeerde Evert. ‘Weet je wanneer dat was?’
‘Ergens in 1944, maar dat moet gemakkelijk uit te zoeken zijn.’
Bram schreef nog een aantal punten op waar ze onderzoek naar zouden doen, waarna ze hun glas leegdronken en besloten te gaan slapen.
Hoofdstuk vijf
Evert sliep goed die nacht, beter dan hij had verwacht. Misschien was het feit dat Bram zich aan zijn zijde had geschaard rustgevend voor hem. Toen hij om zeven uur zijn bed uitkwam en zachtjes de gang opliep om naar de badkamer te gaan, zag hij licht onder Brams kamerdeur doorkomen. Hij luisterde even en hoorde het getik van vingers die over een toetsenbord raasden. Hij klopte aan, met zijn hand al op de klink.
‘Kom maar binnen, kun je meteen even meekijken.’
Bram zat in een T-shirt en boxershort achter zijn computer, zo te zien was hij nauwelijks naar bed geweest, maar hij zag er uitgeslapen uit.
‘Ben je al lang op?’ vroeg Evert, terwijl hij nieuwsgierig de website op het scherm bekeek. Hij zag een formulier dat deels in vreemde letters was opgemaakt. Bovenaan stond Yad Vashem met daarboven letters die hij niet kende en daaronder iets wat Russisch leek.
‘Hmm, een tijdje. Kijk, ik ben al een stukje opgeschoten.’ Hij wees op zijn schrijfblok. Data in 1943 en 1944 van transporten uit Westerbork naar Theresienstadt en van daar naar Auschwitz. Grote aantallen mensen waren uit het getto naar het vernietigingskamp weggevoerd op 15, 16 en 18 mei 1944. De datum van het bezoek van het Rode Kruis aan Theresienstadt: 23 juli 1944. Daarna opnieuw transporten naar Auschwitz, tot in de herfst van datzelfde jaar.
Evert wees naar het scherm en het formulier met de vreemde letters.
‘Page of Testimony. Dat is toch iets van getuigschrift of zo? En wat is Yad Vashem?’
‘Yad Vashem is het officiële monument in Israël ter herinnering aan de Joodse slachtoffers van de Holocaust. Het bestaat uit verschillende onderdelen, het is een groot complex, met onder andere een museum, herdenkingsruimte, bibliotheek, archieven. Een kinderpaviljoen.’ Bij het laatste woord slikte hij een brok emotie weg. ‘Ik ben daar geweest. Het is allemaal heel indrukwekkend, maar het kinderpaviljoen…. Het is daar binnen helemaal donker, op flonkerende sterretjes na. De namen van alle omgekomen kinderen en hun leeftijden worden opgenoemd. Het maakt je diep ongelukkig om dat te horen. Al die kleintjes die geen kans kregen.’
Het bleef even stil, maar toen vervolgde hij: ‘Yad Vashem heeft een centrale database van slachtoffers van de Holocaust, in het Hebreeuws heet dat Shoah. Als je van iemand weet dat hij of zij is omgekomen ten gevolge van de Holocaust, kun je die persoon in die database laten opnemen. Kijk,’ hij wees naar het formulier op het scherm. ‘Hier staat alles in opgeschreven. Het wordt zoveel mogelijk uitgetypt, zoals je op de pagina hiervoor ziet.’ Hij klikte de betreffende knop aan en een getypte reeks persoonsinformatie verscheen op het scherm. Everts adem stokte toen hij de naam Bachrach zag staan, maar hij herademde toen hij het geboortejaar 1883 ontwaarde.
‘Ik heb hen niet kunnen vinden, Evert, Ik heb alle mogelijke schrijfvormen van Bachrach geprobeerd, maar geen enkel resultaat gevonden dat paste. Geen David van rond 1933 en geen Roosje of Rosa die aan het begin van de oorlog geboren is.’
‘Maar is dit de enige database waar je deze informatie kunt vinden?’
‘Nee, er zijn er nog wel meer. We kunnen via het Rode Kruis op zoek gaan en ik heb me inmiddels aangemeld bij JewishGen. Daar staan ook allerlei gegevens op. Het enige is, dat we natuurlijk niet veel over deze mensen weten. En bovendien is het nog de vraag of de gegevens over David en zijn familie überhaupt wel boven water zijn gekomen. Veel informatie is vernietigd of domweg nog niet uitgeplozen en ingevoerd in een systeem.’
Bram wreef over zijn nek om de stijfheid van het lang achter het toetsenbord zitten te verdrijven. Hoewel Evert maar wat graag verder zou zoeken, besloten ze eerst maar eens te ontbijten en daarna de te volgen strategie verder uit te werken.
In de volgende dagen brachten ze zoveel mogelijk tijd door met het zoeken op Internet naar lijsten met namen van Holocaust-slachtoffers en –overlevenden. Hoewel de naam Bachrach regelmatig opdook, vonden ze nooit de juiste combinatie van naam en leeftijd. Bij Evert rees de hoop dat zowel David als Roos de oorlog hadden overleefd. Soms haalde hij het puzzelstukje tevoorschijn en keerde het dan voorzichtig om en om.
Na een uiterst lange, vermoeiende werkdag, viel Evert in een rusteloze slaap. Hij droomde van agressieve weggebruikers en onschuldige slachtoffers, die langzaam veranderden in soldaten in zwarte uniformen en uitgemergelde gevangenen in gestreepte pakken. Hij droomde van David die zijn hand uitstak met het puzzelstukje erin en die vertelde dat de stukjes van zijn ouders elders gezien waren door een vriendin van hem. Toen hij gebroken wakker werd, schoot het woord Canada hem direct door het hoofd. Hij kwam moeizaam uit bed, liep zonder aan te kloppen Brams kamer in en schudde zijn vriend wakker.
‘Canada. We moeten in Canada zoeken.’
Bram ontwaakte moeizaam uit een diepe slaap en knipperde met zijn ogen. Evert had inmiddels Brams computer aangezet en vertelde in sneltreinvaart wat hij gedroomd had en waar Canada paste in het verhaal van David. Bram dook opnieuw onder zijn dekbed, vanwaar hij zijn vriend aanwijzingen gaf hoe deze het beste kon zoeken. Ook nu leek de familie Bachrach niet op te sporen te zijn, hoewel ze misschien ervan uit moesten gaan dat de ouders van David en Roosje toch niet in Auschwitz waren omgekomen, maar geëmigreerd waren. Als het verhaal van Davids vriendin tenminste waar was geweest.
Omdat Evert steeds harder op het toetsenbord begon te slaan, stond Bram ten langen leste met een zucht op en schoof zijn vriend achter het scherm vandaan, met de opdracht voor koffie en ontbijt te zorgen. Maar ook nu weer, hoe ingenieus ze ook zochten, welke sites ze ook raadpleegden, welke lijsten ze opvroegen, geen Bachrachs die aan het profiel voldeden.
Uiteindelijk besloot Bram zijn grootvader om hulp te vragen. Misschien dat Eli Stern hen verder kon helpen. Op een zonnige middag togen ze getweeën naar de aanleunwoning waar de oude man woonde. Onder het genot van een kop thee praatten ze wat over hun werk, het weer en hun vakantieplannen.
‘En vertel nou maar eens waar jullie voor zijn gekomen.’ De oude heer verbaasde hen met zijn opmerkingsgave. Bram nam het woord en legde uit waar ze naar op zoek waren. Hij bleef vaag over hoe Evert met David in contact was gekomen en gebruikte met opzet niet het woord Auschwitz omdat hij zijn grootvader niet meer van streek wilde maken dan strikt noodzakelijk was. Maar ook zonder die naam wist Eli heel goed over welke periode in zijn leven de vraag ging. Hij staarde een poosje voor zich uit, kneep zijn ogen tot spleetjes en dacht intensief na. Hij had wel een Daniël Bachrach meegemaakt, zei hij, die was rond de twintig geweest. En David Sonntag was wat ouder geweest dan hijzelf indertijd. Nee, de combinatie David Bachrach en een jonger zusje deed geen belletje rinkelen. Ze vertelden waar ze allemaal gezocht hadden: het Rode Kruis, Yad Vashem, ellenlange namenlijsten, Canada.
‘Waarom Canada?’ vroeg Eli, waarop Evert uitlegde waarom hij vermoedde dat Davids ouders misschien naar Canada waren vertrokken.
‘Puzzelstukjes die in Canada zijn gezien?’ De oude man schudde verdrietig zijn hoofd. ‘Ze namen je werkelijk alles af.’ Hij verzonk weer even in gedachten. De jongens keken elkaar aan en besloten het bezoek af te ronden met wat gepraat over de familie van Evert en de belofte gauw weer eens langs te komen.
‘Hopelijk hebben we niet teveel herinneringen losgemaakt bij je opa,’ zei Evert bezorgd toen ze hun jassen pakten. Bram knikte, maar wist dat de oorlogsjaren nooit uit Eli’s hoofd verdwenen waren. Ze liepen naar de oude man toe en namen afscheid. Terwijl ze naar de deur liepen, zei Eli: ‘Vraag Moshe of hij je helpt. Hij weet de weg.’ Evert keek Bram aan, wiens ogen oplichtten bij het horen van deze opmerking.
‘Natuurlijk, stom dat ik daar niet aan gedacht heb! Dag opa, bedankt en tot gauw!’
‘Laat je het weten als je nieuws hebt? Oh, en ze hebben Canada nooit gezien, hoor. Dag jongens.’
‘Hoe bedoelt u dat, meneer Stern?’
‘Canada was, nou ja, Canada. Zoals Mexico Mexico was. Ga nu maar gauw.’
Bram en Evert liepen naar buiten.
‘Wie is Moshe? En wat bedoelde je opa met die opmerkingen over Canada en Mexico?’
‘Moshe is een neef van mijn opa. Hij woont in Israël, in Tel Aviv. Hij kan misschien voor ons navraag doen bij bepaalde instanties. Ik zal hem vanmiddag meteen mailen. Misschien weet hij ook wel wat opa bedoelt met die twee landen.’
Hoofdstuk zes
Al gauw kwam er een berichtje terug van Moshe Levi. Natuurlijk wilde hij behulpzaam zijn. Hij bevestigde meteen het verhaal dat David verteld had over het vreemde haakje op de achterkant van het puzzelstukje.
‘In het Ivriet worden klinkers meestal niet geschreven. Als je dus de naam Bachrach schrijft in het Hebreeuws, krijg je maar vier letters: een Bet, oftewel een B, een Kaf, een K maar die kan ook staan voor een harde G, een Resh, oftewel R en een Kaf Sofiet, een K aan het einde van een woord, maar net als de gewone Kaf kan hij ook voor een harde G aan het einde staan’, e-mailde hij. Moshe had nog enkele vragen over David en zijn zusje om het beeld zo compleet mogelijk te krijgen en vervolgens ging hij aan de slag. Moshe werkte als taxichauffeur, wist overal de weg en kende vreselijk veel mensen.
Voor elk onderwerp waar hij wat meer van wilde weten, had hij wel een klant of een vriend die hem er meer over kon vertellen. Net als Bram wist Moshe dat nog lang niet alle stukken in het Yad Vashem archief geïnventariseerd waren. Het was heel goed mogelijk dat ergens in die enorme stapels dossiers de gezochte personen genoteerd waren. Het was een enorme klus om alles in de computer te zetten en onmogelijk om zelf in de archieven te gaan grasduinen. Waar moesten ze beginnen met zoeken?
Moshe besloot het over een andere boeg te gooien. In korte tijd beschikte hij over een lijst van personen met de achternaam Bachrach, ongeacht de schrijfwijze, woonachtig in Israël. De volgende stap was om een selectie te maken op voorletters. In eerste instantie werden alleen D’s en R’s eruit gepikt en gingen Moshe en zijn dochter Ruth aan het bellen. Ze gingen heel zorgvuldig te werk, maar zonder resultaat. Ze vonden noch David, noch Roosje. Ze breidden hun onderzoek uit tot iedereen die ze maar konden vinden onder de naam Bachrach, maar met hetzelfde negatieve resultaat.
De ommekeer kwam toen Moshe een klant in zijn taxi kreeg die vertelde dat hij met zijn kinderen een bezoek had gebracht aan Kibbutz Givat Chaym Ichud waar een museum, Beit Terezin, gewijd aan Theresienstadt was. Zijn moeder had in het getto gevangen gezeten, maar had gelukkig de oorlog overleefd. De man zei dat zijn moeder pas op late leeftijd had willen vertellen wat ze had meegemaakt en dat hij in het museum een beeld had gekregen van hoe het leven in het getto geweest was. In Terezin, zo vertelde de klant, had de bezetter minutieus bijgehouden wie er gevangen had gezeten en wonder boven wonder waren alle gegevens bewaard gebleven. Hoewel de archieven van het getto in Tsjecho-Slowakije lagen toen de communisten daar nog aan de macht waren en geen banden met Israël onderhielden, waren er toch heimelijk kopieën gemaakt. Er was een speciaal computerprogramma gemaakt om de gegevens, die soms in vreemde Duitse en Tsjechische letters genoteerd waren, in te kunnen voeren.
Het klonk als een spannend jongensboek, ware het niet dat passagier en chauffeur zich allebei terdege bewust waren van de tragiek die achter het verhaal stak. Moshe noteerde de gegevens nauwgezet op de achterkant van een bonnetje en zodra hij thuis was zocht hij de website van het betreffende museum op. Hij kon zich wel voor zijn hoofd slaan, dat hij niet eerder aan die kibbutz gedacht had. Hij had er wel eens iets over gehoord, maar omdat hij – voor zijn contact met Evert – niemand kende die in Theresienstadt had gewoond, had hij er nooit veel aandacht aan besteed.
Al gauw had hij beet. Nadat hij door de telefoon aan de mensen van het museum had uitgelegd waar hij naar op zoek was, kreeg hij de informatie die hij nodig had: de gehele familie Bachrach, Eli, Esther, David en Roosje. Op 5 april 1944 waren ze vertrokken uit Westerbork en op 18 mei 1944 waren drie van de vier gezinsleden naar Auschwitz afgevoerd. Roosje was achtergebleven en uiteindelijk ondergebracht bij de Nederlandse familie Levi. Met hen had zij de oorlog overleefd.
Moshe bracht Bram en Evert op de hoogte en beloofde op zoek te zullen gaan naar de Levi’s. Het kon natuurlijk best zijn dat het gezin in Europa was gebleven of naar elders was gegaan. Maar voor hetzelfde geld waren ze naar Israël gekomen. Met de gegevens uit de database van Beit Terezin in de hand, ging hij opnieuw op zoek.
Ondertussen zaten Bram en Evert ook niet stil. Ondanks hun drukke baan, brachten ze veel vrije tijd door achter de computer, terwijl ze alle mogelijke scenario’s uitwerkten. Ze printten stapels pagina’s met informatie uit, die ze op hun gemak doornamen. Toen ze de website van het Auschwitz Museum van begin tot eind doorzochten, stuitten ze ineens op de term Kanada, oftewel Canada, de plek waar alle bezittingen van de gevangenen werden verzameld en uitgezocht, om vervolgens naar het Duitse thuisfront gestuurd te worden. Korte tijd later vonden ze de naam Mexico, die een doorgangskamp aanduidde dat slechts een paar maanden in bedrijf was geweest. Meer dan tienduizend joodse vrouwen hadden daar gevangen gezeten, in een kamp dat niet afgebouwd was, vaak zonder enige vorm van behuizing. Het verhaal over de puzzelstukjes die in Canada waren gezien, kwam ineens in een heel ander licht te staan.
De vrienden zochten via Internet in Nederlandse en Duitse telefoongidsen naar de Levi’s, vonden er verschillende, maar niemand kon hen verder helpen. Bram kon het gevoel niet van zich afzetten dat sommige mensen misschien wel iets meer wisten, maar hen wellicht niet vertrouwden. Een paar Levi’s vroegen hun telefoonnummer en beloofden eens rond te vragen in hun vrienden- en kennissenkring. Intussen zochten ze op alle mogelijke manieren verder.
Op Everts verjaardag had hij zijn ouders en Patricia met haar vriend Felix uitgenodigd om bij Bram en hem te komen eten. Ook Elise en haar partner, Tomas, waren van de partij. Evert had uitgebreide voorbereidingen getroffen door een flinke pan nasi met alle bijbehorende kleine gerechtjes te maken. Al gauw zaten ze gezellig te eten en te praten aan de grote tafel in de woonkamer van de vrienden. Ze hadden gespreksonderwerpen te over: werk, hobby’s, politiek, boeken, films.
‘Ik heb Das Leben der Anderen op DVD gekocht’, vertelde Elise. ‘Ik vond het zo’n bijzondere film.’
‘Heel indrukwekkend verhaal is dat. Je krijgt een goed beeld van hoe dat toeging in Oost-Duitsland’, zei Tomas. ‘Kennen jullie de film?’ De anderen knikten.
‘Die man die die Stasi-officier, die afluisteraar, vertolkte, is inmiddels overleden, hè?! Wat een rol zette die man neer. IJzingwekkend goed’, zei Paul, terwijl Mieke het einde van de Duitse film beschreef: ‘Het moment dat hij dat boek openslaat en ziet dat het aan hem is opgedragen. Heel emotioneel. En wat moet het voor zo’n man betekend hebben, zo’n enorme ommekeer in het hele systeem.’
Patricia knikte instemmend en zei: ‘Ja, dat is bijna niet voor te stellen. En wat vond je van Sebastian Koch? Wat een bijzondere acteur!’
‘Je bedoelt die man die in de film die toneelschrijver speelt?’ vroeg Tomas. ‘En degene die ook in Zwartboek een Duitse officier speelde? Ook zo’n pakkend verhaal. Al die achterdocht, de spanning die er in oorlogstijd heerst.’
‘Zwartboek begint en eindigt in Israël, niet, als die vriendin toevallig op bezoek komt in de kibboets waar Carice woont. Je krijgt dan even een heel klein stukje te zien dat ze hun woonplaats moeten verdedigen tegen de Arabieren. Volgens mij speelt dat stukje dan een paar jaar na het einde van de oorlog, als je de kleding bekijkt.’
‘Dat klopt, Patricia, het deed me denken aan een film die ik ooit gezien heb, die ook kort na de oorlog speelde, waarin overlevenden van de Holocaust naar Israël gingen om daar zo’n nederzetting te bouwen. Ik weet nog dat in die film een jong meisje werd vermoord door de Arabieren die natuurlijk niet wilden dat de Joden hun land kochten.’ Mieke bleek behoorlijk op de hoogte te zijn van dit stuk geschiedenis, omdat het verhaal over haar naamgenote haar altijd wel had geïntrigeerd.
‘Ik weet niet meer precies hoe het meisje heette, ze was heel blond en had als enige intermenselijk contact met een Joodse knul die de kampen had overleefd en als strijder naar Israël wilde. Dov Landau, heette die jongen. Ik zie mijn moeder en mezelf nog huilen bij die scene waarin dat meisje wordt vermoord.’
Bram knikte bedachtzaam, hij wist welke film Mieke bedoelde.
‘Dat was Exodus met Paul Newman. Inderdaad een heel aangrijpende scene.’
Ze praatten nog een tijdje door over films die ze gezien hadden en die al dan niet indruk hadden gemaakt. Intussen had zich in Brams hoofd een idee vastgezet. Wat als de Levi’s naar Israël waren geëmigreerd, misschien al toen het nog Palestina heette? Hij maakte een mentale aantekening om de zoektocht uit te breiden naar de zogenoemde illegale immigratie.
Zodra hij gelegenheid had, begon Bram voort te borduren op het idee dat ontstaan was naar aanleiding van de film Exodus. Ook hier bleek het wereldwijde web van onschatbare waarde, want hij vond een site die over de ‘illegale’ immigratie ging, met een contactadres. Hij vroeg informatie over passagierslijsten en werd doorverwezen naar het museum in Atlit, nabij Haifa, waar de Britten de joodse immigranten in detentie hielden. Aangezien het museum niet on-line was, schakelde hij Moshe in om ter plekke te gaan informeren.
‘Goed nieuws!’, meldde Moshe een paar dagen later per e-mail. ‘We hebben Rosa gevonden op een passagierslijst van een van de immigrantenschepen die in september 1945 vanuit Italië naar Palestina voeren. Gelukkig werd het schip waarop ze aankwam niet ontdekt en kon het zijn passagiers aan land zetten. Bij de Israëlische Staatsarchieven zijn dossiers met immigranten uit die tijd en daar staat Roosje Bachrach op vermeld, maar helaas zijn er verder geen gegevens beschikbaar, niet waar ze na haar aankomst heen ging of met wie.
Men verwijst ons nu door naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken, maar geeft ons weinig hoop dat we daar meer informatie zullen krijgen. Misschien was er toen wel helemaal geen enkele vorm van administratie. Maar in elk geval hebben we nu dus het bewijs dat ze daadwerkelijk in Israël is aangekomen! De Levi’s waren ook aan boord van hetzelfde schip, dus we gaan nu stug verder zoeken. Zodra we meer weten, komen we bij jullie terug.’
Die avond vierden Bram en Evert een klein feestje.
Intussen had Evert zijn ouders volledig op de hoogte gebracht van zijn zoektocht naar Roosje. Het deed hem plezier dat zijn vader, na een lichte aansporing van zijn kant, zich het verhaal uit 1993 nog kon herinneren.
Voor zijn moeder was het allemaal nieuw, die voelde zich enerzijds wat buitengesloten omdat Paul haar indertijd niets verteld had over wat hij en Evert in Polen hadden besproken; anderzijds was ze ook blij dat haar man en haar zoon een dusdanig stevige band hadden dat als er om geheimhouding gevraagd werd, die ook volledig gegeven werd. Het relaas van de zoektocht zette haar aan het denken over de Mieke naar wie ze zelf vernoemd was. Zou over haar nog iets te vinden zijn in de archieven waarin Bram en Evert naar Roosje hadden gezocht?
Evert, die inmiddels redelijk de weg wist op de site van Yad Vashem, dook meteen achter de computer en toverde al snel de betreffende Page of Testimony tevoorschijn. Miriam Cohen, dochter van Eliahu en Paula, geboren in 1926 in Amsterdam, burgerlijke status: vrijgezel, omgekomen in Auschwitz in 1944. De gegevens waren niet door een familielid of een andere bekende aangedragen, maar door een onderzoeker verzameld, hetgeen de registratie nog een extra triest tintje gaf.
Hoofdstuk zeven
Hoewel in de dossiers van Beit Terezin vermeld stond dat de betreffende familie Levi uit vier leden bestond, Nathan, Eefje, Jochanan en Shimon, waren alleen vader Nathan en zijn zoons met het schip de Peter I vanuit Taranto in Zuid-Italië vertrokken. En Roosje Bachrach. Of moeder Eefje in Europa achtergebleven of overleden was, werd niet duidelijk. Opnieuw dook Moshe in de telefoonboeken, nu om Nathan of zijn zoons te pakken te krijgen, zonder enig resultaat. Het leek of het gezin van de aardbodem verdwenen was. Ook op Internet waren de drie familieleden onvindbaar. Waar waren ze gebleven? Moshe besloot het opnieuw over een andere boeg te gooien.
Aan de hand van de passagierslijsten van het schip de Peter I kon hij meer gegevens achterhalen over alle mensen die tegelijk met Rosa naar Palestina waren gekomen. Zorgvuldig gingen Ruth en hij alle personen na die op de lijsten vermeld waren. Verschillende mensen waren inmiddels overleden, gesneuveld in de diverse oorlogen om Israël, als slachtoffer van terreuraanslagen of simpelweg door ziekte of ouderdom. Ze brachten bezoekjes aan inmiddels oude mannen en vrouwen die als kind of puber aan boord van de Peter I de twee weken durende overtocht hadden gemaakt. Hun gesprekspartners waren soms heel spraakzaam, blij om te kunnen vertellen wat ze hadden meegemaakt. Anderen wilden niets loslaten, voordat ze een goed beeld hadden gekregen waarom hun om informatie werd gevraagd.
Menigeen herinnerde zich de kleuter met de grote ogen dat in het gezelschap van een vader en zijn zoons aan boord was gegaan. Een enkeling wist te vertellen dat het meisje officieel geen deel van het gezin had uitgemaakt. In die tijd waren zoveel families uiteengereten, vrijwel geen enkel gezin was compleet geweest. Eindelijk, na uren reizen en praten, volgde er een nieuwe doorbraak.
Moshe en Ruth waren op bezoek bij Chaja, een overlevende die in een kleine flat in Beersheva woonde. Net zoals een aantal andere medepassagiers wist ze nog heel veel te vertellen van de gebeurtenissen voorafgaand aan en tijdens de bootreis. Haar ouders, broers en een jonger zusje waren omgekomen in de kampen, maar ze had samen met haar oudere zus de oorlog overleefd. Ze was hoorbaar trots op haar zus toen ze vertelde: ‘Sima heeft getuigenis afgelegd tegen verschillende kampbewakers in Dachau. Door haar zijn in elk geval hun misdaden aan het licht gekomen, ook al zijn ze niet allemaal bestraft zoals we het graag hadden gezien. Ik had er de moed niet toe. Kon het allemaal niet nog eens doormaken’
De oude dame keek bedroefd voor zich uit, alsof ze spijt had dat ze indertijd niet de moed had kunnen verzamelen om opnieuw de confrontatie met haar beulen aan te gaan. ‘Sima hield stiekem een dagboek bij in het kamp. Ze wist dat het ooit van pas zou komen. Ze heeft heel veel risico gelopen door op meerdere plekken delen van haar relaas te verstoppen. Ze schreef op alles wat ze maar te pakken kon krijgen, desnoods kerfde ze woorden in hout. Die gewoonte heeft ze daarna altijd volgehouden.’
Bij die laatste opmerking spitste Ruth haar oren.
‘Ook tijdens de reis naar Palestina dus?’
‘Oh, ja,’ knikte Chaja. ‘Ze schreef werkelijk alles op.’ Ze keek eerst Ruth en daarna Moshe aan en las hun gedachten. Ze schudde haar hoofd. ‘Sima leeft niet meer, ze is in 1969 gestorven bij een aanslag.’
Ruth hield haar adem in. Hoeveel verdriet, wat kan een mens allemaal meemaken zonder er volslagen aan onderdoor te gaan?
Chaja wees naar het ouderwetse dressoir dat een groot deel van de muur bedekte. Bovenop stonden drie foto’s, allemaal zwart-wit.
‘Dat is mijn familie, mijn ouders en grootouders, mijn broers en zusters. Ik ben de laatste van ons gezin. Bij mij eindigt het.’ Ze sprak zonder emotie, alsof ze deze tekst al vele malen had opgezegd.
‘Weet u wat er met Sima’s dagboeken is gebeurd?’ vroeg Ruth zachtjes.
‘Haar man heeft ze me aangeboden, maar ik was bang dat ik ze zou verbranden als ze in mijn bezit kwamen. Ik wilde niet herinnerd worden aan wat er gebeurd was, maar de herinnering is me altijd bij gebleven. Ik had ze dus net zo goed wel kunnen aannemen.’ Ze zuchtte. ‘Ik weet niet wat de kolonel er mee gedaan heeft.’
‘Sima was getrouwd met een kolonel? Weet u zijn naam nog?’
‘James, Jimmy, zoiets. Laval. Het was een Brit en toch werden ze verliefd. Hij had al een dochter uit een eerder huwelijk, een lief meisje ook al was ze net zo Engels als haar vader.’
‘Denk je dat de Lavals nog in Israël wonen, Chaja? vroeg Moshe gespannen.
‘Jimmy is dood, och al een tijdje hoor. En Kate is terug naar Engeland. Ik krijg elk jaar nog een Kerstkaart van haar en ik stuur haar af en toe een berichtje.’
‘Chaja, denk je dat Kate weet wat er met Sima’s dagboeken is gebeurd?’ Moshe moest oppassen dat hij niet teveel aandrong, maar hij wilde heel graag weten of Sima misschien iets had geschreven over Roosje.
‘Kate was gek op Sima, dus misschien heeft zij ze wel bewaard. Ik zal het vragen, als het zo belangrijk voor jullie is.’
Met de belofte dat Chaja zich in verbinding zou stellen met Kate en hen de uitkomst zou laten weten namen ze hartelijk afscheid, maar besloten nog even geen verslag uit te brengen aan Evert en Bram. Want misschien leidden de schrijfsels van Sima tot niets of erger nog, misschien waren ze wel weggeraakt.
Dagen gingen voorbij voordat Chaja iets van zich kon laten horen. Ze was ziek geweest en vervolgens had ze moeite gehad Kate thuis in Londen te treffen, maar uiteindelijk hadden ze elkaar toch gesproken.
Kate wist meteen waar Chaja op doelde en vertelde dat ze, hoewel ze er niets van kon lezen, uit respect toch alle documenten van haar stiefmoeder bewaard had. De teksten uit het kamp waren in een priegelhandschrift geschreven, om zoveel mogelijk aan kleine stukjes papier toe te kunnen vertrouwen. Latere geschriften schatte ze in op iets leesbaarder, hoewel de woorden nog steeds dicht op elkaar geschreven waren om alle gebeurtenissen nauwgezet vast te leggen. Als Chaja iemand kende die de dagboeken wilde inzien, was die persoon welkom, maar Kate wilde ze liever niet opsturen. Kopiëren was geen optie, daarvoor waren er teveel aantekeningen.
Dus besloot Moshe om Evert en Bram in te seinen hoe hun onderzoek er voor stond.
Hoofdstuk acht
Zodra de werkzaamheden het toe lieten, namen Bram en Evert een paar dagen vrij en vlogen ze naar Londen. Ze hadden contact gehad met Kate, nadat deze door Ruth op de hoogte was gesteld. Vanaf het vliegveld konden ze gemakkelijk met de metro dicht in de buurt van Kate’s woning komen, maar omdat het al laat was besloten ze eerst in te checken in een hotelletje en pas de volgende dag op bezoek te gaan. Hoewel het heel aantrekkelijk was nog een poosje in de bar te blijven hangen, gingen ze toch maar kort na aankomst naar bed. De volgende dag gingen ze direct na het ontbijt op pad, met een dosis gezonde spanning in hun onderbuik. Zouden ze wijzer worden van Sima’s dagboeken?
Kate bleek een knappe vrouw van ver in de zestig te zijn, die samen met haar man Andrew en twee grote Dalmatiërs in een Victoriaans aandoend huis woonde. Het echtpaar begroette hen gastvrij en na een inleidend gesprek, verwees Kate hen naar de grote eettafel waar ze de aantekeningen van Sima al had uitgestald.
‘Het is in een voor mij vreemde taal geschreven, volgens mijn vader sprak Sima Engels met een Duits accent. Ze heeft waarschijnlijk pas op latere leeftijd Engels geleerd. Kijk maar eens of je kunt lezen wat er staat.’
Evert die redelijk goed in Duits was geweest op school boog zich voorzichtig over de schriften en fragiele stukjes papier die in een fijn handschrift beschreven waren. De aantekeningen waren op volgorde van datum gelegd en begonnen in het kamp Dachau waar de zusjes gezeten hadden. Pas op een latere datum had Sima de belevenissen voorafgaand aan hun internering op papier gezet, maar steeds met dezelfde nauwgezetheid. Hoewel Evert niet alle woorden kon thuisbrengen en soms wat moeite had met het handschrift, ontvouwde zich toch het verhaal voor hem dat Sima wilde behoeden voor de vergetelheid.
Kate verzorgde regelmatig iets te drinken, onder de strikte voorwaarde dat er niet aan tafel gegeten of gedronken mocht worden.
‘Ik wil absoluut voorkomen dat er geknoeid wordt op Sima’s teksten. Daar zijn ze veel te waardevol voor. Misschien niet eens zozeer in geldswaarde, maar wel qua gevoel. Daarom wil ik ook niet dat je er notities op maakt of iets in onderstreept of zo.’ Bram en Evert verzekerden Kate dat ze zeer zorgvuldig met de stukken om zouden gaan en al gauw zag Kate dat ze geen reden tot ongerustheid had.
‘Het zou fijn zijn als Sima jullie kon helpen. Ik weet dat ze indertijd met veel pijn in haar hart en hoofd heeft getuigd tegen de beulen van Dachau. Het zou haar goed doen te weten dat ze jullie zoektocht naar dat kleine meisje misschien tot een goed einde kan helpen te brengen.’
Kate sprak met veel liefde over Sima, haalde wat herinneringen aan haar op, terwijl ze met elkaar koffie dronken met iets lekkers erbij. Ze vroeg de jongens hen nog eens uitgebreid te vertellen waarom ze naar Roosje op zoek waren en wat ze tot nog toe hadden ondernomen om haar te vinden.
‘Ruth Levi, die met Chaja gesproken heeft, heeft me wel het een en ander verteld, maar dat ging nogal snel en ik ben bang dat ik haar misschien niet altijd goed begrepen heb.’
Evert keek Bram even aan, haalde diep adem en vertelde toen wat hem als kind was overkomen. Hij had het verhaal inmiddels al meerdere keren verteld en net als jaren geleden wist hij zeker dat hij het niet gedroomd had. David en hij hadden elkaar ontmoet, met elkaar gevoetbald en hun verhalen uitgewisseld. En hij had David iets beloofd.
‘Het is een wonderlijk verhaal dat je vertelt, Evert, maar je weet, er is meer tussen hemel en aarde dan de mensen kan bevatten. Niet alles hoeft tastbaar te zijn om toch waargenomen te worden en niet alles hoeft perse verklaarbaar te zijn,’ concludeerde Andrew.
Hoewel Bram geen ster was in Duits, ging ook hij op zoek in de teksten die tijdens en kort na de overtocht naar Palestina waren geschreven. Hij speurde door de aantekeningen op zoek naar bekende namen en vond inderdaad Nathan, Jochanan en Shimon Levi en na een tijdje dook ook ineens de naam Roosje Bachrach op. Hij stootte Evert aan om te ontcijferen wat er allemaal in het document stond. Het bleek algauw dat er vaker sprake was van Roosje, maar dat ze dan werd aangeduid met ‘die Kleine’. De laatste vermelding bracht een aanwijzing wat er met het meisje gebeurd was: spijtig genoeg hadden de zusjes Sima en Chaja ‘die Kleine’ niet mee kunnen nemen, maar was ze bij een familie Goldschmidt ondergebracht, die met dezelfde boot naar Palestina was gereisd.
Kate en Andrew hadden rustig toegekeken hoe de jongemannen de papieren hadden doorgenomen en bemerkten de opwinding die ontstond.
‘Hebben jullie iets gevonden?’ vroeg Kate belangstellend, voordat ze zich in de grote woonkeuken terugtrok om tafel te dekken voor het middageten. Snel vertelde Bram wat ze ontdekt hadden. Zowel Andrew als Kate werden aangestoken door het enthousiasme van Bram en Evert en Andrew stelde voor om tijdens de lunch verdere stappen te bespreken. Twintig minuten later zaten ze aan tafel en lieten alle mogelijkheden de revue passeren.
‘Ik had eerlijk gezegd niet gedacht dat jullie zo zorgvuldig met alle documenten om zouden gaan,’ vertelde Kate. ‘Als het jullie helpt, kunnen we van de belangrijkste stukken vanmiddag wel een kopie maken, die je dan mee naar huis kunt nemen. Wellicht kan iets wat Sima heeft opgeschreven, doorslaggevend zijn voor Roos of haar nabestaanden.’ Ze viel even stil en vervolgde toen: ‘God, ik hoop zo dat jullie haar vinden!’
Andrew knikte instemmend. Hoewel hij en Kate het verhaal in eerste instantie heel vreemd hadden gevonden, hadden ze toch de stap gewaagd de jongens in huis te ontvangen, waarbij de voorspraak van Chaja uiteraard doorslaggevend was geweest. Inmiddels leefden ze intens mee met Evert en Bram en hoopten ze oprecht dat het allemaal tot een goed einde zou komen.
Tijdens de terugreis naar Nederland namen Evert en Bram goed de tijd om hun bevindingen tot nog toe op een rijtje te zetten. Roosje had in Theresienstadt kunnen ontkomen aan de Duitsers en was met de familie Levi aan boord gegaan van een schip dat mensen naar Palestina vervoerde. Het schip had zijn passagiers aan land kunnen zetten, maar Roos was niet bij de Levi’s gebleven, maar met een nieuwe familie meegegaan, de Goldschmidts. Ze gingen er gemakshalve maar vanuit dat er toch zeker enkele leden van de familie Goldschmidt in Israël waren gebleven. Tijd om opnieuw Moshe en Ruth in te schakelen.
Hoofdstuk negen
Moshe boog zich opnieuw over de passagierslijsten van de Peter I om de familie Goldschmidt op te sporen. Het bleek om een klein gezin te gaan, vader Avram, moeder Rivka en dochter Lea. Samen met Ruth doorzocht hij weer de telefoonboeken en graasde het Internet af, op zoek naar de familie die zich om Roosje bekommerd had. Ze pleegden verschillende telefoongesprekken, zochten Goldschmidts op voor zover ze in of binnen een redelijk afstand van Tel Aviv woonden, maar opnieuw kwamen ze geen stap verder. Goldschmidt was natuurlijk ook wel een veel voorkomende naam in de Joodse gemeenschap. Ze koppelden regelmatig terug naar Bram en Evert die in Amsterdam op onderzoek uit waren gegaan, maar die hetzelfde negatieve resultaat hadden. Ze werden er moedeloos van, waarom verdween Rosa steeds opnieuw uit beeld, net als ze weer een goed spoor hadden gevonden?
In de politiekantine werd er inmiddels druk meegedacht over nieuwe onderzoeksmethoden. Een aantal collega’s van Bram en Evert was door het enthousiasme van de twee meegesleept en droeg regelmatig goede ideeën aan, die dan toch weer net niet uitvoerbaar bleken. Op een uiterst sombere, regenachtige middag, die het gevoel geen steek op te schieten nog versterkte, voegde Elise zich met een beker koffie bij hen, hoewel ze op een ander bureau werkzaam was.
‘Ik moest hier even wat afgeven en dacht, kom, ik loop even bij jullie aan. Zijn jullie nog steeds bezig met de zoektocht?’ Terwijl ze ging zitten legde ze met zorg een linnen tasje op tafel. Evert knikte en bracht haar op de hoogte van de laatste stand van zaken.
‘Goldschmidt, hmm.’ Ze dronk een slokje van haar koffie, pakte het tasje op en haalde er een dik gebonden boek met een papieren omslag uit. Op de omslag stond een ouderwetse foto en in de titel zag Evert nog net de naam Meijer voordat Elise het op een bepaalde pagina opensloeg.
‘Dit is een epos over een Zwitsers-Joodse familie, van Charles Lewinsky, nog maar net uit in het Nederlands. Nee, er komen geen Bachrachs in voor, verheug je daar maar niet op’, zei ze haastig toen ze een gretigheid in Everts ogen zag komen. ‘Maar tijdens het lezen ben ik wel aan het denken gezet over namen en naamswijzigingen. Luister maar, het gaat om iemand die zich Fleur-Vallée noemt, maar eigenlijk heet hij Blumental. Hij heeft zijn naam vertaald om hem exotischer te laten klinken, hij is namelijk kapelmeester, maar misschien probeerde hij ook wel een beetje van zijn Joodse imago af te komen. Ik ben eens wat gaan spitten op het Internet en ben er achter gekomen dat het kennelijk niet heel vreemd was als immigranten in Palestina of Israël, hoe je het wilt noemen, een andere naam aannamen. Net als Blumental zijn naam wijzigde in Fleur-Vallée, zou een ander dat natuurlijk ook gedaan kunnen hebben.’
‘Dus jij denkt dat de Goldschmidts misschien hun naam gewijzigd hebben in, ja, in wat?’ Bram keek Elise peinzend aan, terwijl Evert teleurgesteld zijn schouders liet zakken.
‘Dat vergroot het aantal mogelijkheden zo enorm, dat we er nooit achter zullen komen. Ze kunnen wel, ik weet niet hoe, zijn gaan heten.’ Hij zuchtte diep.
Frits, een collega van de recherche die had meegeluisterd, mengde zich in het gesprek.
‘Als ik jullie was zou ik beginnen met de naam te vertalen. Goudsmid. Dat is toch gewoon een beroep en dat zal ook best een Israëlische vertaling kennen. Misschien hebben die mensen het zich gemakkelijk gemaakt, niet te lang nagedacht over een andere naam maar gewoon een andere taal gekozen.’ Elise straalde dat ze een medestander had gevonden en keek Bram verwachtingsvol aan, die meteen een afwerend gebaar maakte.
‘Mijn Hebreeuws beperkt zich tot shalom en stei bira bewakasha’, lachte hij. Het gezelschap aan tafel had weinig moeite de vertaling hiervan te raden. Bram pakte ondertussen zijn gsm en sms-te naar Ruth in Tel Aviv om haar te vragen of een vertaling van Goldschmidt in het Hebreeuws zou kunnen leiden tot een gangbare nieuwe achternaam.
‘Tsoref’, sms-te ze al snel terug, ‘we checken!!’ Kort maar krachtig. Het groepje aan tafel veerde op bij het positieve berichtje en Evert sloeg Frits kameraadschappelijk op de schouder.
‘Bedankt Frits, voor je meedenken. En jij, Elise, je bent echt onschatbaar in deze zoektocht. Ik krijg steeds meer het gevoel dat het allemaal toch nog goed zal aflopen. Het enige waar ik wel eens bang voor ben …’ Hij maakte de zin niet af, maar iedereen begreep dat hij bedoelde dat Roosje inmiddels ook al op leeftijd zou zijn, als ze tenminste nog in leven was. Hoe zou ze zijn opgegroeid en zou ze überhaupt nog iets van haar familie weten? Zou ze een eigen gezin hebben of misschien al kleinkinderen? Wat als het spoor dood zou lopen omdat ze al lang geleden was overleden? Evert moest er niet aan denken dat hij Davids verzoek niet zou kunnen inwilligen. Hij hoefde niet eens zijn ogen dicht te doen om zich zijn vriendje van toen voor de geest te halen. Het leek soms net alsof het allemaal gisteren pas was gebeurd.
Ruth werkte snel de lijst door die ze in het telefoonboek onder de naam Tsoref had gevonden. De derde persoon die ze belde was weliswaar in Israël geboren, maar zijn ouders en oudere zus Lea waren indertijd met een immigrantenschip naar Palestina gekomen. Toen Ruth naar Roosje vroeg, hoorde ze dat de man terughoudend werd met informatie te geven. Waarom wilde ze meer weten van een meisje dat misschien wel, misschien niet door zijn ouders was geadopteerd?
Ze legde zo goed mogelijk uit dat er in Nederland iemand was die Roosje’s broer David had gekend en die op zoek was gegaan naar overlevenden van de familie Bachrach. De man hield zich op de vlakte, maar was wel bereid tot een persoonlijk gesprek met Ruth. Ze hoopte dat ze de goede Tsoref had gevonden, aan de telefoon was de man niet erg open geweest over zijn verleden en hij had niets losgelaten over een mogelijke connectie met de Bachrachs. Ze lichtte haar vader in en ze besloten samen naar Jeruzalem te gaan om te proberen informatie over Roosje te krijgen.
Arieh Tsoref was inmiddels ook al een oudere man, maar hij was direct op zijn qui vive toen de naam Rosa Bachrach ter sprake kwam. Hij gaf wel toe dat hij haar kende, maar wilde verder niets vertellen, totdat hij zijn broer in New York had gesproken. Moshe en Ruth keerden onverrichterzake terug, met alleen een vage belofte dat Arieh hen zou bellen als hij hen meer informatie kon geven.
Het duurde drie dagen voordat de telefoon ging en ze goed nieuws te horen kregen. Roosje leefde nog, was redelijk gezond, hoewel op leeftijd en ze had kinderen en kleinkinderen. Toevallig was ze op reis in Europa met twee kleinzoons en met hen had Arieh contact opgenomen. De kleinzoons, Ethan en Nachum hadden overlegd en ingestemd met een ontmoeting met Evert en Bram. Zij zouden dan eerst zien welk vlees ze in de kuip hadden, voordat ze hun oma zouden blootstellen aan twee onbekenden.
Hoofdstuk tien
Voor het eerst in ruim zestig jaar was Rosa Steiner, geboren Bachrach, terug in Europa. Ze had er al die jaren niet heen willen gaan, omdat ze niet herinnerd wilde worden aan de uitroeiing van haar familie. Maar nu was ze gezwicht voor het idee van haar kleinzoons om deze reis te maken teneinde het verleden onder ogen te zien. Ze hadden haar zachtmoedig overgehaald om deze tocht met hen samen te ondernemen, als eerbetoon aan de overgrootouders en oudoom die ze nooit gekend hadden.
Haar kleinzoons hadden haar meegenomen naar alle plekken waar ze over gehoord hadden en die hen om welke reden dan ook voor hen alledrie belangrijk leken. Nu waren ze aan het einde van hun reis gekomen. Na Terezin waren ze naar Auschwitz gegaan, waar haar ouders en broer waren omgekomen. De jongens hadden haar verteld dat er iemand was die haar wilde spreken over vroeger. Ze hadden gezegd dat het iemand was die David had gekend. Haar hart bonsde hard bij het idee dat ze daadwerkelijk iets over haar broer zou horen. Er was al heel lang niemand meer die hem gekend had.
Het was moeilijk voor haar om in Auschwitz en Birkenau rond te lopen. Maar dat was het ook voor Ethan en Nachum, merkte ze. Het waren goede jongens, soms wat wild, maar tegenover haar altijd zorgzaam en integer. Ze waren gisteren met een rondleiding mee geweest en vandaag teruggekomen om een aantal tentoonstellingen beter te bekijken. Vandaag zou ook de man komen die David had gekend. Ze merkte dat ze wat opgewonden raakte bij het idee.
Ze liepen het gebouw in dat gewijd was aan de geschiedenis en het lijden van de Joden. Er draaiden verschillende films en aan de muren hingen panelen met informatie en foto’s. In vitrines lagen diverse voorwerpen die na de bevrijding in het kamp gevonden waren. Vanuit haar ooghoek zag ze wat opschudding bij haar kleinzoons. Ethan, de oudste, haalde zijn telefoon tevoorschijn en liep naar buiten. Nachum wenkte naar zijn oma om aan te geven dat ze zo weer terug zouden komen. Ze knikte. Ze probeerde rustig te blijven, eigenlijk was ze ook wel een beetje bang voor een teleurstelling.
Buiten maakten Nachum en Ethan kennis met Bram en Evert. Bram vertelde nog wat meer over hun zoektocht, dan hij eerder door de telefoon al had gedaan. Evert staarde gebiologeerd naar Nachum.
‘Je lijkt op David. Je zou hem gewoon kunnen zijn, iets ouder dan toen ik hem zag, maar je bent het echt.’
Ethan keek Evert ontstemd aan. Na het eerdere telefoongesprek met Bram hadden ze verwacht dat er een oud iemand zou komen, niet een jongeman van hun eigen leeftijd. Hoe kon zo’n jonge knul zijn jong overleden oom gekend hebben? Bram probeerde in het kort uit te leggen wat Evert hem verteld had, maar hij zag aan Ethan dat deze moeite had er iets van te geloven.
‘Ik weet dat het allemaal als een grote fantasie klinkt, maar je moet toegeven, er zit een kern van waarheid in, anders hadden we jullie nooit kunnen vinden.’
Ethan overlegde met Nachum in het Hebreeuws, zodat de anderen hen niet konden volgen. Wat moesten ze doen? Hun oma tegen deze twee fantasten in bescherming nemen? Voordat ze eruit waren, was Evert al naar binnen gelopen, op zoek naar Roosje. De andere drie gingen er snel achteraan.
Roos liep rustig langs de vitrines totdat ze iets bekends meende te zien. Een schok ging door haar heen toen ze de bovenste helft van een klein puzzeltje ontdekte dat op een glasplaat boven een spiegel was gelegd. In spiegelbeeld waren de Hebreeuwse letters Bet en Kaf te zien. Ze stak haar hand in haar zak en haalde er een langgekoesterd voorwerp uit. Terwijl ze het op het glas legde om het te laten passen in de twee gelijksoortige stukjes die in de vitrine lagen, verscheen de omgekeerde Kaf Sofiet in de spiegel. Alleen de letter Resh miste nog, dat achterop het stukje van David stond.
Terwijl ze naar de onafgemaakte puzzel keek, merkte ze dat een blonde jongeman op haar afliep. Ze was niet bang of onrustig, want op korte afstand zag ze haar kleinzoons staan met een donkerharige jongen van Ethans leeftijd. Ze liet het maar gewoon gebeuren en keek ontspannen toe hoe de blonde jongen voorzichtig het missende stukje van de puzzel legde.
Verantwoording
Het verhaal van De Belofte en alle personen die erin voorkomen zijn ontsproten aan de fantasie van de auteur. De instanties die genoemd zijn bestaan echt, hetgeen ook geldt voor het immigrantenschip Peter I. De omstandigheden waaronder Roosje Bachrach uit het verhaal de oorlog heeft overleefd en in Israël is terechtgekomen zijn gebaseerd op ware gebeurtenissen, zij het dat andere overlevenden van de Holocaust deze hebben meegemaakt.