Ze stond te dralen voor haar kledingkast. Het zou warm worden vandaag. Ze moest besluiten wat ze aan zou doen. ‘Trek je nieuwe T-shirt aan’, had haar moeder gezegd. ‘En je blauwe rokje.’ Ze peinsde er niet over. Alleen een blouse met lange mouwen kon de blauwe plekken verbergen en voorkomen dat iemand er naar zou vragen. Het rokje kwam tot net boven haar knie en zou de afdruk van de gymschoen, die gisteren op haar kuit was geschopt, niet bedekken. Het werd dus een spijkerbroek. Haar moeder had terloops gevraagd waarom ze tegenwoordig de badkamerdeur op slot deed. Ze had haar schouders opgehaald en vaag instemmend geknikt toen haar moeder iets had gezegd over de pubertijd. Wanneer ze zich na het douchen voorzichtig afdroogde vermeed ze in de spiegel te kijken. Ze had een hekel gekregen aan haar lijf. Op het gevoel borstelde ze haar lange haar en maakte er vlechten in. Pas als ze zich helemaal had aangekleed, liet ze zich weer zien. Aan de ontbijttafel waren haar broers al druk aan het praten. Het viel hen nooit op dat zij zo stil was. Tenslotte was ze maar een meisje, daar had je niet zo veel aan. Haar moeder keek goedkeurend naar haar, hoewel ze het jammer vond dat haar dochter niet wat meisjesachtiger gekleed ging. Soms leek het net of ze drie jongens in huis had, bedacht ze met een ingehouden zucht. De jongens ontbeten snel, want ze wilden zo vroeg mogelijk op het schoolplein zijn om met hun vrienden te stoeien en te spelen. Klaartje talmde wat, probeerde onopvallend wat stukjes brood aan de hond te voeren. Ze had weinig trek. Toen Fons en Dirk al lang en breed weg waren, ging ze haar tanden poetsen en haar tas pakken en nam ze met een zwaai afscheid van haar ouders. Ze kuste hen alleen nog maar op maandagochtend, want ze liep altijd het risico dat haar vader haar nog even tegen zich aandrukte. Doordeweeks deed dat meestal teveel pijn en ze wilde voorkomen dat ze in hun bijzijn ineenkromp. Vlak voordat ze de achterdeur uit liep om haar fiets te pakken, wierp ze snel een blik in de spiegel die op ooghoogte hing. Haar gezicht en handen waren de enige ongeschonden lichaamsdelen. Fiet
Zaterdagochtend. Fiet stond niet op, nee, ze viel zowat uit bed. Ze rolde zich om en liet een been buiten boord zakken, probeerde rechtop te gaan zitten, wat lastig was met een kater. Met moeite kwam ze half overeind en sleepte haar andere been naar de rand van het bed. Ze vroeg zich af waar ze in vredesnaam mee bezig was, want ze had een houten kop en voelde zich absoluut ongelukkig. Toen herinnerde ze zich dat de enige reden waarom ze opstond was dat ze vreselijk nodig naar de wc moest. Anders zou ze echt niet de moeite nemen om eerder dan beslist noodzakelijk was haar warme bed te verlaten. Ze stond moeizaam op, haar handen voor haar buik houdend in de hoop haar blaas in bedwang te kunnen houden totdat ze boven de pot hing. Het was koud in het kleine huisje, ze had geen peignoir en haar pantoffels waren zodanig versleten dat ze weinig bescherming meer boden. Heel even overwoog ze de thermostaat wat hoger te zetten, maar de gedachte aan de energierekening hield haar tegen. Houvast zoekend aan de muren liep ze door de zitslaapkamer naar de gang om naar de badkamer te gaan. De badkamerdeur stond uitnodigend open, de post lag op de mat. Wat zou ze het eerst doen? Ze moest heel nodig, maar was ook nieuwsgierig naar de envelop met een lichtgrijs randje die bovenop lag. Ze besloot de zaken te combineren, griste de brief van de mat, liet de rest liggen en dook de badkamer in. Ze nam niet de moeite de deur achter zich te sluiten, want ze was toch alleen in huis. Terwijl ze haar blaas leegde, opende ze de envelop en haalde er een rouwkaart uit. Haar mond voelde droog aan van de goedkope wijn die ze gisteravond, bij gebrek aan iets sterkers, naar binnen had gegoten. Ze moest even knipperen om de tekst op de kaart goed te kunnen lezen. Tess was overleden. Op de leeftijd van vijfendertig jaar. Vette pech. Fiet moest even rekenen voordat ze zich realiseerde dat ze zelf net zo oud was. Wie was in vredesnaam Tess? Het zei haar niets. Ze stopte de kaart terug in de envelop en gooide het geheel naast zich in de douche. Ze was klaar met plassen, trok door en strompelde terug naar de woonkamer. In de verste hoek van de kamer was een klein keukentje ingebouwd, een soort kitchenette, hoewel ze die benaming te luxe vond klinken voor het kleine aanrechtje, het vierpitskooktoestel en het tafelmodel koelkast, waarvan het vriesvakje het al lang niet meer deed. Er waren twee keukenkastjes, die uitpuilden van pannen, borden en wat voorraad, maar meestal liet ze wat vaatwerk op het aanrecht staan. De koelkast was vrijwel leeg, er lag nog wat kaas in en op het aanrecht vond ze een paar boterhammen van drie dagen daarvoor. Ze zou het er mee moeten doen, ze had nu even geen zin om er uit te gaan. Ze maakte een beker oploskoffie en twee boterhammen klaar en ging op de versleten bank zitten. De klok van de videorecorder stond op kwart voor elf. Om twaalf uur moest ze aan het werk, om de voorraad in de winkel bij te vullen voor maandagochtend. Want, oh wee, die lieve huisvrouwtjes mochten natuurlijk niet misgrijpen als in het weekend alles door hun fijne gezinnetje was opgevreten. Soms werd ze bijna fysiek onpasselijk van de clientèle met hun geordende bestaan, dat helemaal ontregeld werd als de vla niet op de vaste plek in het koelvak stond. Terwijl ze met lange tanden haar boterhammen naar binnen werkte, hoorde ze de buren aan de andere kant van de dunne muren tegen elkaar tekeer gaan. Ze haatte al die herrie om haar heen. Als het niet de buren waren die ruzie maakten, waren het wel de opgeschoten jongens die hun brommers lieten brullen. Ze haatte de buurt waar ze woonde, een verwaarloosd wijkje, waar de gemeente haar handen van leek te hebben afgetrokken. Het huis dat ze huurde voor een schappelijk bedrag, stond al jaren op de nominatie om gesloopt te worden, net als de overige huizen in de straat, maar kennelijk had niemand er belang bij om er daadwerkelijk mee aan de slag te gaan. Ze had wel eens iemand horen zeggen dat de gemeente niet wist waar ze de wijkbewoners naar toe zou moeten laten gaan, niemand in de stad zat op hen te wachten. Misschien ging de gemeente er wel van uit dat uiteindelijk de bewoners allemaal zouden uitsterven, zodat ze in een keer de boel plat kon laten gooien. Ze huiverde in haar dunne nachthemd en vervloekte haar benarde financiële situatie, die maakte dat ze in een slecht huis, met enkelglas ramen en een ongeïsoleerd dak moest wonen. Als het nu al kouder begon te worden, hoe moest dat dan verder? Het was tenslotte pas half september en sinds ze van een minimaal inkomen moest rondkomen, stookte ze pas vanaf 1 november tot uiterlijk 1 maart. Anders kwam ze gewoon niet uit. Beter een extra trui en dikke sokken aan trekken, dan een onbetaalbare gasnota, hield ze zichzelf maar voor. Het enige wat ze zich aan luxe veroorloofde was om de dag een warme douche. Op de tussenliggende dagen waste ze zich bij de kraan met koud water. Gelukkig was het vandaag een douchedag en kon ze dus weer lekker opwarmen. Vijf minuutjes poedelen, gauw haar haar wassen en dan met een badhanddoek die betere tijden gekend had zich afdrogen. Ze keek er nu al naar uit. Ze pakte de beker koffie en warmde haar handen. Het geruzie achter de muur ging over in gekrijs. Een deur werd dichtgesmeten, gevolgd door een geluid dat klonk alsof er een half servies tegenaan werd gegooid. Ze stond op en ging voor het raam staan. De buurman, wiens naam ze na drie maanden nog niet kende, liep naar zijn auto en maakte met driftige gebaren het portier van zijn auto open. Toen ze zelf nog in een andere wereld leefde, had ze altijd smalend gedaan over dit soort auto’s. Ze noemde ze hoerensloepen. Nu zou ze maar wat graag het geld hebben voor zo’n bak. Ze had niet eens geld voor een fiets of voor een busabonnement. En dus kwam ze nergens meer, behalve op haar werk. Aan de overkant van de straat stond een groepje jongens luidruchtig stoer te doen. Drie hadden een opgevoerde brommer bij zich en reden rondjes door de wijk. De anderen keken afgunstig en mochten soms, bij hoge uitzondering, ook een stukje rijden. Eentje kreeg haar in de gaten en stootte de anderen aan. Ze staken hun middelvinger naar haar op en maakten obscene bewegingen met hun onderlijf. God, wat haatte ze het hier. Ze draaide zich om en zette haar bord en beker in de gootsteen, bij de andere vaat die er al een paar dagen stond. Ze liep door naar de badkamer, zette de douche aan en kleedde zich uit. Ze bekeek zichzelf allang niet meer in de spiegel, niet eens meer om te kijken of haar haar een beetje fatsoenlijk zat. Ze wist dat ze er slecht uit zag, dat deed drank met je, maar ze kon zich er niet meer druk over maken. Dat stadium had ze achter zich gelaten toen Ben voorgoed uit haar leven was verdwenen. De warme waterstralen voelden behaaglijk op haar koude huid. Ze besloot er maar even van te genieten en net te doen of alles normaal was. Als ze straks uit de badkamer kwam, zou Ben haar met zijn gulle mond van top tot teen met kussen bedekken en haar ontvoeren naar een groot bed met zachte, schone lakens en dan zouden ze zoals voorheen uitgebreid de liefde bedrijven. Ze klemde haar armen om zich heen en hield zich voor dat het de lange blonde man met de prachtige blauwe ogen was, die haar omarmde. Ze hield haar hoofd even schuin en genoot met gesloten ogen van haar fantasie. Toen ze de kraan dichtdraaide en haar handdoek van het rekje af pakte, hoorde ze aan de andere kant van de muur een enorm kabaal, dat haar droom uit elkaar deed spatten. De buren aan de andere kant deden niets liever dan discodreunen de wereld insturen, zodra ze wakker waren. Soms gingen ze tot ’s avonds laat door, waardoor ze nauwelijks kon slapen. Ze had al gemerkt dat het geen zin had op de muur te bonken of om verhaal te halen. Het waren asocialen die zich van niemand iets aantrokken.
Ze droogde zich af en probeerde niet te letten op de herrie, die af en toe zo hard stond dat het leek of ze haar eigen gedachten niet meer kon horen. Op het gevoel borstelde ze haar haar en liep toen de badkamer uit. Ze deed al weken geen make-up meer op, voor wie zou ze dat doen, in vredesnaam? In de kleine kleerkast naast haar bed vond ze een verwassen spijkerbroek die redelijk schoon leek en een vaalblauw t-shirt. Ze had nog een oud paar sneakers dat haar outfit completeerde. Het kon er mee door, hoewel niemand twee keer naar haar zou kijken op straat. Op dagen als vandaag vervloekte ze haar zwakheid en tegelijkertijd omarmde ze weer van harte de alcohol. Soms maakte het haar allemaal niets meer uit en overwoog ze zich zodanig te bezatten dat ze aan een delirium zou komen te overlijden. Later was ze dan weer boos op zich zelf omdat ze het uiteindelijk toch niet gedurfd had. Ze deed het niet omdat ze niet wist of zoiets pijn zou doen. Pijn lijden, dat was wel het laatste waar ze zin in had. Ze keek om zich heen waar ze haar huissleutel en portemonnee had gelaten. Niet dat er veel in haar beurs zat, maar toch gaf het haar nog een beetje gevoel van eigenwaarde om dat ding bij zich te dragen. In een vlaag van ontnuchterend zelfonderzoek realiseerde ze zich dat het een grote bende in huis was. Het huisje was maar klein, maar nog te groot voor haar om het goed schoon te houden. Ze nam nog net de moeite een paar keer in de week af te wassen, maar daar bleef het dan ook bij. Als ze helder was, kreeg ze soms een gevoel van schaamte, maar dat was gauw weer weg als ze een slok nam. Eens in de drie, vier weken, als ze geen geld had om drank te kopen, kreeg ze een poetsaanval, maar de rest van de tijd liet ze de boel verslonzen. Wat had het ook voor zin om een opgeruimd huis te hebben? Er kwam nooit meer iemand. Ze nodigde ook niemand uit. Wie had ze moeten vragen? Iemand van het werk? Die rottige supermarkt waar ze voor een mager loon vakken vulde en sporadisch achter de kassa mocht zitten? Die enkele keer dat er te weinig caissières waren, had de baas haar met argusogen in de gaten gehouden en tot twee keer toe de geldlade nageteld. Ze wist wel beter dan geld van haar baas te stelen. Of van haar collega’s. Met enige regelmaat drukte ze wel wat voedsel achterover, maar dat noemde ze geen stelen. Dat waren secundaire arbeidsvoorwaarden. Ze had geen enkel doel in haar leven, niet meer sinds ze voor de tweede keer intensief kennis had gemaakt met haar vriend, de fles. Had ze zich maar niet laten verleiden om weer te gaan drinken. Ze was er zo mooi van af geweest. Haar leven had op rolletjes gelopen. Een aardige vent die haar goed behandelde, een regelmatig inkomen, schoon werk. Een net huis, uitstapjes naar de bioscoop en af en toe uit eten. En toen was Ben in haar leven gekomen. Hij was uit het niets opgedoken, had haar het hof gemaakt en haar verleid. En ze had zich laten verleiden. In vergelijking met de sprankelende knappe Brad Pitt-achtige Ben, was Jacob maar een saai burgermannetje geweest. Ze had zich niet eens willen verzetten tegen zoveel charme. En zie wat het haar had gebracht.
Vlak voordat ze de laatste hoek naar de school omsloeg, werd ze staande gehouden door het clubje meisjes. Ze dwongen haar af te stappen en haar tas open te maken. Ze speurden naar snoep en geld, maar ze was in de laatste maanden wijzer geworden. Ze nam niets meer mee wat ze zou moeten afstaan aan haar plaaggeesten. De gemeenste van de vier pakte haar aardrijkskundeschrift en begon er in te bladeren. Aan het begin van het schooljaar waren ze er al gauw achter gekomen dat Klaartje een van de slimste meisjes van de klas was. Ze hadden haar onder druk gezet om hun huiswerk voor hen te maken, maar dat weigerde ze pertinent. Voor straf werden nu regelmatig haar schriften besmeurd of trokken ze er pagina’s uit. Ze klaagde nooit, maar liet het gelaten over zich heen komen. Dat was haar poging om zo min mogelijk in het oog te lopen. Waarom ze er zo’n plezier in hadden juist haar te pakken te nemen, was haar vanaf het begin een raadsel geweest. Er waren nog een paar kinderen in de klas die nergens bij leken te horen, maar de Vierschaar, zoals het groepje genoemd werd, liet hen links liggen. Al hun pijlen leken op haar gericht. Niet iedereen in de klas was zo gemeen, de meeste kinderen deden vrij normaal tegen haar, maar niemand greep in als de pestkoppen haar weer eens op de korrel namen. Dat was misschien wel het meest ontmoedigende. Alle kinderen in de klas wisten er van, maar geen van hen durfde tegen de vier meisjes in te gaan. De meeste waren allang blij dat zij niet het slachtoffer waren van de pesterijen. En de meester? Ze had wel eens in voorzichtige bewoordingen geprobeerd haar probleem bij hem voor te leggen, maar hij was er niet ontvankelijk voor gebleken. Hij dacht dat ze lui was, als ze weer eens moest doen alsof ze haar huiswerk niet had gemaakt. En dat terwijl ze soms tot bedtijd bezig was geweest om de pittige sommen te maken, werkwoorden te vervoegen en een opstel te schrijven. Af en toe gaf de meester haar een standje waar de andere kinderen bij waren. Dan zaten haar klasgenootjes zachtjes te gniffelen, totdat de meester er wat van zei. Ze had geprobeerd de Vierschaar om de tuin te leiden, door haar huiswerk op een los blaadje te maken en dat in haar jaszak te verstoppen. Maar al snel waren ze ook daar achter gekomen en ze hadden gedreigd haar onder een auto te duwen als ze het ooit weer zou wagen hen te misleiden.
Irene
Irene Matthijs was al vroeg opgestaan en had zich meteen aangekleed, zonder Willem wakker te maken. Terwijl ze naar beneden liep, schakelde ze het alarm uit dat op de voordeur stond ingesteld. In de keuken, waarvan de achterdeur extra beveiligd was, stond Sascha haar al kwispelend op te wachten. Een uitje zo vroeg in de ochtend, daar had de labrador wel oren naar! Irene was niet van plan geweest de hond mee te nemen, maar vond het bij nader inzien wel een goed idee. Willem’s vaste lijfwacht, Ivan, had haar vanuit de woonkamer al gezien, maar ze had hem alleen even kort goedemorgen toegeknikt. In eerste instantie had ze het wel interessant gevonden, een bodyguard, maar in de loop van de tijd was het alleen maar vervelend geworden, altijd iemand om je heen te hebben. Niet dat zij een eigen lijfwacht had, ze wist dat ze daarvoor niet belangrijk genoeg was, maar er was altijd iemand in huis die er voor haar gevoel niet bij hoorde. Als ze ergens heen gingen, zaten zowel de chauffeur als de begeleider gewapend voorin. Zodra de auto op de plaats van bestemming arriveerde, stapte de lijfwacht uit om met de hand op zijn pistool het portier open te doen en Willem naar binnen te loodsen. De chauffeur stapte aan zijn kant uit en opende haar portier. Zij kon gemakkelijk zonder bescherming de paar meter om de auto heen lopen, ze was vervangbaar, wist ze. Ze tapte een glas water uit de waterkoeler die in een hoek van de luxe keuken stond. Haar hart bonsde in haar keel, toen ze dacht aan hoe plotsklaps haar leven op zijn kop was gezet. Terwijl ze het water opdronk, probeerde ze te kalmeren, ze moest niets laten merken aan Ivan als ze hem ging melden dat ze een eindje om ging. Ze besloot Sascha mee te nemen, indien nodig kon ze altijd zeggen dat de hond bij de deur had staan kwispelen om naar buiten te gaan. De lijfwacht liep met haar mee naar de keukendeur, ontsloot die zorgvuldig en liet haar met de hond naar buiten gaan. Achter haar ging de deur dicht en ze wist dat het huis weer goed beveiligd was.
Het was nog fris buiten, maar je kon al merken dat het opnieuw een prachtige dag zou gaan worden. Ze zou het liefste naar het strand gaan, de zee in lopen en er nooit meer uitkomen. Ze zag maar een ontsnapping uit de puinhoop die haar leven van het ene op het andere moment geworden was. Weglopen had geen zin, wist ze. Willem, of anders een van zijn kornuiten, zou haar overal weten te vinden. Er was geen plek op deze aardbol waar ze veilig zou zijn. Zelfs als ze door deze hele smerige zaak in de gevangenis terecht kwam, dan nog liep ze een reëel risico dat een bewaker of een medegevangene haar te pakken zou krijgen. De hond rende voor haar uit het bos in. Ze volgde met snelle stappen in een bij voorbaat mislukte poging afstand te creëren tussen haar vriend en zichzelf. Ze had natuurlijk altijd geweten dat ze met mannen als Willem moest uitkijken, maar dat had ze voor lief genomen. Ze was gefascineerd geweest door zijn macht. Hij behoorde tot de hoogste regionen van de georganiseerde misdaad in Arnhem. Als je bij hem in de smaak viel, sprak zich dat snel rond en voor je het wist boog iedereen voor je als een knipmes. Nooit eerder was ze zo hoog opgeklommen in de hiërarchie van de onderwereld. Ze kon nu alleen nog maar heel diep vallen. Als ze geluk had zou het vonnis snel voltrokken worden. Een kogel door het hoofd, dat was het beste waar ze op kon hopen. Ze wilde dat ze de moed had er zelf een einde aan te maken. Pillen slikken, misschien in combinatie met een hoop drank. Sascha bracht haar een stok in de hoop dat het vrouwtje met haar wilde spelen. Haar Jaguar tegen een boom zetten. Ze trok de stok uit Sascha’s bek en gooide hem een eind het veld in. Van de Euromast afspringen. De hond kwam al weer terug lopen voor een nieuw spelletje. Voor de trein stappen. Ze keek op haar horloge en zag dat het net zeven uur was. Met een schok realiseerde ze zich dat het op ditzelfde tijdstip, twee maanden eerder, was geweest dat ze Rob voor het eerst had ontmoet. Hij was aan het joggen geweest, voordat hij aan het werk ging. Hoewel hij haar enigszins bekend voor kwam, had ze hem nooit eerder gezien in de buurt. Dat kon kloppen, had hij gezegd, hij was pas hier naar toe verhuisd. De eerste ontmoeting was heel kort geweest, maar ze was direct gevallen voor zijn donkere ogen en het bezwete zwarte haar. Onder zijn sportoutfit vermoedde ze een prachtig, getraind lijf. Alles aan hem straalde mannelijkheid in zijn oervorm uit, iets wat ze bij Willem nooit ontdekt had. Waar Willem’s aantrekkingskracht voortkwam uit de angst die hij nonchalant zaaide, lag het bij Rob aan een sensuele uitstraling. Ze hadden die eerste keer slechts een paar woorden gewisseld, maar die waren voldoende geweest om haar de hele dag aan hem te doen denken. Ze wist dat ze er geen gewoonte van moest maken elke dag zo vroeg op pad te gaan, want dan zou Willem al snel vragen gaan stellen. Ze beperkte zich tot drie keer in de week, als Willem de avond ervoor laat thuisgekomen was van een avondoverleg met de firma, zoals hij zijn criminele organisatie eufemistisch noemde. Hij stond zich zelf dan toe om wat uit te slapen en zij betrok Sascha in het complot om Rob te ontmoeten. Toen ze elkaar voor de derde keer ontmoetten, vertelde Rob haar dat hij elke dag in hetzelfde stuk bos op dezelfde tijd liep, alleen maar omdat hij hoopte dat ze kans zou zien wat vaker te komen. Ze legde hem uit dat een dagelijkse ontmoeting er niet in zat, hoewel ze niet te veel los liet over Willem’s karakter. Rob zei dat hij wel tussen de regels door kon lezen wat ze hem niet vertelde. Ze smolt voor zijn donkere ogen die altijd schenen te glinsteren als hij haar zag. Ze rekte de ontmoetingen in de vroege ochtend zo lang ze durfde, maar altijd was er dat moeilijke moment van afscheid nemen. Het duurde een week of drie voordat hij haar voor de eerste keer kuste. Het werd gelijk een lange, adembenemende kus, waar ze van begon te tollen. Hij was alles wat Willem niet was. Ze wist niet veel van hem. Hij had iets gezegd over een accountantsfirma waar hij voor werkte, maar de naam was ze al gauw vergeten. Hij had uitgelegd waar hij woonde, althans, een armzwaai had richting de nieuwbouw aan de andere kant van het bos gewezen. Hij was iets jonger dan zij, maar ze leken al een eeuwigheid met elkaar verbonden. Als ze afscheid van elkaar namen, liep ze langzaam terug naar huis, nog wel tien keer omkijkend naar zijn heerlijke lijf. Ze had iedere keer meer tijd nodig om zich te herstellen voordat ze de voordeur binnenstapte. Op de dagen dat ze Rob ontmoette, keek ze met steeds meer afkeer naar Willem. Zijn pompeuze gedrag begon haar te irriteren. Hij behandelde haar alsof ze een dom blondje was dat hij naar believen kon aanhalen of wegduwen. Na zes weken stiekeme ontmoetingen ’s ochtends vroeg kwam ze steeds meer in tweestrijd te staan. Ze was helemaal weg van Rob en wilde met hem verder. Aan de andere kant was ze ervan overtuigd dat Willem haar nooit zonder slag of stoot zou laten gaan. Ze wist teveel van zijn duistere activiteiten. Heel voorzichtig en in bedekte termen legde ze haar dilemma aan Rob voor. Hij begreep direct wat ze bedoelde en oh, zeker, hij wilde ook met haar verder. Ze zaten op een boomstronk, hij met zijn arm om haar heen, zij met haar hoofd tegen zijn borst gevleid. Hij kuste haar blonde haar en zei dat ze toch gewoon weg kon gaan bij haar vriend. Ze zuchtte en schudde haar hoofd. Nee, dat was niet mogelijk. Hij zou haar nooit laten gaan. Deze heimelijke afspraakjes waren misschien het beste waar ze op konden hopen. Hij draaide haar gezicht naar zich toe en kuste haar hartstochtelijk. Zijn handen gleden onder haar bloesje en voor ze het goed en wel besefte lag ze halfnaakt op zijn schoot en liet ze zich zijn strelingen welgevallen. Ze stroopte zijn shirt op en betastte zijn brede borst. Ze liefkoosden elkaar en het duurde niet lang voordat ze uitgebreid lagen te vrijen. De dagen daarna zon ze op mogelijkheden om hem vaker te zien. Ze vertelde Willem dat de vroege wandelingen haar energie voor de hele dag gaven, zodat ze die nu elke dag wilde gaan doen. Ter compensatie voor het verlaten van het brede tweepersoonsbed, vrijde ze geveinsd enthousiast met Willem als ze terugkwam van haar ochtendwandeling. Zo voorkwam ze dat haar vriend achterdochtig zou worden. Inmiddels nam Rob al niet eens meer de moeite om net te doen alsof hij ging hardlopen. Hij zorgde voor een plaid, zodat ze op het gras konden gaan liggen zodra ze elkaar zagen. Meestal was hij de eerste en stond hij haar ongeduldig op te wachten. Ze vertelde niet dat ze nog met Willem vrijde, maar legde juist de nadruk op haar wens om voor altijd met Rob weg te gaan. Rob veronderstelde dat ze zich drukker maakte dan nodig was. Als ze weg wilde, dan zou Willem haar toch niet tegen kunnen houden? Soms speelde ze het spelletje mee, maar ze had altijd een naar gevoel in haar maag als ze bedacht dat het niet zo gemakkelijk zou zijn. Ze wist dat ze alleen veilig weg kon komen, als Willem er niet meer zou zijn. Op een ochtend zei ze dat hardop. Rob deed alsof hij niet in de gaten had waar ze op aanstuurde en vroeg of Willem niet eens een paar dagen op reis zou kunnen gaan. ‘Nee, joh, dat bedoel ik niet’, had ze gezegd. ‘Ik bedoel weg, van de aardbodem. Dood.’ Hij had haar gekust en gefluisterd dat zoiets toch te regelen moest zijn. Haar adem had even gestokt toen ze die opmerking op zich in liet werken. Vervolgens lachte Rob zijn gulle lach en verklaarde dat hij maar een grapje maakte. Ze waren tenslotte geen Bonnie & Clyde! Ze keek hem verwonderd aan. Hij pakte haar hand vast, keek haar diep in de ogen en zei: ‘Zeg gewoon nee, Ireen, je hoeft alleen maar nee te zeggen en je daar aan te houden. Ik verwacht niets van je, heus. Wij hebben elkaar geen enkele belofte gedaan, we zijn tot niets verplicht.’ Maar het idee had zich in haar genesteld en met het verstrijken van een paar dagen nam het vastere vormen aan. Ze dacht er intensief over na hoe het vermoorden van Willem het beste aangepakt kon worden. Het moest natuurlijk een ongeluk lijken. Als ze alleen thuis was zocht ze Internet af naar bruikbare methoden. Ze overlegde met Rob alsof het een grote grap was, maar ze hoorde zelf de serieuze ondertoon. ‘Zou je het echt doen?’, vroeg hij, nadat ze met veel passie de liefde hadden bedreven op hun vaste plekje in het bos. ‘Wat doen?’, vroeg ze loom, nog nagenietend. Hij rommelde wat in zijn jaszak en haalde er een reep chocolade uit. ‘Willem van kant maken om met mij verder te gaan?’, vroeg hij, terwijl hij de wikkel van de reep haalde. ‘Zou je het echt doen?’ ‘Ja, ik ga Willem vermoorden. Ik wil met jou verder.’ ‘Je kunt nog steeds terug.’ ‘Dat wil ik niet. Ik heb genoeg van Willem, ik wil jou.’ Haar stem klonk vastberaden. ‘Je weet wat er gebeurt als hij er achter komt. Althans, dat denk je te weten.’ ‘Hij komt er niet achter, daar zorg ik wel voor.’ Ze zette de gedachte aan wat haar zou kunnen overkomen als haar plan uitlekte resoluut uit haar hoofd. ‘Stel dat je er inderdaad mee door zou gaan, hoe zou je het dan doen?’ Hij gaf haar alle kans om zich terug te trekken, maar ze wilde er beslist mee door gaan. ‘Ik heb op Internet een langzaam werkend gif gevonden dat niet traceerbaar is als je er niet specifiek naar zoekt. Dat doe ik in zijn koffie voordat hij ‘s avonds naar de vergadering gaat. Als het al uitkomt, zal het lijken alsof iemand van zijn organisatie hem vermoord heeft. Het kan niet fout gaan.’ Hij brak een stukje van de reep af en stak het tussen haar lippen. Zo voerde hij haar de chocolade, terwijl hij verder vroeg over het gif dat ze wilde gebruiken. Het bleek een combinatie te zijn van vijf simpele ingrediënten die je bij een willekeurige drogist kon halen. Toen ze uitverteld was, was de reep op en stopte Rob de wikkel terug in zijn jaszak. Ze lachten allebei om de fantasie waar ze over gesproken hadden. Ze wisten toch zeker dat ze geen van tweeën koelbloedig genoeg zouden zijn om daadwerkelijk een medemens te vermoorden? Met pijn in het hart nam ze afscheid van hem. Morgen zouden ze elkaar weer zien. Ze merkte op dat hij langzamerhand de plaid wel zou kunnen laten liggen. Dat scheelde weer wat heen en weer gesjouw. Hij lachte en schudde het hoofd. Nee, na wat Irene hem verteld had over Willem, leek het hem geen goed idee om sporen van hun samenzijn achter te laten. Hij kuste haar. Het was de laatste keer dat ze hem zag.
In de schoolvakantie waren ze verhuisd. Ze was liever in het oude vertrouwde huis blijven wonen, waar ze elk hoekje kende. Ze had daar haar vriendinnen in de buurt. Maar vader had een andere baan gekregen, hij was nu heel belangrijk, had haar moeder gezegd. Daarom moesten ze in een andere stad gaan wonen. Fons en Dirk waren er ook niet zo blij mee geweest, maar zij hadden zich snel aangepast. Op de eerste schooldag zag ze hen in de pauze al omringd door hun klasgenoten, terwijl zij wat afzijdig stond. Ze was niet echt verlegen, maar ze wilde liever niet opvallen. Eerst de kat uit de boom kijken en dan beslissen bij wie ze zich zou aansluiten. De meester had haar voorgesteld en haar gevraagd iets over zichzelf te vertellen. Ze had niet geweten wat ze moest zeggen en maar wat gestameld. Ze voelde hoe haar wangen rood opgloeiden toen alle kinderen belangstellend naar haar keken. Ze mocht naast een meisje met donkere krullen zitten, dat haar even kort toeknikte. Misschien kon ze met dit meisje wel vriendin worden, bedacht ze, ze leek niet onaardig. Ze kon de lessen vrij goed volgen, gelukkig lag ze niet achter en ze was bepaald niet dom. Terwijl ze het schoolplein bestudeerde kwamen er vier meisjes op haar af. Ze herkende hen uit haar klas, ze wist alleen hun namen nog niet. Het grootste meisje ging met haar handen in haar zij vlak voor haar staan. ‘Zo, dus jij bent de nieuwe.’ Ze knikte, omdat het waar was. ‘Wij zijn de baas in de klas.’ ‘Dat is de meester toch?’ Het meisje en haar vriendinnen lachten meesmuilend. De kleinste van de vier vroeg nadenkend: ‘Mut, zo heet je toch?’ Klaartje wilde zeggen dat ze het bij het verkeerde eind hadden, maar voordat ze wat kon uitbrengen waren de vier al gaan voortborduren op Mut. ‘Prut!’ ‘Flut!’ ‘Trut!’ De woorden vlogen in het rond. Toen kwam het grootste meisje nog dichterbij haar staan. Keihard, zodat iedereen het kon horen, zei ze: ‘KUT!’, en spuugde haar daarbij in het gezicht. Daarna liep ze lachend arm in arm met haar vriendinnen weg.
Wilma
Wilma had de hele nacht wakker gelegen. De jongeman die ze de avond ervoor in een café had opgepikt, lag heerlijk naast haar te slapen. Maar zij, ze had geen oog dicht gedaan. Ze had alleen maar liggen denken aan wat er zo gruwelijk fout was gelopen met haar leven. Ze keek naar Peter, die zich nergens van bewust was. Hij was graag met haar meegegaan, omdat ze hem het idee had gegeven dat ze een welvarende vrouw was. Ze had nog een keer de grande dame uit willen hangen. Nog een keer, nu het nog kon Ze huiverde in het besef dat ze na woensdag helemaal niets meer zou hebben, tenzij ze een manier kon vinden om uit deze nachtmerrie te ontsnappen. De eerste helft van de nacht had ze met Peter allerlei standjes doorgenomen, hij was net een jonge hond. Daarna was hij in slaap gevallen en had zij alleen nog maar liggen piekeren hoe ze zo stom had kunnen zijn om te geloven in die fantastische deal die haar in het vooruitzicht was gesteld. Hadden haar ouders haar niet geleerd dat ze altijd alles van alle kanten moest bekijken? Nooit zomaar afgaan op wat een ander zegt. Niet met dichte ogen ergens in stappen alleen maar omdat iemand zegt dat het wel goed is. Altijd zelf blijven denken, voors en tegens afwegen. Beter voorkomen dan genezen. Al die stomme opmerkingen, die ze altijd als ouderwetse betweterigheid had beschouwd, schoten haar nu door de gedachten. Ze sloeg het dekbed terug en stapte uit bed zonder Peter wakker te maken. Ze had nu geen zin in gezelschap, ook al had hij vannacht redelijk goed zijn best gedaan. Ze trok haar kamerjas en pantoffels aan en liep naar beneden, de keuken in en zette water voor thee op. Ze trok de koelkast open en haalde er een pak vruchtensap uit. Ze maakte een paar croissants klaar met roomkaas en paté en zette haar ontbijt klaar op een dienblad dat ze vervolgens naar de woonkamer droeg. Ze zette de radio zachtjes aan en ging in haar favoriete stoel zitten die uitkeek over de mooi aangelegde achtertuin. Waar was het fout gelopen? Een charmante man had haar met een kletsverhaal ertoe gebracht haar studio, haar succesvolle ontwerpen en haar huis in onderpand te geven om een super winstgevende wereldklus binnen te slepen. Een gouden Himalayagebergte had hij haar voorgespiegeld. Ze was zo onder de indruk geweest van het charisma van de man, dat ze alle voorzichtigheid uit het oog had verloren. En zie het resultaat. Alles was kapot. De man, die zich Roland Dubbeldam noemde, wat ongetwijfeld net zo’n leugen was als de rest van zijn verhaal, was op een stille, saaie, woensdagmiddag bij haar binnengelopen. Het had gegoten van de regen en hij had met zijn bijna doorweekte jas en hoed op de voordeurmat bij de ingang staan druppelen. Onder de hoed, die slap hing van het vocht, had ze twee prachtige donkere ogen zien glinsteren. Hij had een aantrekkelijke glimlach en een kaarsrechte neus. Een kuiltje in zijn kin maakte het filmsterbeeld af. Hij kwam haar vaag bekend voor, maar ze kon hem niet thuisbrengen. Ze dacht dat het kwam omdat hij haar aan George Clooney deed denken, maar Roland was echt, geen figuur op het scherm. Ze was naar hem toegelopen en had alleen maar kunnen denken dat hij ongetwijfeld verdwaald was. Maar nee, hij maakte al snel duidelijk dat hij voor haar kwam. Hij had over haar gehoord, over haar werk, en hij zei dat hij zeer onder de indruk was geweest van de lovende kritiek. Ze had zich heel snel even afgevraagd met wie hij gesproken kon hebben, maar hij sprak op zo’n prettige manier, dat ze die gedachte snel van zich af had gezet. Trots had ze het ingelijste krantenartikel waarin haar studio werd besproken onder zijn aandacht gebracht. Oh ja, dat had hij ook gelezen. Hij wilde graag kennis met haar maken. Ze had er toch geen bezwaar tegen dat hij onaangekondigd langs was gekomen? Natuurlijk niet. Ze had zijn jas en hoed aangenomen en er was een elektrisch schokje overgesprongen toen ze even zijn vingers had aangeraakt. Ze had hem met een kop koffie bij de kachel gezet en was zelf, uit veiligheid, achter haar ontwerptafel gaan zitten. Hij had zich voorgesteld als een man met een diepgaande interesse in exclusieve kledingstoffen, die hij voor een groot modehuis inkocht. Hij was op haar werk attent gemaakt door een bevriende inkoper van een winkelketen in België. Hij noemde een naam, die haar niets zei, maar ze deed net of ze de man goed kende. Ja, ze had aan die keten geleverd en ja, ze was meermaals naar Brussel afgereisd voor besprekingen. Ze hing aan zijn lippen en het duurde niet lang voordat ze haar stoel achter de tafel wegtrok en dichter bij hem ging zitten. Hij pakte haar volledig in. Aan het einde van de middag nam hij haar mee uit eten in een chique restaurant. Terwijl de meest exquise gerechten op tafel kwamen, vertelde ze honderduit over zichzelf. Voordat het nagerecht werd geserveerd wist hij alles van haar en zij nog maar weinig van hem. Hij bracht haar naar huis en nam afscheid met een voorzichtige kus op haar wang. Ze was teleurgesteld geweest. Drie dagen later stond hij weer voor de deur. Hij had onverwacht naar Moskou moeten vertrekken en daar een geweldige inkoop gedaan. Prachtige stoffen, nieuwe kleuren. Hoewel ze ontdaan was over de radiostilte die drie dagen had geduurd, was ze toch blij dat hij was teruggekomen. Vaag had ze zich afgevraagd wat de deal in Moskou zou betekenen voor een eventuele order voor haar studio, maar zodra ze in zijn armen lag dacht ze niet meer zakelijk. Er werd die dag niet meer gewerkt. Ze nam hem mee naar haar huis en hij liet haar alle hoogtepunten bereiken die ze tot dan toe had gemist. Zo waren er twee heerlijke maanden voorbijgegaan. Overdag had ze keihard gewerkt om de prachtigste stoffen te ontwerpen, die ze ’s avonds aan hem voorlegde. Het grootste deel ervan had hij uit naam van een groot Indiaas bedrijf gereserveerd op basis van een contract dat, zoals haar gisteren was gebleken, van nul en geen waarde was. De naam van het bedrijf, ITC, was absoluut onbekend, het adres op het briefhoofd bestond niet eens. Ze had niets nagetrokken, was compleet afgegaan op Rolands informatie. ITC zou op voorspraak van Roland de stoffen direct in productie laten nemen, zonder dat er eindeloos monsters heen en weer gestuurd hoefden te worden. Wel had het bedrijf de policy dat alle stofontwerpen op een bepaalde manier werden aangeleverd, dat was bedoeld om de eenheid te bewaren. Een flink stuk stof werd op een papier geplakt en onderaan was een vak gereserveerd waar de ontwerper zijn of haar gegevens kon noteren. Prima, dan was gewaarborgd dat zij de ontwerpen had gemaakt. Het voelde heel goed. Wilma had inmiddels op haar bankrekening een aanbetaling ontvangen van 40% op de totaalprijs die ze voor de ontwerpen zou rekenen. Dat percentage was trouwens niet eens haar idee geweest. Meestal bedong ze maar 15% en werd de rest bij aflevering betaald. Maar Roland had haar gezegd dat het op deze manier toeging in de grote designwereld en zij was er van harte in mee gegaan. Het was een flink bedrag en ze straalde toen ze haar bankafschrift las. Ze had het willen inlijsten, zo trots was ze. Het ging allemaal heel snel. Negen weken nadat ze Roland had ontmoet, lag het contract er, was de aanbetaling binnen en hoefde ze alleen nog maar wat ontwerpen af te ronden. Inmiddels had ze een echte relatie met hem opgebouwd. Hij had een sleutel van haar huis en wachtte haar vaak op als ze terugkwam van de studio. Soms aten ze snel een hapje aan haar eigen eettafel, voordat ze het bed indoken. Andere avonden stond hij haar in zijn chique pak op te wachten, kleedde zij zich snel om en gingen ze naar een duur restaurant. Roland betaalde altijd de rekening. Hij was haar prins op het witte paard. Toen ze na een dag hard werken samen in haar slaapkamer lagen na te genieten van alweer een heerlijke vrijpartij, zei hij tussen neus en lippen door dat er een minimaal probleempje was opgetreden. Ze had het eigenlijk niet eens willen horen, het paste niet in haar wereldje van dat moment. Roland had haar liefdevol in zijn armen genomen en gezegd dat ITC even wat moeilijk zat met de liquiditeit en dat de fabriek die haar ontwerpen op stof overzette om een voorschot gevraagd had. Hij vond het vreselijk vervelend om haar er mee lastig te moeten vallen, maar als ze wilde dat haar werk niet voor niets was geweest, dan zou ze eventjes moeten bijspringen. Het was echt maar van heel korte duur, ze zou bij wijze van spreken niet eens merken dat het geld van haar rekening af was. Ze kon natuurlijk ook gewoon nee zeggen, de keuze was aan haar. Ze vond alles best, als Roland haar maar bleef bevredigen op alle mogelijke manieren die alleen hij kon bedenken. Hij had al een paar formuliertjes klaar liggen, die hoefde ze enkel maar te tekenen. En dat had ze gedaan, zonder ook maar een letter ervan te lezen.
Voor haar verjaardag had ze van tante Jet een echt dagboek gekregen, met een slotje. ‘Daar kun je alles in opschrijven wat je niet aan anderen wilt vertellen’, had tante toegelicht. Dirk had meesmuilend geroepen dat ze toch geen vriendjes had, dus dan had zo’n dagboek ook geen zin. Haar moeder had hem tot de orde geroepen en gezegd dat ze het juist zo’n leuk cadeau vond. Toen tante had gevraagd wanneer ze haar feestje zou vieren, had ze haar schouders opgehaald en gezegd dat ze tien nou niet echt een leeftijd vond waarop je nog van die kinderachtige fuifjes hield. Ze had heus wel gemerkt dat haar moeder en tante Jet hadden staan fluisteren, maar ze hoopte dat ze niet ineens allerlei kinderen zouden gaan uitnodigen. Dat was wel het laatste wat ze zich kon veroorloven. Klasgenootjes die bij haar thuis kwamen en dan nog weken daarna de draak zouden steken met haar ouders, het voorgeschotelde eten of het meubilair. Ze hoopte werkelijk dat ze haar met rust zouden laten. Ze wilde liever niet in het middelpunt staan, want ze besefte heel goed dat ze dat weer zou moeten berouwen. Van Fons kreeg ze een mapje briefpapier met een afbeelding van een poes erop. Dirk had verplicht zijn spaarpot geleegd om een pocketboek van De Vijf voor haar te kopen. Haar ouders gaven haar een nieuwe fiets, waar ze alleen maar blokjes om mee wilde rijden. ‘Waarom neem je de fiets niet mee naar school?’, vroeg haar vader geïrriteerd. ‘Dan kan jouw oude fiets naar je nichtje Dilly, dat heb ik al beloofd aan oom Jan.’ Ze wilde er niets van weten. Als reden gaf ze op dat de fiets toch eigenlijk veel te mooi was om er elke dag mee naar school te rijden. Na drie weken tegenstribbelen was haar vader het zat. Oom Jan werd gebeld dat hij haar oude fiets kon komen halen en dus zat er de volgende dag niets anders op dan de volgende dag met het glimmende rijwiel naar school te gaan. Een paar kinderen uit haar klas bewonderden de fiets, die ze zorgvuldig op slot zette. Een week lang liet de Vierschaar haar met rust. Op vrijdag, aan het einde van de dag moest ze even nablijven bij de meester, die haar prees omdat ze al de hele week netjes haar huiswerk had gemaakt. ‘Het wordt nog wel wat met jou!’ Ze glom. Ze kon eindelijk opgelucht adem halen. Toen ze buiten kwam was haar nieuwe fiets verdwenen. Ze zocht overal en vond hem uiteindelijk in een sloot vlakbij haar huis.
Claudia
Ze wist dat er over haar geroddeld werd op de afdeling. Ze was altijd een kritische, maar betrouwbare collega geweest. Scherp in haar oordeel, problemen voorziend ver voordat ze de kop opstaken, meedogenloos tegenover hen die niet wensten mee te werken. Niemand had ooit tevergeefs een beroep gedaan op haar, ze was altijd bereid geweest extra uren te draaien als een zaak daarom vroeg. Met het grootste gemak gooide zij er altijd een schepje bovenop, als anderen allang verlangden naar een warme maaltijd, een douche en hun bed. Ze was het paradepaardje van het bureau en haar baas, commissaris Jongeling, had altijd alleen maar lovende woorden over haar gesproken. Zelfs toen ze tot over haar oren verliefd raakte op Bart Geertsema bleef ze haar werk tot volle tevredenheid uitvoeren. Maar nu? Nu stond ze aan de rand van de afgrond en ze kon alleen maar hopen dat ze er niet in zou storten. Een paar maanden geleden was ze van de geüniformeerde dienst overgeplaatst naar de recherche. Ze had er moeten wennen, want ze was jarenlang met het publiek op straat omgegaan. Hangjongeren die iedereen lastig vielen, gingen voor haar aan de kant. Ze sprak hen aan op hun eigen niveau. Op eenzelfde manier pakte ze foutparkeerders en jonge vandalen aan. Ouderen in de wijk praatten graag met haar, omdat ze waarmaakte wat ze beloofde. Ondernemers vonden het prettig met haar zaken te doen, want ze wist waar ze het over had. Ineens zat ze veel binnen om dossiers na te pluizen op aanwijzingen die zouden moeten leiden tot de aanhouding van met name inbrekers. Toen er een melding kwam van een man die een niet-natuurlijke dood leek te zijn gestorven, zag ze haar eerste dode. Ze werd er volop bij betrokken, deed met collega’s samen een buurtonderzoek en gezamenlijk kwamen ze na vele uren zoeken naar bewijsstukken uit bij een heuse verdachte. Er bleek sprake te zijn van een lening die nooit terug betaald zou zijn en die geleid had tot een fatale ruzie. Claudia kreeg veel lof omdat zij in eerste instantie met de verdachte op de proppen was gekomen.
En toen kwam Bart in haar leven. Op een mistige woensdagochtend liepen ze elkaar tegen het lijf op de trappen van het hoofdbureau. Zij moest er wat afgeven, hij kwam een inbraak in zijn auto aangeven, vertelde hij. Galant liet hij haar voorgaan, nadat ze zich allebei uitgebreid hadden staan verontschuldigen. Ze was in burger sinds ze bij de recherche werkte. Op dat moment was ze daar extra blij om, want ze had het uniform nooit erg flatteus gevonden. Terwijl ze snel de hal doorliep, keek ze gemaakt ongeïnteresseerd achterom naar de receptie waar de man zich meldde. Hij keek naar haar en lachte. Ze vond het frappant dat hij haar nakeek, dat overkwam haar niet vaak. Er schoot een warm gevoel door haar hart en ze zette er flink de pas in om het pakketje dat ze moest afleveren zo snel mogelijk op de derde verdieping te krijgen. Ze haastte zich terug naar beneden, maar de knappe man was nergens meer te zien. Als het alleen om een simpele auto-inbraak ging, had hij de aangifte bij de balie kunnen afhandelen. Had ze haar kans voorbij had laten gaan? De receptioniste was alweer druk bezig met een volgende cliënt. Ze twijfelde of ze zou wachten tot de baliemedewerkster vrij was, zodat ze langs haar neus weg zou kunnen vragen wie die man van daarnet ook al weer was, hij was haar zo bekend voorgekomen! Ze liep wat heen en weer en zag toen door de grote glazen schuifdeuren dat het onderwerp van haar belangstelling buiten stond. Met een blos op haar wangen verliet ze het bureau en liep in de richting van de man. ‘Toevallig! Dat ik u nu weer tref!’, zei ze met gepast enthousiasme. Haar ogen straalden. ‘Ik hoopte dat u snel weer terug zou komen’, bekende de man en stak zijn hand uit. ‘Bart Geertsema.’ Ze noemde haar naam terwijl ze haar hand in de zijne legde. Hij had een stevige greep. ‘Heb je tijd voor een kopje koffie, Claudia? Ik mag toch wel Claudia zeggen?’ Ze knikte. Even kon wel. Ze liepen naar een klein café om de hoek en raakten daar in een aangenaam gesprek. Binnen een half uur wist Bart alles van haar en zij bijna niets van hem. Omdat ze op slag verliefd op hem was geworden, had ze dat niet in de gaten. In de daarop volgende weken troffen ze elkaar regelmatig. Meestal belde hij dat hij voor zijn werk in de stad was en of ze elkaar konden ontmoeten. Aan het einde van het derde afspraakje nam ze hem mee naar huis. Hij was een geweldige minnaar. Overdag liet hij haar met rust, maar de avonden dat hij haar opzocht werden steeds frequenter. Ze bleef geconcentreerd op haar werkzaamheden en soms moest ze ’s avonds werken, maar meestal kon ze zich vrijmaken. Hij vroeg haar niets over haar werk, anders dan of ze druk was geweest. Hij wilde niet de indruk wekken dat hij nieuwsgierig was naar de zaken waar ze aan werkte, zei hij. Ze waardeerde dat en vertelde hem dan ook alleen in grote lijnen waar ze mee bezig was. Ondanks dat ze smoorverliefd was op hem, besefte ze heel goed dat ze niet betrapt moest worden op het lekken van informatie. Samen droomden ze over verre oorden met goudgele stranden en eindeloze zomers. Hoe graag wilden ze niet met zijn tweetjes een wereldreis maken. Alles achter je laten en maar zien waar de wind je bracht. Ze jutten elkaar op in het bedenken van nog exotischer plaatsjes waar je als yuppie toch zeker geweest moest zijn. Het enige probleem was dat ze geen van tweeën over voldoende geld beschikten. Dus moesten ze het doen met dromen, besloot Bart. Twee dagen later schoten ze samen even een supermarkt in de buurt binnen. Het liep al tegen sluitingstijd, maar Claudia wilde nog op haar gemak haar boodschappen doen. Toen de bedrijfsleider hen er beleefd op attendeerde dat de winkel zo ging sluiten, ontstond er in Claudia’s hoofd een plannetje. Terwijl ze naar haar huis toe liepen, begon ze het idee uit de doeken te doen. ‘Als je nou eens een briefje aan die supermarkt zou sturen, dat je bijvoorbeeld de melk zult vergiftigen tenzij ze schuiven, dan kun je toch rijk worden?’ Bart lachte. ‘Er zijn er al meer die dat geprobeerd hebben en de meeste daarvan zijn of gepakt of hebben nooit gekregen wat ze wilden.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, luister. Die supermarkt is niet van een keten, dus daar zit niet veel macht achter. Hij ligt in het district waar ik werk, dus de zaak zou bij mijn afdeling terechtkomen. Als die man al aangifte doet. Je moet niet teveel vragen, dan loopt hij misschien liever niet het risico. En ik kan het onderzoek manipuleren. Niet te opvallend, maar net genoeg om de dader uit de wind te houden.’ Ze keek hem triomfantelijk aan. Hij trok haar naar zich toe en kuste haar hartstochtelijk. ‘Nou, wat vind je ervan?’, vroeg ze, toen ze weer op adem was. ‘Het is even wennen, hoor, zo’n plan. Maar als het zou lukken, dan kunnen we in elk geval een leuke reis maken.’ Ze knikte enthousiast. Hij keek haar nadenkend aan. ‘Wat is er?, vroeg ze bezorgd. ‘We moeten dit niet serieus opvatten, liefje. Dromen is leuk, maar we kunnen beter door hard werken geld sparen en dan op vakantie gaan.’ Ze had hem stomverbaasd aangekeken. Zelf was ze duidelijk al over een bepaalde grens heen, het vertederde haar wel dat hij er nog voor stond te aarzelen. Ze knuffelde hem. ‘Geloof me nou maar, het kan echt niet fout gaan. Niemand heeft er last van.’ ‘Nee, Clau, we moeten gewoon nee zeggen tegen het idee.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik wil niet nee zeggen, Bart, vertrouw me maar. Ons plan gaat werken, geen twijfel over.’ Hij pakte haar hand en dwong haar hem aan te kijken. ‘Er mogen geen gewonden vallen.’ Ze lachte. ‘Nee, ik meen het echt, Claudia.’ Ze zette haar serieuze gezicht op. ‘Nee, er zullen geen gewonden vallen. Dat beloof ik je.’ Ze bezegelden hun pact met een langdurige kus en een daaropvolgende intensieve vrijpartij.
Claudia was naast haar werk druk gaan inventariseren hoe ze de chantage het beste konden aanpakken. Ze waren het er al snel over eens dat Claudia alleen het denkwerk zou doen en Bart de praktische uitvoering ter hand zou nemen. Hij zou zorgen voor een simpele, overal verkrijgbare papiersoort waarop ze hun eisen kenbaar konden maken. Hij bezwoer haar absoluut niet bekend te zijn bij de overheidsinstanties, zijn vingerafdrukken kwamen in geen enkel bestand voor. Maar hij zou geen enkel risico nemen en bij alle handelingen plastic handschoenen dragen. De tekst op het chantagebriefje zou zijn, verdraaide, handschrift dragen. In de loop van een paar dagen begon het plan steeds serieuzere vormen aan te nemen. Claudia had discreet geïnformeerd naar de eigenaar van de zaak en ze wisten inmiddels hoe hij er financieel voorstond. In hun beleving kon hij wel wat missen, als ze zich maar bescheiden opstelden. Enige wroeging voelden ze allebei wel, maar die wuifden ze weg zodra ze de vakantiebrochures voor verre reizen ter hand namen. Ze maakten een berekening hoeveel ze nodig hadden voor een reis naar Thailand en zetten er nog wat zak- en kleedgeld bovenop. Als ze het niet verkeerd inschatten, zouden ze er mee weg komen. En wie weet waar dat toe zou kunnen leiden. Elk jaar zo’n reisje was aantrekkelijk genoeg om een minimaal risico voor te lopen. Ze doordachten alle voor- en nadelen tot in de puntjes, stelden scenario’s op voor wat er maar fout kon gaan en kwamen tot de conclusie dat hun plan waterdicht was. Het was een maandagavond dat ze besloten hun plan de volgende dag ten uitvoer te brengen. Ze klonken er op met een fles champagne en eindigden, zoals gewoonlijk, in haar bed. Dinsdag was ze de hele dag een beetje zenuwachtig. Ze moest maar steeds denken aan het project dat vanavond zijn beslag zou krijgen. Ze stelde zich voor hoe ze naar Bart zou kijken als hij het briefje zou schrijven wat hun leven zou veranderen. Ze probeerde ervoor te zorgen dat niemand iets in de gaten had, maar was zich voortdurend bewust van het feit dat haar gedachten erg vaak afdwaalden. Er leek geen einde aan de werkdag te komen, maar tot haar verrassing kwam toch het moment om naar huis te gaan.
Bart was al in haar flat toen ze thuis kwam. Ze omhelsden elkaar en waren even heel stil. Ze wisten allebei dat het er nu op aan zou komen. Vanavond zouden ze een pizzakoerier laten komen, omdat ze zich wilden concentreren op het te schrijven briefje. Terwijl ze wachtten op de bezorgservice, overlegden ze uitgebreid wat ze precies zouden schrijven. Claudia had de meeste ideeën, zodat Bart haar vroeg er een paar op papier te zetten, om te zien hoe hun dreigement het beste verwoord kon worden. Uiteindelijk kwamen ze tot een tekst waar ze zich allebei in konden vinden. Bart trok een paar dunne plastic handschoenen aan en haalde een dun pakje papier uit zijn aktetas. Hij haalde er een velletje uit en schreef de tekst over die ze uitgekozen hadden. Vervolgens haalde hij een envelop uit een heel nieuw pakje en schreef daar op dat de brief voor de manager was. Ze controleerden de tekst nog een keer, waren het er over eens dat het in een keer perfect was geschreven en vervolgens vouwde Bart de brief in vieren en stak hem in de envelop. Claudia haalde in de keuken een vochtig vaatdoekje waarmee Bart de lijmrand van de envelop bevochtigde. Met een plechtig gebaar werd de envelop gesloten. Ze waren net klaar, toen de deurbel ging. Ze keken elkaar aan en lachten verrukt. Dit was de eerste stap op weg naar een beter leven. Claudia liep naar de voordeur om de bezorger binnen te laten. Toen ze terugkwam met de twee pizzadozen, was Bart net bezig om alle eerder geschreven teksten in de gootsteen te verbranden. Daar was ze blij om, want ze wist natuurlijk dat je je sporen goed moest wissen. Ze was heel zorgvuldig geweest en had het papier en de envelop die uiteindelijk gebruikt waren niet aangeraakt. Bart had de hele tijd handschoenen gedragen. Het kon niet fout gaan. Ze was zo opgelucht, dat ze eigenlijk liever met hem wilde vrijen dan eten, maar Bart zei dat het hele gebeuren hem hongerig had gemaakt. Naar vast voedsel, verduidelijkte hij. Ze lachte en haalde twee grote borden en bestek te voorschijn. Ze aten rustig en praatten over wat ze allemaal in Thailand zouden gaan bekijken. Die avond vielen ze samen op de bank in slaap, de resten van de pizza’s nog op borden op de tafel, een laatste restje wijn in de glazen. Toen ze tegen tweeën wakker werden, waren ze allebei wat stijf van de ongemakkelijke houding. Ze lieten de vuile boel staan en gingen naar bed. De volgende ochtend zou Bart het briefje in de bus van de supermarkt laten glijden op een moment dat het druk op straat was. Voor de zekerheid zou hij een oude jas en een pet dragen, die hij daarna zou verbranden. Ze lieten niets aan het toeval over.
Woensdag was Claudia opmerkelijk vrolijk. Hoewel haar collega’s natuurlijk van niets wisten, zag zij zichzelf al met Bart in Thailand aan het strand liggen. Ze beeldde zich in dat ze een eilandje voor zichzelf hadden en dat ze alles met elkaar konden doen, zonder dat er ook maar iemand iets van zou zien of horen. Ze genoot van het vooruitzicht. Naast haar bijzonder aangename denkbeelden, hield ze haarscherp in de gaten of er nieuwe meldingen binnen kwamen. Het was het gebruikelijke: een inbraak, twee aangiften van diefstal in een schoolgebouw, een vechtpartij en een gestolen auto. Ze werd steeds vrolijker naarmate de aangifte van chantage uit leek te blijven. Ze nam zich voor met Bart vanavond Thais te gaan eten, als voorbereiding op de vakantie die ze nu binnenkort konden boeken. Ze vroeg zich af of ze zou reserveren, maar bedacht toen dat Bart wellicht hetzelfde idee zou hebben. Toen ze naar huis ging had ze het gevoel of ze op vleugels bewoog. Met Bart samen kon ze de hele wereld aan. Wat een geluk dat ze elkaar waren tegengekomen! Ze ontsloot de deur naar de flat, waar het licht nog uit was. Hij was er nog niet. Ach, ze was ook wel heel erg bijtijds van haar werk vertrokken. Ze deed de lichten aan, zette een muziekje op en ontkurkte vast een mooie fles rode wijn. Ze wachtte. Ze wachtte op Bart. Ze wachtte op een man die niet kwam. Ze belde naar zijn mobieltje. Er werd niet opgenomen. Ze kon zelfs geen boodschap achterlaten op zijn voicemail. Ze schonk een glas wijn in en daarna nog een. Rond elf uur was de fles leeg en ontkurkte ze een nieuwe. Om half twee was die op en viel ze in slaap op de bank. Ze werd een uur later wakker omdat ze het koud had en probeerde nog eens om Bart te bellen. Weer niets. Ze belde het ziekenhuis. Geen melding van een man die Bart Geertsema heette. Ook niet van iemand zonder papieren, maar met zijn signalement. Ze vroeg zich af of ze haar collega’s in de nachtdienst kon bellen om te vragen of ze iets wisten van een ongeluk. Ze besloot dat ze dat niet zou doen, maar ’s ochtends meteen langs de officier van dienst te lopen om navraag te doen. Ze zou zeggen dat ze het voor een vriendin vroeg.
Hij kwam niet boven water, deze Bart Geertsema. Ze wilde het eerst niet geloven, maar uiteindelijk moest ze toegeven dat hij van de aardbodem verdwenen leek. Ze ging na wat ze over hem wist. Dat bleek maar bitter weinig te zijn. Toen bedacht ze waar ze hem voor het eerst ontmoet had. Ze verzon een plausibele reden waarom ze op het hoofdbureau het logboek van die bewuste woensdag zou moeten inzien. Ze herinnerde zich dat ze direct na aanvang werktijd naar het hoofdbureau was gegaan om haar pakje af te leveren. Ze zocht in het logboek naar een aantekening over een aangifte van een auto-inbraak, maar op die dag was er niets over genoteerd. Sterker nog, tussen negen en tien uur ’s ochtends was er geen enkele aangifte gedaan, terwijl ze zou durven zweren dat ze hem niet eerder of later in het bureau had gezien. Zo kwam ze ook niet verder. Donderdagavond liep ze de buurt door in de hoop een glimp van hem op te vangen. Ze realiseerde zich dat ze niet eens wist waar hij woonde. In West, had hij een keer gezegd, maar ze was er verder niet op in gegaan. Het had toch niet uitgemaakt, want hij kwam altijd naar haar toe. Vrijdag nam ze de middag vrij en reed naar West. Het was een uitgestrekt gebied, dat in de jaren zeventig en tachtig was volgestort met nieuwbouw. Ze cruisde door alle straten en reed soms heen en weer over dezelfde weg. Hij was steeds met openbaar vervoer naar haar toegekomen en als ze ergens heen waren gegaan was dat met haar auto gebeurd. Ze kon dus alleen maar hopen dat ze hem ergens zou zien. Tegen zessen werd het alsmaar drukker in de buurt, zodat ze besloot alle straten nog eens door te rijden, op zoek naar dat ene bekende, geliefde gezicht. Ze wist niet meer wat ze van hem moest denken. Ze kon alleen maar geloven dat hij door een ongeluk van haar weggehouden werd. Ze vond hem niet en ging tenslotte onverrichterzake terug naar huis. Ze haalde onderweg wat te eten bij de Chinees in de buurt, maar at slechts een klein deel ervan op. De rest schoof ze in de koelkast voor de volgende dag en daarna kroop ze haar bed in. Ze voelde zich machteloos en alleen en huilde zich in slaap. De volgende ochtend werd ze wakker van het deuntje van haar GSM. Het was haar teamchef. Of ze om elf uur naar het bureau kon komen. Er was aangifte gedaan van een poging tot chantage. De details zou ze later wel horen. Ze kon zo gauw niets bedenken waarom ze niet naar het werk zou kunnen komen, dus zegde ze toe er te zullen zijn. Ze douchte, kleedde zich aan en werkte met moeite twee beschuiten en een kop thee naar binnen. Onderweg naar buiten haalde ze haar post uit de brievenbus. De gebruikelijke reclame, bankafschriften, twee tijdschriften waar ze een abonnement op had en een brief met een grijze rouwrand. Ze schoof alle post, behalve de rouwbrief, terug de bus in. Die zou ze later wel mee naar boven nemen. Ze maakte de brief nieuwsgierig open. Tess was overleden, Tess van Eijck. Het zei haar niets.
Toen ze zich bij haar collega’s voegde, was het tien voor elf en was het team bijna compleet. Er werd al druk gespeculeerd wat er precies aan de hand kon zijn. Nog niemand had kennelijk alle details gehoord. Om elf uur precies stapte haar chef naar binnen, samen met de districtschef. Het werd kennelijk hoog opgenomen. De chef vertelde dat de buurtsuper een dreigbrief had ontvangen. Er moest vijftienduizend Euro betaald worden, anders zouden de yoghurtproducten die de winkel in het schap had staan vergiftigd worden. Het verhaal kwam Claudia bekend voor. Het was tenslotte haar idee geweest. De chef gebruikte een overheadprojector om de inhoud van het briefje aan de collega’s te tonen. Toen hij het licht inschakelde, dacht ze dat ze er ter plekke in zou blijven. De tekst was dezelfde als die ze zo zorgvuldig in de envelop hadden gedaan, maar het handschrift was van haar.
Voordat de grote vakantie begon, had ze voorzichtig geïnformeerd naar de plannen van de Vierschaar. Van de zes weken schoolvakantie was er een week waarin ze alle vier weg zouden zijn. Ze genoot van het vooruitzicht zich dan vrij te kunnen bewegen. Voor de andere weken moest ze iets slims bedenken om niet door haar moeder naar het zwembad (leuk, joh!), de stad (dan kun je iets voor jezelf kopen!) of het bos (wandelen is gezond!) gestuurd te worden. Ze voorzag grote tragedies als ze haar klasgenootjes tegen zou komen als ze alle tijd van de wereld hadden om haar te grazen te nemen. Maar een keer kon ze er niet onder uit komen. Tante Riet en oom Jan gingen een dagje naar een oude tante toe en dus werd nicht Dilly bij hen geparkeerd. Ze zag het al helemaal fout gaan: haar moeder bedisselde dat de meisjes gezellig naar het zwembad zouden gaan. Moeder had al pakjes drinken en boterhammen in een tas gepakt en stopte er nog wat geld bij, zodat ze een ijsje konden kopen. Terwijl ze met tegenzin haar badgoed in pakte, bekeek ze zichzelf in de passpiegel die op haar kledingkast hing. In elk geval waren haar blauwe plekken zo goed als weg, dat scheelde een hoop in hoe ze er uit zou zien in haar nieuwe badpak. Samen met Dilly fietste ze naar het Plasje, het plaatselijke openluchtzwembad. Ze keek goed om zich heen voordat ze haar fiets wegzette, maar tot haar opluchting zag ze geen bekende gezichten. Ze installeerden zich op het grote grasveld bij het ondiepe zwemgedeelte en waagden zich het water in. Dilly kletste honderduit en Klaartje genoot van het onbezorgde uitje. Aan de andere kant van het bad zag ze wat jongens van haar school verschijnen, maar ze waren uit lagere klassen, dus daar had ze niets van te vrezen. Tussen de middag aten ze hun boterhammen en gingen liggen zonnen. Terwijl ze wat lag te doezelen, hoorde ze tot haar schrik ineens bekende stemmen. Er was geen plek om zich te verstoppen, ze moest er maar het beste van hopen. De vier vriendinnen liepen langs haar heen alsof ze haar niet in de gaten hadden. Ze slaakte een innerlijke zucht van verlichting. De hele middag hield ze hen angstvallig in het oog, maar er gebeurde niets. Toen ze zich gingen aankleden in de eenpersoonshokjes, gooide ze uit gewoonte haar handdoek over het deurtje, zodat die niet op de natte vloer zou vallen. Ze trok haar zwempak uit en wilde haar handdoek pakken om zich droog te wrijven. Ze staarde naar het deurtje, waarachter ze gegiechel hoorde. Ze vroeg de handdoek terug, maar het enige wat ze hoorde was een luid gelach. Er zat niets anders op dan zich aan te kleden zonder zich afgedroogd te hebben. Alles plakte, haar onderbroek aan haar kruis, haar bloesje aan haar borst en rug. De katoenen legging wilde nauwelijks over haar benen glijden. Het huilen stond haar nader dan het lachen, toen ze Dilly hoorde roepen. Of ze klaar was? Ze haalde diep adem en trok de deur open. Een eindje verderop stond het groepje meisjes, uitdagend met haar handdoek te zwaaien. Dilly keek haar bevreemd aan, maar zei niets.
Felix
Rita stond hem op te wachten in de hal toen hij thuiskwam. Ze duwde een kaart onder zijn neus en siste: ‘En wie is dit? Je zoveelste vriendinnetje?’ Ze spoog de woorden in zijn gezicht. Felix zette zijn tas neer en hing zijn jas aan de kapstok. Hij draaide zich rustig om naar zijn vrouw en zei: ‘Ook goedemiddag, liefje. Ja, dank je. En jij?’ Rita liet zich haar boosheid niet afnemen en wapperde met de kaart voor zijn ogen. ‘Deze is tenminste dood. Waren ze dat allemaal maar en jij er bij!’ Hij probeerde haar de kaart af te pakken, maar ze trok hem terug en gilde: ‘Smerige rotzak. Deze was twintig jaar jonger dan jij. Verdomme, je bent gewoon een kinderlokker. Vieze, vuile smeerlap. Ik haat je!’ Ze gooide de kaart op de grond, draaide zich om en liep de keuken in. Hij zag dat ze steun zocht bij het aanrecht, moe van de enorme uitbarsting, moe van hem en zijn affaires. Hij had met haar te doen, wilde haar aanraken, liefkozen. Hij wilde haar zeggen dat hij het zo niet bedoeld had. Dat ze altijd de enige voor hem was geweest en zou blijven, wie er ook op zijn pad kwam. Maar daar was het te laat voor, deze keer was zelfs hij te ver gegaan. Dat had ze hem duidelijk gemaakt. Ze kon zijn aanraking niet meer velen, had ze hem gezegd. Dus knielde hij en pakte de verguisde kaart op. In eerste instantie zag hij alleen maar het grijze rouwrandje. Toen hij de kaart opende sprong de naam Tess in het oog. Het zei hem niets, hij kende niemand van die naam. Hij kon het zich niet voorstellen dat een van zijn scharrels zijn naam op een adreslijst gezet zou hebben. Bovendien was hem niets te ore gekomen van een recent overlijden. Deze kaart moest een vergissing zijn, niet voor hem bestemd. Op het haltafeltje zag hij de bijbehorende envelop liggen, met in een krachtig handschrift zijn naam erop. Geen vergissing, wel een mysterie.
In de keuken trok Rita pannen tevoorschijn. Ondanks alle ellende en ruzie moest er toch gegeten worden, zo realistisch was ze ook wel weer. Felix liep naar haar toe in een onbeholpen poging contact te zoeken. Ze schoof zwijgend langs hem heen om de macaroni, de ham en de kaas te pakken. Terwijl ze een pan water opzette, pakte hij een snijplank en een mes. ‘Hoe groot wil je de blokjes hebben?’, vroeg hij. ‘Net als anders’, antwoordde ze neutraal. Hij knikte. Was allang blij dat ze iets op gewone toon zei. Hij vroeg haar wat ze die dag gedaan had. Ze antwoordde niet. Hij vroeg het nog eens. Ze keek hem geïrriteerd aan. Nooit had hij belangstelling gehad over hoe zij haar dag doorbracht en nu ineens draaide hij bij. Hij las de ergernis in haar ogen en begon, meer om de stilte te verbreken dan omdat het zo interessant was, te vertellen hoe hij zelf de dag had doorgebracht. Voordat hij goed en wel op dreef was, begon Rita de keukentafel te dekken met veel gekletter van borden en bestek. Dat maakte dat Felix een voortijdig einde aan het verhaal maakte. Nee, zijn leven was ook niet bijster interessant. Daarom had hij behoefte gehad aan kleur erin. Hij was niet kieskeurig geweest, misschien lag daarin ook het probleem. Hij had vriendinnetjes van allerlei pluimage gehad. Meestal waren ze jonger dan hij, sommigen nog maar net de schoolbanken ontgroeid. Hij had er nog lange tijd goed uitgezien voor zijn leeftijd, maar inmiddels waren de jaren hem wel aan te zien. Daarom was hij zo verrast geweest dat Lorraine op hem gevallen was. Natuurlijk, hij was en bleef een charmante man, maar toch, een schoonheid als Lorraine kon toch aan elke hand tien mannen krijgen? Het had zijn eergevoel gestreeld toen ze de eerste keer naar hem toe was gekomen. Ze had duidelijk belangstelling voor hem getoond en ze hadden al snel een relatie aangeknoopt. Ze was verrukkelijk, had een prachtig lijf, lange benen, golvend blond haar. Hij had haar wel eens gezegd dat zo’n mooie vrouw als zij hem toch niet nodig had, maar ze had hem ondeugend toegelachen en gezegd dat ze hem juist zo aantrekkelijk vond. Ze was al die jonge onbekwame knullen een beetje zat. Hij had zich door haar laten betoveren. Een enkele keer hadden ze een serieus gesprek, meestal als ze ergens gingen eten voordat ze zich op een hotelkamer terugtrokken. Ze vroeg hem wat hij deed en hij antwoordde naar waarheid dat hij lesgaf op de basisschool. En wat deed zij? Ze werkte voor een uitzendbureau, zei ze, en lachte er hartelijk bij. Hij vermoedde dat het een eufemisme was voor een callgirlcentre, maar zolang ze hem niet om geld vroeg, ging hij er verder niet op in. In een vroeg stadium hadden ze al afgesproken de rekening in restaurants en voor de hotelkamer te delen, dus het was haar niet om financieel gewin te doen. Je zou bijna geloven dat ze echt in hem geïnteresseerd was.
Hij had geweten dat Rita wist van zijn slippertjes. Oogluikend had zij ze toegestaan, hoewel ze zelf veel waarde hechtte aan trouw. Ze was ervan overtuigd dat hun huwelijk niet hoefde te lijden onder Felix’ avontuurtjes, zolang hij er maar voor zorgde dat het buiten hen niet bekend werd. Deze keer was er echter iets uitgelekt. Er was een briefje in de bus gestopt waarin gerept werd over een andere vrouw waarmee Felix in een hotel was gesignaleerd. Dag, tijdstip en de naam van het hotel waren vermeld. Ze had hem er letterlijk mee om zijn oren geslagen. Als hij dan zo nodig vreemd moest gaan, dan moest hij het fatsoen hebben het voor iedereen verborgen te houden. Ze was niet van zulke briefjes gediend. Felix was eerst ontdaan, toen verontwaardigd geweest. Hij wilde het ontkennen, maar begreep al gauw dat het zinloos was. De schuld stond op zijn gezicht geschreven. Vervolgens werd hij boos op de briefschrijver die hem zo gewetenloos verraden had. Daar was Rita het meest over gevallen: dat hij, Felix, een ander verweet geen geweten te hebben. Ze had hem ingepeperd dat ze wist van zijn vriendinnetjes, dat hij het nooit voor haar verborgen had kunnen houden, dat hij kennelijk niet genoeg aan haar had gehad. Toen ze met de handen in de zij voor hem stond met een van woede en verdriet vertrokken gezicht had hij zich heel klein gevoeld. Hij hield toch van haar, had hij gezegd. ‘Ik kan niet zonder jou.’ ‘En niet zonder al die andere wijven. Sletten zijn het. Je bent verdomme een getrouwde man. Een notabele. Een voorbeeld voor de maatschappij.’ Elk woord kwam er met veel nadruk uit. ‘Mooi rolpatroon voor die schoolkindertjes van je.’ Ze was op de grond gezakt, met haar handen voor haar gezicht. Haar schouders hadden geschokt van alle tranen die ze vergoot. Hij had daar maar gestaan, niet wetend wat te doen. Het was hem nooit eerder overkomen dat een avontuurtje, want meer dan dat was het niet, op een dergelijke manier uitkwam. Uiteindelijk was hij naast haar gaan zitten, had voorzichtig zijn arm om haar heengeslagen en, toen hij geen weerstand voelde, haar zachtjes tegen zich aan getrokken. Hij kuste haar haren en sprak rustig tegen haar. Het schokken verminderde, ze werd wat rustiger en tenslotte werd ze enigszins aanspreekbaar. ‘Het spijt me, meer dan je je kunt voorstellen.’ ‘Leg me uit waarom. Waarom moet je zo nodig met een ander vrijen? Heb je aan mij niet genoeg? Ik probeer er wat van te maken, maar ik kan het ook niet alleen.’ Ze had hem met betraande ogen aangekeken. Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, het ligt niet aan jou. Jij bent echt de liefste van de wereld. Ik zou niet zonder je willen.’ ‘Maar waarom dan altijd weer die anderen?’ Ze hield aan, wilde het weten. ‘Ik probeer er tegen te vechten, heus, maar het gebeurt gewoon vanzelf.’ Het was het beste excuus dat hij kon bedenken. Voor het moment nam ze er genoegen mee. Of hij ermee kon stoppen? Voor haar had hij alles over, dus ja, hij zou stoppen. Ze kusten elkaar en alles leek goed.
Twee dagen later was er een anoniem telefoontje gekomen. Een datum, een tijdstip en de naam van een restaurant werden genoemd. Rita was zo beduusd dat ze later niet kon terughalen of het een man of een vrouw was geweest die de boodschap had overgebracht. Ze wist alleen nog dat ze het adres van het restaurant had opgezocht en er ruimschoots op tijd naar toe was gereden. Ze had zich in een tegenoverliggend café geïnstalleerd en afgewacht. Op het genoemde tijdstip verscheen Felix, innig gearmd met een langbenige blonde jonge vrouw. Ze kon zien hoe ze liepen te flirten en vlak voordat ze het restaurant ingingen gaven ze elkaar een langdurige intieme kus. Het werd Rita koud om het hart. Zijn belofte van twee dagen eerder had hij direct alweer verbroken. Toen hij ’s avonds thuiskwam, vermoeid na een lange dag lesgeven, wachtte hem geen hartelijke groet, geen warme belangstelling, geen lekkere maaltijd. Er lag een briefje waarin ze schreef dat ze voor onbepaalde tijd naar haar zuster in Zwolle was. In een PS had ze gevraagd of hij van het gezelschap had genoten in restaurant X.
Hij had haar meteen gebeld, maar ze wilde niet aan de telefoon komen. Haar zuster stond hem ijzig te woord, ze hadden elkaar nooit erg gelegen. Ze was een week weggebleven, toen had hij haar opgehaald en zwijgend waren ze terug naar huis gereden. Hij had haar opnieuw beloofd nooit meer naar andere vrouwen om te kijken. Hij wilde haar tenslotte niet kwijt. Opnieuw had ze haar ogen gesloten voor de realiteit en hem geloofd. Het had precies vijf dagen geduurd voordat hij opnieuw contact had opgenomen met Lorraine. Ze had op hem gewacht, zei ze. Hij smachtte naar haar, naar de spanning die de verboden vrucht met zich meebracht. Voor hij het zich realiseerde had hij met haar afgesproken, alle beloften aan zijn vrouw ten spijt. Er was slechts een SMS-je nodig om Rita op de hoogte te brengen.
Af en toe hadden de meisjes tijdelijk een ander slachtoffer. Vooral de jongere kinderen moesten het soms ontgelden. Een klas lager zat Richard Dirkszen, een zachtaardige jongen, met bijna meisjesachtig halflang donker haar. Een keer hadden ze staartjes in zijn haar gemaakt en toen hij jarig was kreeg hij van hen een afgedankte jurk. Hij haalde zijn schouders er over op en probeerde hen te ontlopen, wat hem niet altijd lukte. Als hij weer eens te pakken werd genomen, probeerde hij het weg te lachen en op den duur verminderde dat zijn aantrekkingskracht op hen. Klaartje benijdde hem soms. Hij was minder het stereotype slachtoffer dan zij en ze probeerde een voorbeeld aan hem te nemen. Het lukte haar niet te lachen als ze haar weer eens voor schut zetten en al helemaal niet als ze haar knepen of sloegen. Maar ze probeerde het gelaten over zich heen te laten komen. Als ze maar niet reageerde, zou er voor hen vanzelf de lol van af gaan. Hoopte ze. Maar iedere keer weer verzonnen ze iets nieuws. Er was een jongen in de hoogste klas die ze wel leuk vond. Ze kwamen er achter toen ze op het schoolplein naar hem stond te kijken. De langste van de vier volgde haar blik en begon meteen te jouwen. ‘Klaartje is verliefd.’ De andere drie volgden haar voorbeeld, het geschreeuw werd steeds luider. Toen beduidde de gemeenste van de vier dat de rest stil moesten zijn. Ze had een plannetje. Een week later kwam de jongen naar haar toe. Of ze wilde stoppen met zulke vunzige briefjes in zijn tas te stoppen. Hij had het niet zo op meisjes die zichzelf aanboden. Ze was knalrood geworden en had geprobeerd uit te leggen dat ze hem niet geschreven had, maar de jongen was al weer weggebeend. Een dag later kwam er een groepje jongens uit zijn klas bij haar staan. Och, zij waren niet vies van een sletje, dus na schooltijd was ze van harte welkom in hun clubhuis. Ze sloten haar in en betastten haar, probeerden haar te kussen. Ze begon wild om zich heen te slaan en probeerde te gillen. Iemand legde een hand over haar mond. Ineens stoof het groepje uiteen, omdat er een onderwijzer aan was komen lopen. Hij hield niet van opstootjes op het schoolplein. Hij herkende het meisje, het was die lastpost uit zijn eigen klas. Klaartje stond hartverscheurend te huilen, maar de meester zei alleen maar dat ze het waarschijnlijk zelf had uitgelokt. ‘Laat het voortaan uit je hoofd je vriendjes op het schoolterrein aan te moedigen. Dat doe je daarbuiten maar.’ Daarmee was voor hem de zaak afgesloten. Het kwam niet bij hem op om de jongens aan te pakken of haar te vragen wat er precies gebeurd was.
Fiet
Ze had altijd een hang gehad naar drank, ze vond het al lekker toen ze nog op de lagere school zat. Als elfjarige dronk ze stiekem al eens een glaasje wijn en later werd dat af en toe een slokje sterke drank, maar net wat er voorhanden was. Op haar twintigste stond ze bekend als een stevige innemer. Toen was ze Jacob tegen het lijf gelopen, een hartelijke man, wat ouder dan zij, een zelfstandig ondernemer. Hij had haar belangrijk genoeg gevonden om haar te helpen van de drank af te komen. Ze had zich veilig gevoeld bij hem, een sensatie die ze al heel lang niet meer gekend had. Veertien jaar waren ze samen geweest, had ze meegewerkt in de kleine elektronicazaak die Jacob met veel liefde had opgebouwd. Hij kuste de grond onder haar voeten, verwende haar met kleine, lieve geschenkjes en verrassingen. Ze genoten van lange wandelingen op zondag en vertelden elkaar verhalen die ze ergens gehoord of gelezen hadden. Ze wisten allebei dat het van haar kant geen echte liefde was, maar het was voldoende om bij elkaar te zijn. Fiet droomde nog steeds van de prins op het witte paard, maar wist ook dat die misschien wel nooit op haar deur zou kloppen. Ze had zich er bij neergelegd dat ze de rest van haar leven met Jacob zou delen, misschien was dit wel haar beste kans op een normaal leven. Tenslotte had hij haar net op tijd van de drank weggetrokken. Op een koopavond in mei was Jacob in het magazijn geweest om de bestellingen uit te zoeken. Er was een prettig ogende man van onbestemde leeftijd de winkel binnengekomen. Blond haar, mooie blauwe ogen, een type waar ze op t.v. altijd voor smolt. Dat gebeurde nu ook. Met een half oog gericht op de deur naar het magazijn had ze de man uitgebreid te woord gestaan. Hij zocht een DVD-speler. Ze had hem de verschillende modellen laten zien en ondertussen geprobeerd niet al te smachtend naar hem op te kijken. Hij was iets langer dan zij en ze stelde zich voor hoe ze tegen hem aan zou leunen. Hij had een lekker luchtje op en zijn wangen hadden de kleine stoppeltjes van baard van een dag. Ze vond hem vreselijk mannelijk, meer dan ze Jacob ooit had gevonden. Kennelijk was de vonk overgeslagen, want, nadat hij een keuze had gemaakt, vroeg hij of ze die avond na sluitingstijd met hem mee wilde. Iets drinken. Als dank voor het goede advies. Ze voelde haar hart wild tekeer gaan. Natuurlijk wilde ze dat, niets liever. Ze keek in zijn prachtige blauwe ogen en zag daar een belangstelling voor haar in weerspiegeld die haar onderbuik deed kriebelen. Op dat moment was Jacob net weer aan komen lopen en had ze snel gezegd dat ze blij was van dienst geweest te zijn. Hij had de situatie direct goed ingeschat en was er niet op door gegaan.
Er ging een week voorbij zonder dat ze hem zag. Ze hield zich voor dat hij haar al lang vergeten was. Een man als hij kon toch zeker elke vrouw krijgen die hij wilde? Op de eerstvolgende koopavond kwam hij opnieuw de winkel binnen, terwijl Jacob naar een reparatieklusje was. Ze voelde terstond de vlinders in haar buik fladderen en had het idee dat ze knalrood werd. Ze hielp gauw een andere klant en duwde die bijna de winkel uit, zo graag wilde ze met hem alleen zijn. Ze spraken af om de volgende avond te gaan eten en daarna, ach, dan zagen ze wel weer verder. Ze voelde zich gloeien toen hij haar ten afscheid een kuis kusje op haar wang gaf. Tegen Jacob zei ze dat ze een oude vriendin tegen het lijf was gelopen. Ze voelde een blos naar haar wangen kruipen toen ze de leugen vertelde, maar Jacob had niets in de gaten en vond het alleen maar leuk voor haar. Hij wenste haar veel plezier.
De avond verliep voorspoedig. Ze aten in een Italiaans restaurant, hij betaalde de rekening, en daarna gingen ze naar een hotel, net buiten de stad. Hij reed in een snelle BMW, ze bewonderde zijn rijvaardigheid. Ze vond alles aan hem prachtig. In de hotelkamer bracht hij haar naar de toppen van gelukzaligheid. Ze had niet geweten dat seks zo geweldig kon zijn. Ze dacht niet meer aan Jacob of aan de zaak. Ze voelde zich ver boven alles verheven, samen met deze man die zich Ben van Gunnik noemde. Weken van gelukzaligheid regen zich aaneen, hoewel Jacob vragen begon te stellen toen ze al te vaak naar zijn zin weg was. Kon ze die vriendin niet eens mee naar huis brengen? Ze hoefden toch niet per se altijd uit te gaan? Ze probeerde haar irritatie over zijn vragen te verbergen, temeer omdat ze zich een heel klein beetje schuldig voelde tegenover Jacob. Maar als ze naar Jacob keek, zag ze Ben. Als Jacob haar vastpakte en haar zoende, voelde en kuste ze Ben. Ze vrijde weinig enthousiast met Jacob. Ze had er nooit zoveel aan gevonden, maar nu ze wist hoe het ook kon, ervoer ze het alleen maar als tijdverspilling om met Jacob naar bed te gaan. Aan de andere kant besefte ze ook dat ze de oudere man voorlopig nog nodig had om haar een stabiele achtergrond te geven. Natuurlijk wilde ze dolgraag met Ben verder, maar ze was ouderwets en wilde niet zelf het initiatief nemen. Ze zou rustig wachten tot hij haar vroeg bij hem in te komen wonen. Hun afspraakjes beperkten zich tot de avonden, maar ze was minstens twee keer per week weg. Meestal dronken ze een paar flessen wijn onder het eten en in de pauzes tussen het vrijen. Langzamerhand begon ze weer verliefd te worden. Niet alleen op Ben, maar ook op de drank. Ook thuis begon ze steeds meer te drinken om de leegte van haar leven, met de goedige Jacob en zonder Bens allesoverheersende aanwezigheid, aan te kunnen. Toen hun verhouding drie maanden had geduurd, verdween hij plotseling uit haar leven. Ze was ten einde raad. Hij reageerde niet meer op haar telefoontjes naar zijn GSM, ze wist niet eens waar hij woonde. Ze vroeg na bij het hotel of ze zijn adres hadden, maar nee, ze konden haar niet helpen. Konden ze haar dan niet aan zijn creditcardgegevens helpen? Nee, helaas, meneer Van Gunnik had altijd contant betaald. Hij was van de aardbodem verdwenen. Het enige dat haar soulaas bood was de fles. Jacob kon haar niet opnieuw redden, ook al deed hij nog zo zijn best. Hij had zo zijn vermoedens over die zogenaamde vriendin van Fiet, maar wat hem betrof konden de afgelopen maanden gewoon gewist worden en zou hij geen woord vuil maken aan haar veelvuldige afwezigheid. Ze konden de draad oppakken waar ze hem drie maanden daarvoor hadden laten vallen.
Maar Fiet kon het niet. Ondanks dat Ben haar in de steek had gelaten, bleef ze toch in zijn ban. En in die van wijn, jenever, whisky, cognac. Het maakte uiteindelijk niet meer uit, als er maar alcohol in zat. Naar een afkickcentrum wilde ze niet, ze wilde alleen Ben terug, ze was aan hem verslaafd geraakt. Jacob kon haar gestolen worden. Uiteindelijk kon Jacob het niet meer aan en vroeg hij echtscheiding aan. De zaak en het huis stonden op zijn naam, ze waren op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Indertijd was hem dat geadviseerd en nu was hij er blij mee. Het deed hem wel pijn dat Fiet zo bergafwaarts gleed, maar iemand die niet geholpen wenst te worden, daar kun je niets mee.
Dus nu zat ze in haar eentje, moederziel alleen in een klein huis, in een achterstandswijk, zonder gezelschap. Op het werk had ze weinig contact met haar collega’s. Haar baas had haar duidelijk gemaakt dat ze blij mocht zijn met dit baantje. Bij het minste of geringste probleem dat ze gaf zou hij haar eruit zetten, had hij gezegd. Met Jacob had ze geen contact meer, hij deed haar te veel denken aan de tijd die geweest was. Zelf zocht hij haar ook niet meer op. Hij was een nieuw leven begonnen met een oude vriendin. Tegen beter weten in liep Fiet nog wel eens de winkelstraat op en neer, waar Jacob nog steeds zijn zaak dreef. Eerst had Jacob gedacht dat ze voor hem kwam, maar als hij haar aansprak werd het al snel duidelijk dat ze er liep in de hoop Ben te zien. Na verloop van tijd nam hij niet eens meer de moeite haar aan te spreken, maar duwde haar soms een broodje of een kop koffie in de handen. Geld gaf hij haar niet, dat ging toch alleen maar op aan drank. Het speet hem dat ze niet meer weerstand had kunnen bieden. Hij vroeg het haar op de man af: Waarom had ze geen nee gezegd? De vraag klonk haar als een echo van een opmerking van Ben in haar oren. Hij had ook een keer iets gezegd over nee zeggen, maar ze was kwijt waar dat over gegaan was. Ze keek Jacob met lege ogen aan. ‘Waartegen?’, vroeg ze. Hij liet het maar zo. Het had geen zin er een discussie aan te wijden. Hij wist donders goed dat hij haar de relatie met die andere man had kunnen vergeven, maar dat hij niets meer kon doen aan haar drankzucht.
Na de grote vakantie veranderde er niets. Bijna alle kinderen waren overgegaan, ze hielden dezelfde meester en de Vierschaar bleef een hechte vriendinnenclub. Soms verzonnen ze iets nieuws om haar mee te pesten, zoals die keer dat ze haar gympakje hadden verknipt. Het kruis was eruit geknipt en aan de voorkant hadden ze op borsthoogte twee grote gaten gemaakt. Ze had niets in de gaten totdat ze in de kleedkamer was. Ze hield net het pakje omhoog toen de gymjuffrouw haar hoofd om de hoek stak. ‘Wat stelt dat voor, Klaartje? Geen zin om je in te spannen? Zo gemakkelijk kom je er niet mee weg, hoor!’ De juffrouw ontsloot een kast waar ze reservekleding bewaarde en gooide haar een verwassen pakje toe. Ze keek de juf besluiteloos aan. Moest ze het nou zeggen of niet? Maar de juffrouw had zich alweer omgedraaid zonder de stille smeekbede in de grote blauwe ogen te hebben opgemerkt. De Vierschaar gierde het uit en de andere kinderen stonden vanaf een afstandje toe te kijken, blij dat het hen niet overkwam. Ze drong haar tranen terug en hees zich in het geleende pakje. Het lubberde aan alle kanten en ze voelde zich de hele gymles ongemakkelijk. De juf sprak haar na de gymles er nog eens op aan. Ze probeerde uit te leggen dat niet zij maar de anderen haar gymkleren hadden vernield, maar ze werd niet gehoord. Thuis gooide ze het gympakje in een plastic zak weg in de vuilnisbak. Tegen haar moeder zei ze dat ze was blijven haken en dat de scheur te groot was om te repareren. Ze zou nooit toegeven dat ze op zo’n grove manier gepest werd, ze hield het allemaal voor zich. Waarom? Ze voelde zich nietig tegenover de Vierschaar, wist dat het alleen maar erger zou worden als de meisjes op hun gedrag aangesproken zouden worden. Ze kon alleen maar hopen dat ze er op een dag genoeg van zouden krijgen en haar dan met rust zouden laten. Soms, als ze opstandig was, wilde ze maar wat graag dat er een nieuw slachtoffer zou opduiken, dat de aandacht van haar zou afleiden. Maar als ze dan aan Richard dacht, kreeg ze alweer spijt van haar slechte gedachten. Hij was een lieve jongen, die al dat gepest ook niet verdiende. Waarom was ze niet stoerder, sterker? Stond ze op tegen die nare meidenkliek?
Irene
De volgende dag verscheen hij niet. Ook de dagen daarna liep ze vergeefs naar hem te zoeken. Ze was bang dat hem iets was overkomen. Ze realiseerde zich dat ze niet eens wist wat zijn achternaam was. Had hij die nooit gezegd of was ze hem vergeten? Het had zo onbelangrijk geleken. Ze liep het bos door naar de nieuwbouwwijk waar hij ergens zou moeten wonen in de hoop hem tegen te komen. Ze bleef langer weg dan ze zich eigenlijk kon veroorloven en moest een smoes verzinnen voor Willem. Ze vrijde nog wel met hem, maar zonder enthousiasme. Wat was er in vredesnaam met haar aan de hand, wilde Willem weten. Ze gooide het op een virusinfectie. Een griepje. Gewoon niet lekker. Hij nam er grommend genoegen mee en vertrok, haar met haar problemen achter latend. Ze werd bijna letterlijk ziek van het gemis dat ze voelde. De angst dat hij een ongeluk had gehad en nu ergens in een ziekenhuis lag. Misschien was hij zijn geheugen wel kwijt! Misschien was hij wel dood. Ze schrok van haar eigen gedachten. Een week nadat hij plotseling uit haar leven verdwenen was, kreeg ze een telefoontje. Ze nam op en hoorde haar eigen stem zeggen: ‘Ja, ik ga Willem vermoorden. Ik heb op Internet een langzaam werkend gif gevonden dat niet traceerbaar is als je er niet specifiek naar zoekt. Dat doe ik in zijn koffie voordat hij ‘s avonds naar de vergadering gaat. Als het al uitkomt, zal het lijken alsof iemand van zijn organisatie hem vermoord heeft. Het kan niet fout gaan.’ Toen klonk er een klik en werd de verbinding verbroken. Het angstzweet brak haar uit. Ze moest naar de wc rennen omdat ze een galaanval omhoog voelde komen, maar haar benen klapten onder haar vandaan. Ze viel op de grond en kotste haar maag binnenstebuiten. Zo had Willem haar gevonden. Hij had haar opgetild en in bad gezet. Kennelijk had ze zijn medelijden opgewekt, want in plaats van boos te worden omdat ze zich niet had kunnen inhouden, had hij haar gewassen en voorzichtig drooggewreven. Als een klein kind had ze zich door hem in bed laten leggen, waar ze direct in een diepe slaap was gevallen. Halverwege de nacht was ze wakker geworden, maar ze had zich niet durven verroeren uit vrees Willem te wekken. Ze had liggen piekeren over het verraad dat haar ten deel was gevallen. Rob, waar ze zo verliefd op was geweest, aan wie ze haar ziel en zaligheid had toevertrouwd. Hij had haar nu in zijn macht. Als Willem ooit dat bandje te horen kreeg was het in een keer afgelopen met haar. Wat wilde Rob van haar? Waarom liet hij haar dat bandje horen en had toen opgehangen? Toen ze het niet meer uithield in bed was ze naar buiten gegaan, waar ze nu alles liep te overdenken. Ze zat muurvast. Ze kon niet voor- of achteruit. Rob en Willem hadden haar samen in de tang en konden haar met een keer samenknijpen vermorzelen. Ze moest terug naar huis, langer wegblijven zou Willem alleen maar achterdochtig maken. Vluchten was geen optie. Misschien kon ze Rob ertoe bewegen het bandje te vernietigen. Ze wilde er best voor betalen. Als dat was wat hij wilde. Terwijl ze terugliep naar het huis, zag ze de bestelauto van de post wegrijden. Ze versnelde haar pas. Wat als Rob per brief contact met haar opnam? Toen ze net aan de voordeur wilde bellen, zodat Ivan haar binnen kon laten, werd de deur al van binnenuit geopend. Willem, in badjas, stond met de post in zijn handen. Hij gaf haar een kus en overhandigde haar vervolgens een rouwbrief. ‘Hier, voor jou.’ Haar hart miste een slag. ‘Heb je lekker gewandeld?’ Sascha draaide om hen heen in de hoop aangehaald te worden. Irene kon geen woord uitbrengen, knikte alleen maar en liep met de brief in haar hand door naar de keuken waar de koffie al liep. Ze wierp een blik over haar schouder voordat ze de envelop openmaakte. Tot haar opluchting bleef Willem in de gang wat stoeien met de hond. Met trillende vingers haalde ze een overlijdensbericht tevoorschijn. Ze bereidde zich voor om haar eigen naam te zien staan, ze achtte Rob inmiddels wel tot zoiets macabers in staat. Ze gilde bijna van opluchting toen ze een onbekende naam zag staan. Tess van Eijck was overleden.
‘Wie is dat, popje?’, vroeg Willem, op de kaart wijzend. Irene haalde haar schouders op. Ze wist het zelf ook niet, maar ze wilde tegenover Willem geen figuur slaan. ‘Een vroegere klasgenoot’, zei ze, er een slag naar slaand. Willem sloeg zijn arm om haar heen. ‘Doet het je wat?’ ‘Tja, vijfendertig was ze, dus dat is wel jong. Ik ga er heen, woensdag is de crematie.’ ‘Doe dat maar, misschien zijn er nog wel meer schoolvriendinnen van je. Kun je de banden weer eens aanhalen.’ Het klonk gemeend en dat uit de mond van een man die met het grootste gemak over andermans leven besliste. Ze huiverde even bij het idee dat ze binnenkort misschien wel zelf het slachtoffer zou zijn van een in scène gezet ongeluk. Willem vatte haar huivering op als reactie op het voortijdige overlijden van een vriendin en drukte een kus op haar wang. ‘Nou, pop, ik ga douchen en dan moet ik weg.’ Hij liet haar alleen met haar gedachten, die steeds meer begonnen te malen. Waarom hoorde ze maar niets van Rob? Afgezien van dat ene rottige telefoontje, had hij geen contact meer gezocht.
Terwijl ze een kop koffie voor zichzelf inschonk, ging de telefoon. Ze schrok ervan, bang dat het weer een macabere boodschap was. Ze hoorde Willem onder de douche zingen en pakte met trillende hand de telefoon op. ‘Dag Ireen’, zei een bekende stem. ‘Rob’, fluisterde ze. Boven hoorde ze het douchewater kletteren. ‘Heb je m’n boodschap goed ontvangen?’ ‘Wat wil je van me? Waarom doe je me dit aan?’ ‘Irene toch, wat heb ik je nou gezegd? Je had alleen maar nee hoeven zeggen tegen dat hele onzinnige plan van je.’ ‘Verdomme, klootzak Je hebt me in de val gelokt. Is dit soms Willems idee geweest?’ Haar stem klonk hard, terwijl ze met een half oor luisterde naar wat er boven gebeurde. ‘Willem? Nee, die heeft er geen weet van. Maar dat kan maar zo veranderen, liefje.’ ‘Houd maar op met dat liefje, je meent er geen zak van.’ ‘Tss, wat vriendelijker mag ook wel. Als je zo doorgaat krijgt Willem dat bandje echt wel te horen.’ ‘Nou wat wil je van me. Geld? Hoeveel?’ ‘Je mag zelf bepalen hoeveel het je waard is’, zei hij laconiek. Ze schrok ervan, zo meegaand als hij leek. ‘En hoor ik dan nooit meer wat van je?’ ‘Dat beloof ik.’ ‘Hoe moet dat gaan met betalen? En waarom zeg je nou niet gewoon een bedrag, dan weet ik wat ik moet doen.’ ‘Ik laat het geheel aan jou over. Ik raad je alleen wel aan vandaag gul aan een goed doel te geven.’ Klik. Ze keek woest naar de hoorn waaruit plotsklaps alleen nog maar een ingesprektoon klonk. ‘Wie was dat?’ Willem’s stem deed haar bijna opspringen van schrik. ‘God, ik had je niet beneden horen komen.’ Koortsachtig probeerde ze zich voor de geest te halen hoeveel van het gesprek hij gehoord kon hebben. Ze keek hem recht in het gezicht, maar zag een blik in zijn ogen die alleen maar een soort verveling uitdrukte. ‘Een vriendin. Ze gaat ook naar die crematie.’ Ze had nauwelijks antwoord gegeven of Willem trok de voordeur al open voor zijn chauffeur en bodyguard. Hij had waarschijnlijk niets gehoord van wat ze gezegd had.
Toen ze elf was geworden vond ze het tijd worden zich volwassener voor te doen. Ze besloot in plaats van twee dunne vlechten, een dikke te maken. Trots kwam ze er mee naar school, maar in de pauze drong de Vierschaar haar bij de toiletruimte in een hoek. De grootste van de vier trok een schaar te voorschijn en hield die dreigend voor haar gezicht. De gemeenste van het stel trok hard aan haar vlecht en vervolgens knipten ze hem er af. Daarna duwden ze haar een wc-hokje in, dwongen haar op haar knieën en bogen haar hoofd in de pot. Toen trokken ze door, het water gutste over haar korte koppie, knalde haar neus en oren binnen. Gierend van de pret liepen ze weg, elkaar een high five gevend. Ze hoorde hoe iemand de ruimte binnen kwam, maar ze kreeg het niet voor elkaar op te staan. De deur van de wc ging open en met zachte hand begon iemand haar hoofd met papieren handdoekjes droog te wrijven. Ze keek niet op, liet de onbekende handen begaan. Toen haar hoofd zo goed als het ging drooggemaakt was, hielpen de handen haar op te staan en leidden ze haar de wc uit. Ze werd voor de spiegel gezet en kreeg een kam voorgehouden. Ze bleef naar beneden kijken, bang voor haar eigen spiegelbeeld, en pakte de kam niet aan. De kam ging als vanzelf door haar haar en maakte er een, onder de omstandigheden, aardig kapsel van. ‘Zo,’ fluisterde een stem in haar oor, ‘je ziet er hartstikke vlot uit. Doe er je voordeel mee. Hoofd omhoog, laat je bewonderen.’ Een bemoedigende kneep in haar arm en weg was de onbekende. Ze keek schuw omhoog naar de spiegel. Hmm, het resultaat was niet slecht, hoewel ze vreselijk moest wennen aan haar korte haar. Ze trok de deur van de toiletruimte open in een poging de goede Samaritaan te achterhalen. Toen ze de gang opliep was er niemand te bekennen. In de jongens –wc hoorde ze iemand doortrekken. Ze huiverde even bij het geluid, maar liep toen stevig door. Toen ze bij de hoek kwam, hoorde ze achter zich een deur dichtgaan. Ze keek om en zag Richard Dirkszen de toiletruimte verlaten en de andere kant opgaan. Later, in de klas, zag de meester Klaartje’s korte haar, vermoedde wat er gebeurd was, maar besloot er geen aandacht aan te besteden. Pesten was gezond, vond hij, daar werden kinderen hard van.
Wilma
De volgende ochtend had Roland haar teder gekust, naar later bleek, voor de laatste keer. Ze was nietsvermoedend aan het werk gegaan, had zich nergens zorgen over gemaakt totdat ze ’s avonds bij thuiskomst een leeg huis vond. Roland was in geen velden of wegen te bekennen. Eerst dacht ze nog dat hij wat verlaat was, maar toen hij maar niet kwam, besloot ze hem op zijn GSM te bellen. Een blikken stem meldde dat het telefoonnummer niet in gebruik was. Ze probeerde het nog eens en nog eens, maar de melding veranderde niet. Ze raakte in paniek. Er was toch niets met hem gebeurd? Als hij maar geen ongeluk had gehad. Ze had geen trek en trok zich op de bank in de woonkamer terug. Op enig moment was ze kennelijk in slaap gevallen, want ze werd tegen half drie ’s nachts koud en stijf wakker. Ze probeerde opnieuw om hem te bellen. Weer niets. Ze draaide het nummer van het plaatselijke ziekenhuis, maar daar was niemand onder de naam Roland Dubbeldam binnen-gebracht. Nee, ook niet iemand die voldeed aan de beschrijving die ze gaf. Ze belde de politie, die haar te kennen gaf dat een volwassene die slechts een paar uur zoek was, nog niet als vermist opgegeven kon worden. ‘Heeft meneer geestelijke of lichamelijke problemen? Nee? Gebruikt hij medicijnen? Is meneer een gevaar voor zichzelf of voor anderen? Niet dat u weet. Komt u maar terug als hij over twee dagen nog niets van zich heeft laten horen’, zei de dienstdoende agent. ‘Misschien kunt u zijn familie of vrienden benaderen?’, had de agent nog geopperd. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ze realiseerde zich ineens dat ze niets van Roland wist. Ze had alleen zijn mobiele nummer en hij had verteld dat hij ergens in Zuid woonde. Maar waar precies? En wat had hij haar verteld over familie of vrienden? Nul komma nul. Niente. Nada. Niets. Hij had haar helemaal uitgehoord, maar zelf niets verteld. Oh, hij was heus steeds heel spraakzaam geweest, maar hij had niet daadwerkelijk iets verteld. Om kwart over drie ’s ochtends was het besef over haar gekomen, dat ze volledig in het duister tastte omtrent deze charmeur. Met een klamme kilheid, die haar bijna de ademhaling benam, werd het woord charmeur bijna als vanzelf vervangen door de term charlatan. Een schok ging door haar heen toen ze dacht aan de documenten die ze achteloos getekend had. Roland had beloofd haar er een kopie van te geven, maar dat was er natuurlijk nog niet van gekomen. Ze peinsde zich suf om te proberen zich voor de geest te halen waar ze precies voor getekend had. De dagen erna had ze zo goed en zo kwaad als het ging geprobeerd door te werken, in de overtuiging dat Roland toch weer van zich zou laten horen. Ontelbare malen had ze zijn nummer gebeld, maar alle pogingen waren vruchteloos. Ze had alle ziekenhuizen in de omstreek minstens een keer per dag gebeld, maar ook daar kon men haar niet helpen. Roland Dubbeldam leek van de aardbodem verdwenen te zijn. En toen kwam gisteren dat telefoontje van de bank. Of ze even langs wilde komen. Er was een probleem. Niet eens een probleempje, maar een probleem. Of het niet telefonisch opgelost kon worden, had ze gevraagd. Dat leek de bank niet. Als ze niet voor a.s. woensdag regelde dat er een flink bedrag op haar rekening kwam te staan, zou ze haar huis en haar studio kwijt zijn. Ze had niets weten uit te brengen, had alleen maar gestameld dat ze er niets van snapte. De bankmedewerker was nog zo vriendelijk geweest haar te vertellen dat het allemaal te maken had met die onzalige formulieren die ze uit eigen vrije wil had getekend. Als ze wilde, kon ze er wel een kopietje van krijgen? Ze was naar de bank gestormd en had de directeur te spreken gevraagd. Hij had het trieste nieuws bevestigd. Door de ondertekening van die paar simpele documenten had ze haar huis en de studio overgedragen aan een firma in Colombia, als onderpand voor een lening die ze van het bedrijf in Medellin zou hebben gekregen. Er was geen speld tussen te krijgen, zei de bankdirecteur. Ze moest zorgen dat er uiterlijk vijf dagen later voldoende geld op haar rekening zou staan, anders was ze alles kwijt. En, zo waarschuwde de directeur haar, als ze niet oppaste zou de zaak nog wel eens een heel naar staartje kunnen krijgen, want in Medellin ging het vaak alleen maar om drugs. Ze was zich wezenloos geschrokken, had het niet geloofd, maar kon niet om de feiten heen. Woensdagmiddag om 15.00 uur zou er beslag gelegd worden, tenzij ze voor die tijd een uitweg kon vinden uit deze nachtmerrie. Ze had met haar hoofd tegen de muur willen slaan. Ze had willen gillen, krijsen. Hoe had haar dit kunnen gebeuren? Het antwoord lag voor de hand. Ze was door verliefdheid zo verblind geweest, dat ze in de afgrond van het faillissement geduwd was. Zich had laten duwen, was misschien waarheids-getrouwer.
Ze was naar een buurtcafé gegaan, waar ze Peter tegen het lijf gelopen was en had samen met hem de avond aan de bar doorgebracht. Hij was niet half zo knap als Roland en al helemaal niet zo charmant. Maar ze had wel met hem kunnen lachen en hij was redelijk in bed, had ze later kunnen vaststellen. En hij had haar een poosje afleiding bezorgd, dat was ook wat waard. Maar nu kwam het probleem weer in al zijn omvang op haar af. Hoe moest ze hier in vredesnaam ooit nog uitkomen? Het beste zou zijn om maandag direct naar een advocaat te gaan, een die gespecialiseerd was in dit soort economische delicten. Ze zou het weekend besteden aan het uitzoeken bij wie ze terecht kon, misschien dat ze in haar kennissenkring of anders via Internet wat wijzer werd. Ze stond met een zucht op, trok haar kamerjas recht en liep naar de gang. De dikke zaterdagkrant lag op de mat, samen met een stapeltje brieven. Bovenop lag een rouwbrief. Ene Tess was overleden, in liefde herdacht door haar man Paul. Onder de naam van de overledene stond met kleine letters Carolina Bethesda van Eijck-Muddema. Ze bestudeerde de envelop extra goed, want de naam zei haar niets. De kaart was echt aan haar gericht. Woensdagochtend zou de crematie zijn van mevrouw Van Eijck, Ze gooide de kaart op de salontafel in de kamer. Als ze tijd van leven had, zou ze er misschien wel heen gaan. Maar nu moest ze eerst zien dat ze haar eigen probleem oploste.
Ze belde al haar vrienden van wie ze dacht dat die haar enigszins zouden kunnen helpen. Een aantal was oprecht verbaasd haar aan de telefoon te krijgen, want ze had hen de afgelopen maanden ernstig verwaarloosd. Anderen deden net alsof ze elkaar onlangs nog uitgebreid gezien hadden. Een van hen verwees haar naar een bevriende advocaat die goed thuis was in internationaal recht. Met kloppend hart belde ze het nul zes nummer dat ze opgekregen had en kon op voorspraak van haar vriend op dinsdagochtend tussen twee afspraken geschoven worden. Ze moest alleen zorgen dat ze vandaag nog kopieën van alle stukken bij hem thuis af zou geven. Natuurlijk, ze wilde alles doen als ze haar studio en huis maar niet zou kwijt raken. De advocaat gaf haar, net als de bankdirecteur, weinig hoop, maar zou in elk geval het dossier bekijken. Ze graaide alle papieren die op de zaak betrekking hadden bij elkaar, rende naar de supermarkt en stond een kwartier te kopiëren. Toen ze thuis kwam was Peter verdwenen, met achterlating van een papiertje met zijn mobiele nummer. Ze gooide het briefje in de prullenbak, pakte een grote envelop waar ze de naam van de advocaat op schreef en de kopieën instak. Vervolgens kleedde ze zich netjes aan, maakte zich geraffineerd op en belde een taxi. Ze zou er alles aan doen om de advocaat ten spoedigste aan het werk te zetten.
Wilma liet de taxi weggaan, zodat ze in elk geval een reden had om bij de advocaat naar binnen te gaan. Ze belde aan bij een groot herenhuis in een rustige wijk, net buiten het centrum. Een lange, slungelige man deed open. ‘Mevrouw De Wit? Komt u verder.’ Hij liet haar voorgaan naar een kantoorruimte aan de voorkant van het huis. ‘Het betekent heel veel voor me dat u me zo snel wilt helpen’, zei Wilma met een omfloerste stem. ‘En zegt u toch Wilma.’ Ze probeerde niet al te sensueel te klinken, maar wilde toch wel duidelijk maken dat ze bereid was werk van hem te maken, als hij voor haar aan de slag ging. Hij wuifde haar bedankje weg en zei met een uitgestreken gezicht: ‘Wacht u maar tot u de rekening ziet. Weekenduren worden extra belast.’ Ze probeerde zich niet op haar plaats gezet te voelen, maar wist zich toch niet zo goed een houding te geven. De advocaat wees haar een plekje om te gaan zitten en spreidde de papieren op zijn bureau uit. In de hoek van het kantoor stonden een waterkoeler en een thermoskan koffie met plastic bekertjes ernaast. Terwijl de advocaat de stukken doornam, voorzag Wilma hem en zichzelf van warm en koud drinken. Naarmate de tijd verstreek werd ze onrustiger. Het duurde te lang, ze had iemand anders moeten zoeken. Deze slungel stelde toch niks voor, hij deed natuurlijk alleen maar gewichtig om indruk op haar te maken. Hoe had ze zo stom kunnen zijn de eerste de beste in te huren? Net toen ze op het punt stond te zeggen dat ze de opdracht introk, keek hij op van de papieren en gaf zijn oordeel.
‘Ik zal het zo simpel mogelijk proberen te zeggen, mevrouw De Wit. U bent onverstandig geweest om deze papieren ongezien te tekenen.’ Wilma knikte slapjes. ‘Ik ben bang dat u op basis van deze documenten alleen nog maar kunt hopen en bidden dat er een wonder gebeurt. Heeft u niet iemand die u financieel kan helpen? Het gaat om een flink bedrag, zo te zien.’ Ze wilde maar wat graag dat het zwart voor haar ogen zou worden, maar ze zag alleen maar Roland’s charmante glimlach voor zich. God, hoe had ze er zo in kunnen stinken!
Pas toen na de Kerstvakantie er twee nieuwe kinderen op school kwamen, leek er een omslag plaats te vinden. Alexander Meijer kwam bij Fons en zijn zusje Linette bij Klaartje in de klas. De Vierschaar probeerde eerst nog de nieuwelingen in te palmen, maar toen dat niet lukte probeerde de club hen te vernederen. Zowel Alexander als Linette waren te zelfverzekerd om zich door het viertal op stang te laten jagen. Toen Richard weer eens voor gek gezet werd door de meisjes, sprong de jonge Alexander voor hem in de bres. Vanaf dat moment waren ze vrienden en werd Richard niet meer lastig gevallen. Voor Klaartje eindigde het pesten met een traumatische ervaring, waar ze wel een vriendin voor het leven aan overhield. De Vierschaar beschuldigde haar ervan het vriendje van een van hen te hebben willen afpakken. Ze drongen haar in een hoek in een leegstaand lokaal op de eerste verdieping en dwongen haar in het raamkozijn te gaan zitten. Als ze niet bekende zouden ze haar eruit duwen. Op dat moment liep Linette toevallig langs het lokaal, drong zich door het groepje pestkoppen heen, pakte Klaartje resoluut bij de arm en hielp haar uit het kozijn op de veilige grond. Met haar handen in haar zij keek ze de vier vriendinnen alleen maar aan met die donkere ogen van haar. Ogen die zeiden: dit flikken jullie nooit meer, anders krijgen jullie met mij te maken. De meisjes probeerden nog wat schamper te lachen om die achterlijke Klaartje Kut, maar ze dropen wel af. Linette nam Klaartje onder haar hoede en vroeg haar naar het hoe en waarom van de aanval. Kwam het wel vaker voor? Klaartje hield stevig haar mond dicht, zo was ze gewend de pesterijen voor zich te houden. Wilde ze dan niet de meester inlichten? Nee, niet de meester, die geloofde haar toch niet of vond dat ze er maar tegen moest kunnen. Ze liet Linette beloven er met niemand over te praten. Het was voorbij, ze moesten maar iets leuks gaan doen. Of het nou aan de bescherming van Linette en Alexander lag of aan iets anders, feit was dat de Vierschaar ophield met pesten. Ze hadden er geen lol meer in, als die nieuwkomers alles verziekten.
Claudia
Ze moest zich inhouden om niet te gillen toen ze het briefje belicht zag. Haar hersens maalden, wat was er fout gelopen? Ze had gezien, ze had heel bewust gezien dat Bart zijn handgeschreven tekst in de envelop had gestopt. Hij was juist zo zorgvuldig geweest om het briefje met geen vinger aan te raken. Ze zag het voor zich: hij had de hele tijd plastic handschoenen gedragen en zelfs een vochtig doekje gebruikt om de envelop dicht te plakken. Hij had de briefjes die zij geschreven had in de keuken verbrand, terwijl zij ….. Terwijl zij die verdomde pizzakoerier aan de deur had. Ze hoorde in een waas dat er vragen gesteld werden door haar collega’s en ze vermande zich. Ze moest nu vreselijk bij de les blijven en zorgen dat ze niets deed om op te vallen. Ze negeerde de krampen in haar onderbuik, rechtte haar rug en vestigde haar aandacht op het dossier Kruitkamp. Ze had niet eens geweten dat de supermarkt zo heette. ‘Hoe serieus is de dreiging?’, vroeg Hans Breuker, een lid van haar team. ‘Dat is op dit moment niet te zeggen. Maar zolang we niets zeker weten, nemen we elke poging tot afpersing serieus.’ De districtschef keek hen allemaal indringend aan. ‘Enerzijds is dat protocol, anderzijds kunnen we het ons niet veroorloven het af te doen als een grapje. Er hoeft maar een product aangetroffen te worden waarmee geknoeid lijkt en het leed is niet te overzien. We zien dit als een ernstige zaak, totdat we bewijs hebben van het tegendeel.’ Er klonk instemmend gemompel in de groep. Terreur kwam op deze manier wel heel dichtbij, vonden ze. Tenslotte deed iedereen boodschappen en velen onder hen kwamen met enige regelmaat in de betreffende winkel. ‘Is er al onderzoek gedaan naar het handschrift? En zijn er vingerafdrukken gevonden op het papier en de envelop?’ Claudia hoorde de gretigheid in Marieke Mulders stem. Ze vond Marieke altijd al een uitslover, maar nu kwam het helemaal niet uit. De districtschef zei dat hij dat gedeelte liever aan de chef van de recherche overliet, wenste de ploeg succes toe en verliet de kamer. Claudia’s chef nam het woord. Er was een draaiboek voor dergelijke zaken en dat zou ter inzage liggen voor iedereen die aan het dossier werkte. Hij ging over op het verdelen van taken. De vingerafdrukken en het handschriftonderzoek waren uiteraard het terrein van de specialisten, maar er waren diverse werkzaamheden die door de vaste kern uitgevoerd zouden moeten worden. Het inventariseren van soortgelijke dreigementen en het natrekken van bekende afpersers. Verder moesten er diepgaande gesprekken met de eigenaar en zijn vrouw gehouden worden en zouden er rechercheurs in burger in en om de bewuste supermarkt patrouilleren. Kortom, het was een hoop werk en hoe eerder ze er mee begonnen, hoe sneller ze de chanteur te pakken zouden hebben. Ieder teamlid dat geen dringende andere aangelegenheden had dat weekend, werd verzocht extra uren te draaien. Claudia wist niet goed wat ze moest doen. Haar vingerafdrukken stonden op de brief en het was haar handschrift. Hoe lang zou het duren voor ze daar achter waren? Ze dacht koortsachtig na. Haar vingerafdrukken waren niet bekend bij haar werkgever, ze had geen strafblad en ze was nooit als verdachte van het een of ander in beeld geweest. Haar handschrift? Tegenwoordig typte ze bijna alles op de computer en de meeste briefjes waar ze een korte aantekening op krabbelde kon niemand behalve zij ontcijferen. De spanning die zich in haar maag had samengebald begon langzaam haar lichaam te verlaten. Als Bart het bij het briefje liet, zouden ze er nooit achter komen dat zij er bij betrokken was. Ze dacht er liever maar niet aan wat er zou gebeuren als hij een stap verder ging en haar naam liet vallen. Ook al zou iedereen het een belachelijk idee vinden dat zij bij deze zaak betrokken zou zijn, ze zouden haar toch voor de vorm vragen om haar vingerafdrukken en om een proeve van haar handschrift. Het zou bedoeld zijn om haar boven alle twijfel te verheffen. In plaats daarvan zou ze dan heel diep vallen. God, wat had ze gedaan om er zo ingeluisd te worden. Ze besloot zich op te geven voor de extra uren. Hoe dichter ze op het onderzoek zat, hoe beter ze er sturing aan dacht te kunnen geven. Haar chef was aangenaam verrast. Hij had verwacht dat ze het weekend met haar vriend door zou willen brengen. Ze had er weinig over verteld, maar hij had aan haar kunnen zien dat ze opgebloeid was, de afgelopen weken. Aan de andere kant was ze sinds donderdag stiller dan anders geweest, dus misschien was haar vrijer wel op zakenreis. Of hadden ze bonje gehad. Enfin, het maakte hem niet uit. Hij was er juist bij gebaat om zoveel mogelijk goede krachten snel op de zaak te zetten.
Claudia werd bij Hans Breuker ingedeeld. Zij zouden met de heer Kruitkamp, de eigenaar, gaan praten. Ze kregen een kopie van het afpersingsbriefje mee, dat Claudia zorgvuldig in een mapje opborg. Ze had er geen behoefte aan de tekst steeds onder ogen te hebben. Hun gesprek was gepland voor half een, weliswaar een druk moment in de winkel, maar het was belangrijk om zo snel mogelijk een beeld te krijgen van de situatie. Jan Kruitkamp en zijn vrouw Lieneke ontvingen hen in het kantoortje, net voorbij de kassa’s. Er stond een kan verse koffie op tafel waar ze zich vrijelijk van konden bedienen. Het viel Claudia op dat het echtpaar bleek, maar kalm was. Ze waren zeer meewerkend. ‘Nee, we zouden echt niet weten wie hier achter kan zitten’, zei Jan, terwijl hij zijn vrouw vragend aankeek. Ze schudde haar hoofd. ‘We hebben ons suf gepeinsd sinds we dat briefje kregen. Eerlijk gezegd dachten we eerst dat het een flauwe grap was.’ Lieneke zei het bijna verontschuldigend. ‘Een grap? Hoezo?’, vroeg Hans. ‘In onze vriendenkring wordt er wel eens gespeculeerd waar het meeste geld te halen zou zijn. Een vriend van ons is pro deo advocaat, een ander dominee en een derde is loodgieter, dus daar zit niet veel.’ Jan haalde zijn schouders op. ‘Blijft over de supermarkt van Kruitkamp.’ ‘Denkt u dat een van uw vrienden dit gedaan heeft?’ Claudia veinsde oprechte belangstelling. Het zou geweldig zijn als ze de vriendenkring onder verdenking konden houden. ‘Nee, dit soort grapjes wordt alleen maar onder het genot van een borrel gemaakt’, verklaarde Lieneke, maar er klonk een aarzeling in haar stem. Claudia waakte ervoor zich in de handen te wrijven. Zo, het zaadje was geplant. Nu een beetje water geven. ‘Het lijkt me toch wel verstandig als we uw vrienden eens onder de loep namen.’ Jan keek ongerust naar Lieneke, die langzaam knikte. ‘Als u denkt dat dat nodig is.’ Hij pakte een blocnote en een pen en begon de gegevens van zijn vrienden op te schrijven. ‘Heeft u verder nog mensen op het oog? Iemand die zich onheus bejegend kan voelen door u?’ Hans probeerde nog andere mogelijke verdachten in beeld te krijgen. Lieneke keek Jan aan. ‘Er is een groepje jongeren dat soms tegelijk binnen probeert te komen. Ze worden bij de deur opgevangen en mogen dan met vier tegelijk naar binnen. Anders verlies je het overzicht.’ ‘Wie zijn dat?’, vroeg Hans. ‘Van het Linneauscollege. Tweedeklassers met name. Het is een vaste club en ze kennen inmiddels de procedure. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat ze het leuk vinden.’ ‘En verder?’ ‘We hebben eens een paar Polen naar buiten moeten sturen. Ze kwamen drie keer op een dag bier halen. Aan het einde van de middag waren ze stomdronken en vielen andere klanten lastig.’ ‘Heeft u er aangifte van gedaan?’, vroeg Hans. ‘Nee, dat leek me niet nodig. Ik heb ze daarna nooit meer gezien.’ ‘En misschien een ontslagen personeelslid?’, vroeg Claudia. Lieneke schudde haar hoofd. ‘Nee, de meeste werken hier al heel lang en zijn zowat lid van de familie.’ ‘Is er ook niet in het verre verleden iets onaangenaams gebeurd? Sommige mensen dragen hun wrok heel lang mee voordat ze er uiting aan geven.’ ‘Niet dat ik me zo kan herinneren. Hoewel we wel eens een meisje hebben moeten ontslaan dat in de vulploeg werkte. Toen we haar lieten gaan, dreigde ze dat haar vrienden wel eens langs zouden komen.’ ‘Ook geen aangifte van gedaan?’ Hans vulde het maar vast in. Lieneke schudde haar hoofd. ‘Nee, we hebben het niet serieus genomen.’ ‘Het is ook al een paar jaar geleden’, vulde Jan aan. ‘We hebben nooit meer iets van haar gehoord.’ ‘O.k., ik denk dat we ons op twee verdachtengroepen moeten concentreren’, concludeerde Hans. ‘Uw vrienden en de scholieren. Heeft u van die laatste groep ook de namen?’ ‘We kennen alleen van een paar kinderen de voornaam. Ze komen verder nooit in de winkel, alleen in de schoolpauze. Daarom gaan we ervan uit dat ze niet echt in de buurt wonen.’ ‘Goed, we gaan bij uw vrienden op bezoek en zijn hier maandag met een paar mensen om de scholieren op te vangen. Volgens het briefje heeft u tot dinsdag-middag 12 uur de tijd om het geld af te leveren, dus als er uit die twee groepen niets komt, hebben we nog even tijd om verder te speuren.’ Hans overhandigde zijn visitekaartje, Claudia legde het hare erbij. ‘Als u nog iets te binnenschiet of als u nader bericht krijgt van de afperser, neemt u dan contact met ons op.’
De vrienden en personeelsleden, zowel de huidige als de vroegere, werden dat weekend meteen ondervraagd en nagetrokken. Op maandag vingen rechercheurs de scholieren op en probeerden er achter te komen of een van hen met de chantage te maken had. Er kwam niets bijzonders uit, geen overdreven wraakgevoelens die aan de oppervlakte kwamen. De scholieren vonden het allemaal wel spannend en sommige probeerden wat stoer te doen, maar al gauw vielen ze als onschuldig door de mand. Er werden nog meer gesprekken met de Kruitkampen gevoerd, maar er schoot hen niets bijzonders meer te binnen, wat niet al eerder ter sprake was gekomen. Er kwam verder geen bericht meer van de afperser en langzamerhand leek het een boze droom te zijn geweest. Het werd bijna vanzelf dinsdagmiddag twaalf uur, de bewaking van de supermarkt werd onopvallend geïntensiveerd, maar er gebeurde niets. Zowel de eigenaars en het personeel van de supermarkt, als ook de politiemensen raakten ervan overtuigd dat het of een flauwe grap was geweest of dat de chanteur zich bedacht had. De chef van de recherche besloot de supermarkt nog korte tijd onder verscherpt toezicht te houden en daarna de bewaking af te bouwen. Omdat Claudia zich de afgelopen dagen extra had ingezet, kon ze zonder problemen om een uur even weg om haar auto voor een beurt weg te brengen. Ze zette haar auto bij de Volvo-garage waar men dezelfde middag er nog aan zou werken. Er stond al een leenauto voor haar klaar. Als alles goed ging, zou de auto voor half zes klaar zijn. Door een krankzinnig toeval bracht Lieneke Kruitkamp dezelfde middag haar eigen auto voor een APK naar dezelfde garage. Er waren een paar kleine dingen waar de monteurs even naar moesten kijken, voordat ze begonnen te keuren, vertelde ze aan de chef werkplaats. Er was die middag een andere auto geweest met vrijwel dezelfde klachten, herinnerde hij zich. Die klant had een briefje geschreven met wat er moest gebeuren. Het briefje lag bij de sleutels, de auto stond al klaar om afgehaald te worden. De chef trok het briefje onder de sleutels vandaan en legde het op de balie. ‘Komt dit overeen met uw opmerkingen?’ Hij schoof het briefje onder Lieneke’s neus. Ze wilde het aanpakken maar liet haar hand erboven zweven toen ze het handschrift meende te herkennen. ‘Van wie is dat briefje?’, vroeg ze hees. De chef wilde het weer terugpakken, maar liet het angstvallig met rust toen Lieneke hem toe siste dat hij ervan af moest blijven. ‘Wat is er aan de hand, mevrouw Kruitkamp? Gaat het wel goed met u?’ In plaats van antwoord te geven, pakte ze haar mobiele telefoon en belde Jan. ‘Kun je direct komen? Ik ben bij de garage. En neem die kopie mee.’ Ze bleef angstvallig het briefje in de gaten houden, dat het niet wegwaaide als iemand een deur open deed en dat niemand het oppakte en tot een prop verfrommelde. Jan was met twintig minuten bij haar met de fotokopie van het afpersingsbriefje. Nauwkeurig vergeleken ze het handschrift op beide papiertjes. Het leek in hun ogen erg veel op elkaar, maar ze konden het natuurlijk niet zeker weten. Van wie het briefje was, wilde de chef niet zeggen, alleen dat een vaste klant van de garage het had afgegeven. Maar of die het zelf had geschreven, wist hij natuurlijk ook niet. Er zat maar een ding op, zei Jan, terwijl hij de visitekaartjes van de politiemensen die bij hen geweest waren uit zijn jaszak haalde. ‘Het maakt niet uit wie ik bel, lijkt me.’ Hij keek Lieneke aan. Uit zijn ooghoek zag hij de chef werkplaats eerst naar de kaartjes, dan naar de briefjes en vervolgens naar hen kijken. Met een balpen schoof hij langzaam het kaartje van Claudia aan de kant. Jan bekeek deze handeling ongelovig, Lieneke hield haar adem in. Jan belde het bureau en vroeg naar het hoofd van de recherche. Nee, hij kon niet met iemand anders spreken. Als het niet anders kon, moest de hoofdinspecteur maar uit de vergadering gehaald worden die hij bijwoonde. Het leek een eeuwigheid te duren, maar uiteindelijk kwam de recherchechef toch aan de telefoon. Jan legde uit wat er gebeurd was en probeerde zonder verdenkingen te uiten duidelijk te maken dat hij niet wilde dat Hans Breuker of Claudia Prins het net opgedoken briefje in handen kregen. Hoewel de politieman zijn twijfels had over het verhaal, zegde hij toch toe het briefje door een ander team op te laten halen en te zullen laten onderzoeken op vingerafdrukken en handschrift. Iedereen die het briefje in handen had gehad, zou uiteraard zijn of haar vingerafdrukken moeten laten nemen.
Tess
Als Claudia het parkeerterrein bij de aula oprijdt, ziet ze bijna een klein vrouwtje over het hoofd dat ineens achter een heg vandaan tevoorschijn komt. Ze trapt op de rem, kettert binnensmonds, maar denkt dan iets bekends te ontwaren aan het grauwe gezicht dat naar haar opkijkt. Ze zoekt gauw een plekje voor de auto, grijpt haar tas van de achterbank en glipt naar buiten. Het vrouwtje slentert naar het lage gebouw waar een bordje met de benaming ‘ontvangstruimte’ naar verwijst. Claudia zet er een beetje vaart achter, totdat ze de vrouw heeft ingehaald en haar van opzij kan opnemen. ‘Fiet? Ben jij het?’ Het vrouwtje kijkt haar eerst nors, dan ongelovig en vervolgens verrast aan. ‘Clautje. Jij hier? God, meid, ik zou je toch bijna niet herkend hebben!’ Ze omhelzen elkaar, terwijl Claudia zich moet inhouden om niet terug te deinzen voor de alcohollucht die uit Fiets poriën lijkt te stomen. ‘Dat is lang geleden! Zeker twintig jaar als het niet meer is! Hoe gaat het met je?’ De vragen vliegen over en weer. Fiet lijkt al iets minder op het muisje dat over de parkeerplaats scharrelde, nu ze van enthousiasme wat meer kleur in haar gezicht heeft gekregen. Terwijl ze elkaar uitgebreid bekijken en ongemeende complimentjes maken hoe goed ze er allebei uit zien, lopen er allerlei mensen langs hen heen naar de aula. Als Claudia een grappige opmerking maakt, schiet Fiet in de lach. Een oudere man kijkt hen even bevreemd aan en dan herinneren ze zich weer dat ze hier voor een droevige aangelegenheid zijn. ‘Wie is eigenlijk die Tess van Eijck?’, vraagt Claudia een beetje schuldbewust. ‘Wie is dat?’, is Fiet’s wedervraag. Dit is absurd, denkt Claudia, en ze moet oppassen het niet weer uit te proesten. ‘Tess van Eijck, wie dat is.’ Claudia haalt de rouwkaart uit haar tas en duwt hem onder Fiets neus. ‘Oh die. Ik heb geen idee.’ ‘Dus je bent hier niet voor haar crematie?’, vraagt Claudia. ‘Nou, dat wil zeggen, ik heb ook zo’n kaart gekregen.’ Fiet haalt de verfrommelde kaart uit haar jaszak. ‘Gek, hè, dat we allebei een uitnodiging hebben ontvangen en geen van tweeën weten om wie het gaat’, zegt Claudia. ‘Noem je zoiets wel een uitnodiging? Het is toch geen feestje?’ ‘Tja, ik weet niet hoe zoiets dan heet hoor, een aankondiging? Een verzoek om afscheid te nemen?’ Om hen heen blijven de mensen richting het crematorium lopen en Claudia grijpt Fiet bij de arm. ‘Kom joh, anders zijn er straks alleen nog maar staanplaatsen!’ Fiet grinnikt. ‘Maar die zijn wel goedkoper dan tribunekaarten!’ ‘Fiet, toch’, zegt Claudia, terwijl ze haar hand voor haar mond houdt om haar lachen te smoren. Ze halen allebei even diep adem en lopen dan de wachtruimte binnen. Het is er behoorlijk druk en ze moeten even wachten voordat ze het condoleanceregister kunnen tekenen. Om hen heen wordt er op gedempte toon gepraat, de mensen zijn allemaal onder de indruk van het overlijden van deze jonge vrouw. Claudia laat Fiet eerst haar naam en adres in het boek zetten, waarna ze de pen overneemt. Als ze haar eigen gegevens heeft genoteerd werpt ze een vluchtige blik op de vorige pagina. Ze is verrast als ze de naam van Wilma de Wit ziet staan. Achter haar staan nog meer gegadigden om te tekenen, dus kan ze niet uitgebreid de namenlijst doornemen, maar ze is wel nieuwsgierig of er nog meer bekenden zijn. Fiet trekt haar mee de aula in, die net voor de belangstellenden is opengegaan. Who wants to live forever klinkt zacht uit de speakers. Niet van Queen, maar een hen onbekende, sobere uitvoering. ‘Kom’, sist ze, ‘We zoeken een mooi plekje.’ Claudia kijkt nog even snel om zich heen of ze Wilma in de ontvangstkamer kan ontdekken, maar ze kan haar niet vinden. Ze ziet nog wel net de buitendeur opnieuw opengaan en een lange blonde vrouw binnenstappen. Ze straalt een flinke dosis zelfverzekerdheid uit, je weet direct: daar komt iemand binnen. Verschillende mannen kijken net iets langer dan gepast naar de nieuwkomer, maar richten zich dan gegeneerd weer op het naderende afscheid. Claudia herkent de knappe blondine meteen, maar voordat ze haar kan wenken duwt Fiet haar al een rij stoelen in. Terwijl de aula volstroomt, horen ze links en rechts gedempt gemompel. ‘Irene en Wilma zijn er ook’, fluistert Claudia. Fiet buigt zich naar haar over en Claudia moet zich opnieuw inhouden om niet terug te deinzen voor de dranklucht. ‘Wat zei je?’ ‘Irene Matthijs en Wilma de Wit.’ ‘Wat is daar mee?’ ‘Die zijn er ook.’ ‘Waar dan?’ Fiet rekt haar nek en kijkt speurend om zich heen. ‘Irene kwam net binnen en Wilma was hier al voor ons. Ik zag haar naam in het register staan.’ Ineens ziet Claudia drie rijen voor hen op de laatste stoel rechts een bekende figuur zitten. Ze stoot Fiet aan en wijst. ‘Wilma.’ Fiet moet twee keer kijken voordat ze Wilma herkent. ‘Goh, je hebt gelijk. Wat een toeval dat we allemaal hier zijn!’ Wilma kijkt niet op of om en voordat Claudia er erg in heeft is Fiet de rij uitgelopen om Wilma op haar arm te tikken. ‘Hoi Wilma, jij ook hier?’ Fiet’s stem klinkt hard door de zaal. Wilma schrikt er even van. ‘’Och, Fiet, meid, ben jij er ook?’ ‘Ja, en Claut en Ireentje zijn ook hier. Kom je bij ons zitten?’ Ze wijst naar de rij waar Claudia zit en waar nog een paar stoelen naast elkaar onbezet zijn. Wilma pakt haar tas en volgt Fiet op de voet. Als een verkeersregelaar begint Fiet de aandacht te trekken van Irene die net op dat moment de zaal binnenloopt. ‘Hé, meiden, het lijkt wel een reünie.’ Het ontschiet Irene en ze krijgt er een kleur van als ze zich realiseert waar ze is. Ze omhelzen elkaar kort en schuiven dan naast elkaar de rij in. Als ze goed en wel zitten, komt er iemand van het uitvaartcentrum naar voren om de genodigden tot stilte te manen en enkele huishoudelijke regels mede te delen. Door de zaal heen controleren mensen of hun GSM uitstaat, halen alvast de papieren zakdoeken tevoorschijn of nemen de liturgie door. Het geroezemoes verstomt en de stilte valt als een deken over de zaal heen. De zijdeur vooraan in de aula gaat open en onder de klanken van het Ave Maria wordt de lijkkist binnengereden. Een emotioneel moment, want de kist wordt begeleid door vier mannen en twee vrouwen, die duidelijk in de rouw zijn. In de zaal wordt door deze en gene gesnikt, sommigen laten hun tranen de vrije loop. Zakdoekjes worden uitgedeeld, mensen grijpen elkaars hand, anderen houden zich groot. De vier vriendinnen proberen uit alle macht een bekend gezicht te ontdekken tussen de mensen die de baar begeleiden. Irene fluistert Claudia in het oor dat ze denkt een van de mannen te herkennen, terwijl Wilma Fiet wijst op de vrouw met het donkere haar. ‘Is dat niet, hoe heet ze ook weer?’ De mannen en vrouwen die de kist hebben binnengereden gaan zitten op gereserveerde plaatsen vooraan. Een vrouwelijke doopsgezinde dominee loopt naar de microfoon en heet de aanwezigen welkom. ‘Het is fijn dat u allen hier bent om afscheid te nemen van Tess. Ik wil nu graag het woord geven aan Linette.’ De donkerharige vrouw stapt naar voren en knikt even ter bemoediging naar een van de mannen.
Tess
‘Lieve vrienden. Tess is fysiek op haar eigen moment en op haar eigen manier van hier vertrokken. Het lukte haar niet om nog langer in deze wereld te verblijven, ondanks de grote liefde die zij en Paul’, ze kijkt even naar de man die ze net bemoedigend toeknikte, ‘voor elkaar hadden.’ In de zaal wordt gezucht. ‘In ons hart leeft ze voort met haar gulle lach, haar liefde en genegenheid.’ ‘Ik leerde Tess kennen toen ons gezin na de Kerstvakantie van Amsterdam naar Apeldoorn verhuisde. We kwamen in dezelfde klas terecht, de vijfde van de lagere school. Het duurde niet lang of Tess en ik werden dikke vriendinnen. We waren allebei buitenbeentjes in de klas, zij teruggetrokken, ik alternatief, maar tegenpolen trekken elkaar aan. We vertelden elkaar veel, vertrouwden elkaar onze diepste geheimen en wensen toe. Alleen onze angsten hielden we voor elkaar verborgen, die pasten niet bij het opgroeien.’ Linette pauzeert even om een slokje water te drinken. ‘Toen ik Tess de laatste keer sprak zei ze dat het zo hard regende. Ik was verbaasd, want we zaten buiten, het was een van die heerlijke zonnige dagen in april. “Ik kan het bijna niet meer aan”, zei ze. Ze was heel onrustig. Ik vroeg haar waar ze op doelde, want ik wist dat ze probeerde zwanger te worden, maar dat het niet zo goed wilde lukken. Als antwoord haalde ze de krant van die dag tevoorschijn, liep naar binnen en zette de CD van Blof op. Het duurde even voordat ik door had dat ze het nummer Harder dan ik hebben kan draaide. Ze kwam terug naar buiten en het leek alsof ze danste. Maar ze bewoog alleen haar bovenlichaam op het ritme van de muziek. Ik stond op, omhelsde haar en we hebben samen staan huilen. Ik wist nog steeds niet wat er met haar aan de hand was, maar voelde wel haar triestheid, haar verdriet. Het nummer was uit en het volgende liedje schalde uit de versterker. Het moment was voorbij en we gingen allebei weer zitten. De krant lag vergeten op tafel.’ Linette drinkt nog wat en kijkt vastberaden de zaal in. Iedereen is muisstil. ‘We hebben allemaal wel eens een moment dat we het niet meer zien zitten, maar meestal gaat dat vanzelf weer over. Dat Tess niet vergeten was wat haar van streek had gemaakt, weten we. Het was groter dan zij, het regende harder dan ze hebben kon. Toen ze gemaakt opgewekt afscheid van me nam, had ik niet in de gaten hoe erg ze er aan toe was. Nadat Tess, nadat ze…’, Linette’s stem breekt, maar ze vermant zich, neemt nog een slok water en vervolgt: ‘Terwijl Tess in coma lag, vond Paul haar dagboek. Ze had er jaren niet meer in geschreven, tot die bewuste dag. De voorlaatste aantekening dateerde van de lagere school, maar ze had het al die jaren zorgvuldig bewaard. In de eerste dagen die we doorlopend aan Tess’ ziekbed doorbrachten, kwam het dagboek ter sprake. Niemand van ons wilde het lezen, want iemands dagboek is een privé-aangelegenheid, hoewel het in dit geval ons misschien kon helpen er achter te komen waarom Tess het leven niet meer aan kon. Uiteindelijk heeft Alexander zich opgeworpen om de tekst door te nemen.’ Ze knikt even naar een knappe blonde man, een van de baardragers. Hij knikt kort terug. ‘Tess’ broer Alfons zal het verhaal nu overnemen’, beëindigt Linette haar voordracht. Terwijl Linette naar haar plek terugloopt, staat Fons op en loopt naar voren. Waar hun wegen elkaar kruisen, pakken ze elkaar even bij de schouders en fluistert hij: ‘Mooi gesproken, meid’, en zij: ‘Sterkte, Fons!’ Als Fons bij de katheder staat, laat hij zijn blik dwalen over de groep mensen voor hem. Hij is niet zenuwachtig, hij is van plan zijn boodschap rustig over te brengen. Hij ziet collega’s van hen allemaal, buren, vrienden. De trieste zelfmoord van Tess heeft op iedereen veel impact gehad. Hij herkent zijn baas en die van Dirk, hun vroegere buurtjes, kennissen uit de buurt en een onderwijzer van de lagere school, meester Fakkelman. Vooraan zitten een paar ooms en tantes van Paul en hemzelf. Op dit moment is hij bijna blij dat zijn eigen ouders en die van Paul dit niet hebben hoeven meemaken. Je kind te verliezen moet vreselijk zijn, temeer als dat kind er zelf voor kiest om niet meer te willen leven. Zijn blik dwaalt af naar een rij halverwege waar hij de vier vriendinnen ziet zitten. Hij heeft ze al jaren niet meer in het echt gezien, alleen op foto’s. Vanaf zijn plek voorin de zaal kan hij hun trekken niet goed onderscheiden, maar hij weet van Richard dat met name Fiet er niet best uitziet. Hij richt zich weer op zijn zelfopgelegde taak. ‘Dank je, Linette, je bent de allerliefste zus voor Tess geweest die je je kunt indenken.’ Hij glimlacht even naar zijn schoonzus. ‘Onze goede vriend Alexander, de broer van Linette, heeft Tess’ dagboek gelezen. Hij was de enige die het op dat moment aankon. Hij vertelde ons stukjes eruit die hij van belang vond voor de situatie waarin Tess en wij ons bevonden.’ Fons slikt even een keertje, voordat hij verder gaat. ‘De inhoud was schokkend. Het dagboek geeft een minutieus verslag van langdurige pesterijen, treiterijen en vernederingen in de vierde en vijfde klas van de lagere school. De slachtoffers varieerden, maar Tess was altijd een van hen. Op meedogenloze wijze is er een ware terreur uitgeoefend op onze zus. En ze heeft het bijna gelaten ondergaan. Bijna. Een paar keer heeft ze geprobeerd het bespreekbaar te maken bij haar onderwijzer, maar die gaf niet thuis. Andere leerkrachten hadden niets in de gaten of sloten misschien hun ogen ervoor. Tenslotte was pesten nog geen hot issue in die tijd. De school had een veilige plek voor Tess moeten zijn, maar werd al snel een hel.’ Terwijl hij vertelt, kijkt Fons de zaal rond. Hij ziet mensen geëmotioneerd raken, sommigen huilen openlijk. Hij neemt een slok water en grijpt de katheder met beide handen vast. ‘Thuis hebben we nooit geweten hoe slecht Tess’ situatie was. Er werd over en weer geplaagd, natuurlijk, dat gebeurt in elk gezin. En we gingen allemaal puberen, de een wat eerder, de ander wat later. Dirk en ik trokken veel met elkaar op, ook al was er een leeftijdsverschil. Tess, als enig meisje in het gezin, was verlegen en teruggetrokken, maar ze heeft nooit met een woord gerept over wat er op school of daarom heen gebeurde. Ik heb slechts een keer gemerkt dat er iets speelde. Aan het einde van Tess’ vijfde schooljaar hoorde ik dat ze een paar meisjes aansprak. Ik was twee jaar jonger en begreep niet waar het over ging. Tess vroeg iets, waarop de meisjes giechelden en zeiden: ”Je had alleen maar nee hoeven zeggen, dan was er niets gebeurd. Alleen maar nee!” Vervolgens liepen ze lachend weg, de armen om elkaars schouders geslagen. Tess stond alleen. Ze kreeg me in de gaten en de verdrietige trek die op haar gezicht had gestaan, maakte plaats voor een gulle lach. Ze trok me mee en we hebben het nooit meer over het incident gehad, maar ik wist dat die meisjes wel eens vervelende grappen uithaalden met andere kinderen. Hun namen komen voor in haar dagboek.’ Hij blikt de zaal in, ziet hoe geschokt veel mensen zijn door zijn relaas. ‘De laatste aantekening in Tess’ dagboek wil ik in zijn geheel voorlezen. Het zal een hoop duidelijk maken.’ Hij pakt zorgvuldig een boekje dat op de katheder ligt en slaat het open op de bewuste pagina, schraapt zijn keel en begint te lezen. ’19 april 2007. Ik kan niet meer. Alles komt terug. De spoken uit het verleden zullen me opnieuw kwellen als ik ooit een kind op deze wereld zet. Ik zou er alleen maar angst om hebben. Bang dat het net als ik zo kwaadaardig gepest zou worden. Dat mag je een kind niet aandoen, noch er zulke angst om te hebben, noch dat het een dergelijk risico loopt. Ik kan niet meer.’ In de zaal kun je een speld horen vallen. Fons sluit het dagboek en loopt terug naar zijn plek, hij is duidelijk emotioneel leeg. Voordat hij gaat zitten overlegt hij even met Alexander, die vervolgens zijn plaats aan de katheder inneemt. ‘We konden Tess niet redden, zij is het slachtoffer geworden van klasgenoten, meisjes van haar eigen leeftijd, die er een ziekelijk behagen in schepten anderen het leven zuur te maken. We kunnen wel Tess’ nagedachtenis hoog houden door een stichting in het leven te roepen die zowel de slachtoffers als de pesters opspoort, opvangt en begeleidt. Op de achterkant van de liturgie vindt u informatie hierover.’ Met een strakke blik op de zaal loopt Alexander na zijn mededeling terug naar zijn stoel. Achterin ziet hij een bekende figuur tegen de muur geleund staan. Ze wisselen een blik van verstandhouding, vergezeld van een vaag glimlachje, alleen zichtbaar voor de oplettende kijker. Maar in de zaal is iedereen gefixeerd op de voorganger die de bekende bijbeltekst 1 Corinthiërs 13:13 bespreekt: Zo blijven dan: geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde. De overdenking wordt gevolgd door het nummer Come Wander van Bonnie Beecher. De aanwezigen laten alles op zich inwerken. Als de laatste klanken van het lied wegsterven, nodigt de voorganger Tess’ broer Dirk uit om naar voren te komen. Dirk neemt eerst een flinke slok water, voordat hij zich naar de zaal omdraait en het papier met zijn tekst openvouwt. Hij hoeft geen enkele keer op het blaadje te kijken, hij kent de tekst uit zijn hoofd. ‘Ons gezin is van huis uit niet gelovig, maar er werd wel veel over het geloof gesproken. We zien God als iemand waar je rechtstreeks contact mee kunt leggen, maar je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen leven. We hopen dat Tess de rust vindt die ze zocht en die ze zo hard nodig heeft. Ik leg daarom de naam van mijn zusje in Uw handen, God. Wilt U haar gids zijn op haar weg naar een beter hiernamaals. Wilt U haar troosten als ze bang of eenzaam is. Wilt U haar beschermen en behoeden. Houdt U haar vast, nu wij haar los moeten laten. Ik leg de naam van mijn zusje in Uw handen.’ Ook zijn woorden maken veel indruk. Als hij uitgesproken en naar zijn plaats teruggelopen is, komt de uitvaartleider naar voren en vraagt iedereen afscheid te komen nemen, waarna de familieleden nog even bij Tess zullen blijven. Na het intieme afscheid zal de familie zich bij de aanwezigen in de koffiekamer voegen. De mensen in de zaal staan op en in een lange stille rij nemen ze afscheid. Sommigen lopen langzaam langs de kist, anderen staan er even voor stil. De een slaat een kruis, de ander blaast een handkus. De een zegt geen woord, de ander uit een groet. Op de achtergrond klinkt eerst The Rose van Bette Midler, gevolgd door Carly Simons Never been gone. De familie ziet al die mensen aan hen voorbij trekken. Het doet hen goed, al die belangstelling. Als de rij opgelost is, gaan Paul, Dirk, Fons, Linette, Alexander en Fons’ vrouw Susan om de kist heen staan. Elk neemt op zijn of haar eigen manier afscheid van Tess. De voorganger en de uitvaartleider kijken vanaf een afstandje toe en wachten geduldig tot de familie gereed is. Fons en Alexander lopen als eersten naar de koffiekamer, Linette en Susan volgen. Dirk slaat zijn arm om Paul heen en troont hem zachtjes mee.
Tess
De koffiekamer van het crematorium is vol, niet iedereen heeft een zitplaats kunnen bemachtigen, velen hebben een plekje aan een statafel gevonden. De naaste familie krijgt een voor hen gereserveerde tafel waar ze even iets kunnen drinken. Al gauw komen de eerste mensen naar hen toe om hen te condoleren. Herinneringen aan Tess worden opgehaald en toveren soms een lach op de door verdriet getekende gezichten. Een oud-collega van Tess zegt voorzichtig dat ze het zo jammer vond dat ze Tess niet meer heeft kunnen zien. ‘Tess wilde zelf dat de kist direct na haar overlijden gesloten zou worden.’ ‘Ik hoorde dat ze de hele plechtigheid zelf heeft voorbereid, voordat ze… Oh god, wat zeg ik nou.’ Ze krijgt er een kleur van. Fons pakt haar hand en zegt dat het niet erg is. ‘Tess heeft het zelf zo gewild, Miriam. We hebben er onderling ook veel over gesproken, het maakt voor iedereen deel uit van het rouwproces, wat ik trouwens heel banaal vind klinken voor wat er gebeurt.’ ‘Jullie hebben veel steun aan elkaar, dat kun je zien. Maar mocht een van jullie met een ander over Tess willen praten, dan zijn jullie bij ons altijd van harte welkom, hoor! Wij missen Tess net zo goed.’ Ze omhelzen elkaar en nemen afscheid. Een enkeling komt bij Linette terug op het verhaal over de krant. Wat had Tess zo overstuur gemaakt? Ze vertelt eerlijk dat er een stukje in stond over een van Tess’ kwelgeesten die succesvol bleek te zijn in haar beroep en dat het artikel kennelijk alles bij Tess terug in de herinnering had gebracht. ‘Hebben jullie die persoon erop aangesproken?’ is de vraag die dan direct komt. Linette zegt dat de betrokkenen zijn opgespoord en persoonlijk zijn benaderd om te doneren aan de stichting, als een soort boetedoening. Daar laat ze het bij. Niemand hoeft te weten dat geen van de personen in kwestie daarop heeft gereageerd. Veel mensen condoleren hen niet alleen, maar zeggen ook toe de nieuwe stichting financieel te zullen steunen. De algemene mening is dat wat Tess overkomen is, nooit meer zou mogen gebeuren. Maar iedereen realiseert zich ook dat je pesten nooit helemaal zult kunnen uitbannen. Er zijn verschillende mensen die tegen Fons zeggen dat ze naast een donatie aan de stichting ook graag bloemen hadden willen sturen, maar het had uitdrukkelijk op de kaart gestaan: geen bloemen. Hij glimlacht als hij het hoort en denkt aan wat Tess maanden geleden gezegd had toen tijdens een gezellig etentje met familie en vrienden begrafenis-rituelen ter sprake kwamen. ‘Ik heb liever dat mensen een boom planten dan hun goede geld besteden aan bloemen die na twee dagen net zo dood zijn als ik.’ Hij haalt haar natuurlijk niet letterlijk aan, maar geeft er een draai aan die voor iedereen plausibel is.
Wilma, Fiet, Irene en Claudia hebben zich in een hoekje aan een statafel opgesteld. ‘Indrukwekkend, hè’, zegt Fiet. ‘Ik ben altijd zo emotioneel bij dit soort zaken.’ De anderen knikken instemmend. Claudia zegt peinzend: ‘Misschien stom, hoor, maar wie is die Tess nou toch? Een paar familieleden kwamen me vaag bekend voor, maar ook niet meer dan dat.’ ‘Ik heb echt nog steeds geen flauw idee. En die liturgie helpt ook niet echt. Ik ken niemand die Tess van Eijck heet.’ Irene haalt haar schouders op. ‘Heette’, verbetert Fiet. Wilma wijst nog eens naar de liturgie. ‘Muddema, dat is natuurlijk haar meisjesnaam. Doet dat een belletje rinkelen? Tess Muddema? Carolina Bethesda Muddema?’ De anderen schudden hun hoofd. Nee, de naam zegt hen nog steeds niets. Ook het verhaal dat in de aula is afgestoken brengt hen niet verder. ‘Lullig, hoor, om iemand zo te pesten dat ze er jaren later nog last van heeft.’ Claudia wijst op het logo van de stichting tegen pesten op de achterkant van de liturgie. ‘Volgens mij heb ik een tijdje geleden een bedelbrief gehad met dat logo.’ Wilma herkent het ook, Fiet moet drie keer kijken voordat er vaag iets in haar herinnering komt en Irene bekent dat ze de brief wel gezien heeft, maar direct in de prullenbak heeft gegooid. Geen van allen hebben ze er iets mee gedaan. ‘Ik ben ook op straat benaderd door iemand, die voor zoiets collecteerde’, zegt Claudia. Irene moet ineens denken aan de man die haar zaterdag in de winkelstraat aansprak. Hij had een foldertje onder haar neus geschoven, vroeg haar aandacht voor het een of ander, maar ze had hem zonder pardon aan de kant geduwd. Ze had alleen maar rondgekeken of ze Rob had gezien. Wilma heeft iemand aan de deur gehad die voor een goed doel geld ophaalde en vaag staat haar iets bij dat het over schooljeugd ging of zo. Fiet haalt haar schouders op. Ze herinnert zich nauwelijks de dag van gisteren, laat staan iets dat langer geleden gebeurd is. Of niet. ‘Moeten we al gaan condoleren?’ ‘Er staat nog een hele rij. Misschien kunnen we beter even wachten. Als jullie tenminste tijd hebben?’ Irene kijkt hen vragend aan. ‘Ik hoef nog niet weg’, antwoordt Claudia. ‘Nee, op mij wacht niemand’, zegt Wilma. Fiet haalt als antwoord een heupflesje cognac tevoorschijn. ‘Ik regel nog een paar koppen koffie, dan kletsen we gezellig nog even bij.’ Ze voegt de daad bij het woord, schiet een serveerster aan, die gelijk hun kopjes weer volschenkt. ‘Hoe gaat het meiden? Zullen we op het rijtje af gaan?’ Wilma kijkt hen een voor een aan. ‘Begin jij maar, Wil.’ ‘Ik heb een ontwerpstudio voor stoffen.’ ‘Wauw, stoer!’, reageert Fiet, terwijl ze flinke scheuten cognac in de kopjes giet. ‘Zag ik jou niet in de krant staan, een tijdje geleden?’, vraagt Irene. ‘Dat klopt, op de Rotterdampagina van De Telegraaf.’ ‘Oh, was jij dat? Je kwam me al zo bekend voor! Een maand of twee, drie geleden, niet?’ Wilma voelt zich groeien nu twee van de drie vriendinnen haar in de krant hebben zien staan. Ze verzwijgt voor het gemak maar even dat ze aan het einde van de dag waarschijnlijk geen studio en geen huis meer heeft. Ze onderdrukt een huivering als ze denkt aan wat ze de afgelopen dagen allemaal tevergeefs heeft ondernomen om het noodlot af te wenden.
‘Negentien april om precies te zijn. Ik heb het stuk uitgeknipt en ingelijst. Het was tenslotte de eerste keer dat er over de studio geschreven werd.’ ‘En over de trotse en creatieve eigenaresse!’, vult Irene aan. ‘Het was een leuk stukje, je mag er trots op zijn!’ ‘Dat je ons nog wilt kennen, als je zo beroemd bent!’ Fiet neemt een slokje cognac rechtstreeks uit de fles. De anderen kijken toe en denken er het hunne van. ‘En jij, Claut? Wat doe jij tegenwoordig?’ ‘Ik werk bij de recherche, op bureau Noord.’ Maar voor hoe lang nog, vraagt ze zich in stilte af. De anderen reageren enthousiast. ‘Interessant!’ ‘Vertel, eens waar ben je nu mee bezig?’ ‘Ja, daar mag ik natuurlijk niets over vertellen!’, lacht ze. ‘Joh, aan wie moeten wij nou iets doorbrieven? We zien nooit iemand en zijn volledig betrouwbaar!’ Claudia wuift hun verzoek lachend weg. ‘En jij, Fiet?’ ‘Ik werk bij een groot winkelbedrijf.’ Ze maakt het maar een stuk mooier dan het is. ‘Ik ben bedrijfsleider bij Van Eegten.’ ‘Die modeketen, met zaken in Zwolle en Enschede?’ Ze knikt. ‘Dan kun je vast wel een leuke korting voor ons regelen!’ Fiet schrikt. Haar leugentje om bestwil dreigt direct al uit de hand te lopen. Ze besluit om de aandacht af te leiden door Irene aan te spreken. ‘Waar vul jij je dagen mee, Ireen?’ ‘Met zalig nietsdoen.’ Het is zo ongeveer de waarheid. ‘Hoezo, ben je werkeloos of zo?’ ‘Of heb je een rijke vent?’ ‘Dat laatste.’ Nog wel, denkt ze er achteraan. Irene ziet de jaloerse blikken in de ogen van haar vriendinnen komen. Ze moesten eens weten hoe haar leven overhoop ligt. ‘Vandaar dat dure mantelpakje van je.’ Het blijft even stil, totdat een van de medewerkers van het crematorium hen vraagt of ze nog willen condoleren. De koffiekamer is bijna leeg en de familieleden staan nog met een klein groepje mensen te praten. De vriendinnen drinken hun koffie op en lopen naar de familie toe. Fiet zorgt ervoor dat ze niet als eerste, maar ook niet als laatste hoeft. Irene laat zich door de anderen naar voren schuiven om als eerste een hand te geven. Linette staat aan de buitenkant van de rij. ‘Dag Irene. Wat fijn dat jullie zijn gekomen.’ Ze kijkt de vriendinnen een voor een aan. ‘Wilma, hallo. Dag Fiet, hoi Claudia.’ ‘Linette, ik had je eerst niet herkend.’ Irene is blij dat Linette’s naam genoemd is tijdens de uitvaart, anders had ze zich die never nooit herinnerd. ‘In welke relatie sta jij tot Tess?’ ‘Ik ben met Dirk getrouwd.’ ‘Juist. En Dirk en Fons zijn Tess’ broers?’ ‘Ja, Susan is met Fons getrouwd. Ken je Alexander nog?’ Ze wenkt haar broer naderbij. Fiet fluistert iets in Irene’s oor, waarop Irene nogal heftig ‘Maak ’t even!’ antwoordt. Linette kijkt hen beiden geamuseerd aan, wat Fiet aanspoort om haar vraag hardop te stellen. De cognac mist zijn uitwerking niet. ‘We kennen die Tess helemaal niet, Linette. We hebben allemaal een kaart gehad, maar we hebben werkelijk geen idee om wie het gaat.’ De andere drie generen zich vreselijk, maar Fiet staat rustig het antwoord af te wachten, dat uiteindelijk van Alexander komt. ‘Klaartje Muddema, zegt die naam jullie iets?’ Ze schudden ontkennend. ‘Klaartje Mut, dan?’ Het begint te dagen in de hoofden van Irene en Claudia. ‘Oh, Klaartje K…’, Claudia kan zich nog net inhouden. Ineens gaat ook Wilma een licht op. ‘Klaartje, gut, dat is lang geleden. Ik moest echt even in mijn geheugen graven, hoor.’ ‘Dus Tess is Klaartje, Klaartje is Tess. Was Tess.’ Irene doet een poging om het te begrijpen. ‘Waarom heeft ze haar naam veranderd?’, vraagt Fiet, die het nu ook een beetje begint te snappen. ‘Ze had een hekel aan haar naam, dus is ze zich Tess gaan noemen. ‘Oh.’ Het is alles wat de vier vriendinnen kunnen zeggen. Bij elk van hen komen flarden van herinneringen aan de lagere schooltijd naar boven. ‘We hebben haar alleen maar wat geplaagd’, zegt Wilma aarzelend. ‘Het was niet kwaad bedoeld.’ Ze kijkt de anderen aan. Die knikken instemmend, onschuldig bijna. Linette moet moeite doen om de vrouwen niet aan te vliegen. Ze voelt Alexander’s hand in haar rug, ten teken dat ze zich rustig moet houden. ‘Nou, dan gaan we maar’, zegt Wilma. Nu ze weten wie de overledene was, is de lol van de hernieuwde kennismaking eraf. Haastig druipen ze af, Fiet met zich meeslepend. Er zijn geen handen geschud, geen omhelzingen geweest. Er is niet kennis gemaakt met Paul en Susan, de enige twee van de familie die ze niet van vroeger kennen. Er is geen medeleven betuigd. Dirk, Paul en Susan bekijken de snelle aftocht van de vier vrouwen met verbazing. Linette en Fons halen opgelucht adem, blij dat er geen scène van is gekomen. Alexander bekijkt het allemaal geamuseerd. In de deuropening naar de ontvangstruimte verschijnt dezelfde man die eerder achter in de aula stond. Hij knikt naar Alexander, die Fons op de schouder tikt en zachtjes iets tegen hem zegt. ‘We zijn zo terug’, en gedrieën verlaten ze de koffiekamer. Linette volgt hen met haar ogen en is blij verrast als ze de man herkent. ‘Richard!’ De man steekt even zijn hand op en gebaart dat hij haar zo meteen zal begroeten. Nieuwsgierig loopt ze achter hen aan. Wat hebben die drie? Als ze in de ontvangstruimte komt, is die leeg, op de drie mannen na, die zich in de deuropening naar de parkeerplaats hebben opgesteld. Ze gaat op haar tenen staan om te zien wat er buiten gebeurt. Alexander schuift wat naar buiten, zodat ze naast hem kan komen staan. ‘Waar kijken jullie naar?’ Terwijl ze het vraagt ziet ze het al. Fiet loopt weg over het parkeerterrein, een klein smoezelig vrouwtje met de heupfles alweer in de hand. Wilma staat nog na te praten met Claudia en Irene. Vlakbij hen staan twee auto’s, allebei met ronkende motor. Een zwarte Mercedes, waartegen twee mannen geleund staan, allebei met een zonnebril op. Ze kijken afwisselend naar de vriendinnen en naar de andere auto, een Opel Zafira. De chauffeur van de Mercedes, ook met zonnebril, zit achter het stuur, klaar om weg te rijden zodra dat kan. In de Opel zitten twee mannen, die precies op dat moment uitstappen. Ook zij observeren nauwkeurig de mannen die bij de zwarte Mercedes horen. De vriendinnen hebben de mannen ook gezien. Claudia herkent de twee van de Opel als collega’s van een ander district. Het is over, realiseert ze zich met pijn in haar buik, maar ze rekt haar vrijheid zo lang mogelijk en draait de mannen de rug toe. Terwijl de rechercheurs op de vriendinnen aflopen, komen de zonnebrillen ook in actie. Linette houdt haar adem in, als ze ziet hoe de Opel-mannen Claudia aanspreken. Het is windstil op de parkeerplaats, zodat goed te horen is dat ze haar informeren dat ze gearresteerd wordt wegens poging tot afpersing. Vervolgens nemen ze haar allebei bij een arm en voeren haar af naar de gereedstaande auto. Ze kijkt niet meer op of om en laat zich met een strak gezicht wegbrengen. Als de Opel linksaf de parkeerplaats afdraait ziet ze vanuit haar ooghoek een man nonchalant geleund staan tegen een hek. Hij lijkt op Bart Geertsema, maar voordat ze hem goed kan bekijken zoeft de Opel al weg.
Wilma is geschokt. Ze kijkt Irene aan die rustig aan een sigaret trekt. De zonnebrillen stellen zich op aan weerszijden van Irene en wachten geduldig tot ze haar sigaret uitmaakt. ‘Dag Wilma. Succes met je studio, je bent altijd al de beste van ons vieren geweest.’ Ze draait zich om en loopt met de zonnebrillen naar de gereedstaande auto. ‘Zie ik je nog?’, roept Wilma haar achterna. Irene’s antwoord lijkt op ‘Dat lijkt me stug’, maar Wilma hoopt dat ze ‘Ik ben zo terug’ gezegd heeft. Voordat Irene instapt, kijkt ze nog even om zich heen. Ze snuift de frisse buitenlucht op en luistert naar de vogels. Nog even genieten, denkt ze. Ze ziet Wilma alleen op de parkeerplaats staan en dan glijdt haar blik naar het groepje in de deuropening. Linette. Alexander. Fons. Rob van Dussel. Ze stapt in en hoort hoe de achterportieren worden gesloten. Als de auto wegrijdt kijkt ze niet meer op of om. Wilma blijft nog even dralen, maar besluit dan toch naar huis te gaan, nu het nog kan. Ze wil afscheid nemen van het huis, haar persoonlijke spullen inpakken. Om drie uur moet ze er uit zijn. Er is geen redden meer aan. Ze loopt naar de bushalte, iets verderop in de straat. Ze moet vijf minuten wachten voordat de bus komt. Haar GSM meldt dat er een SMS-je voor haar is. De slungelige advocaat vraagt haar hem te bellen. Terwijl ze wacht belt ze zijn nummer. ‘Ik heb een goed bericht en een slecht bericht voor u, mevrouw De Wit.’ ‘Nou, eerst het goede maar.’ ‘De bank heeft gemeld dat uw tegoeden tot op de laatste cent toe zijn aangevuld. U kunt uw huis en studio dus behouden.’ Haar hart juicht, haar ogen glimmen en een brede lach tekent zich op haar gezicht af. Dit is het enige nieuws dat ze nodig heeft. Hoera, ze kan de hele wereld weer aan. ‘Mevrouw De Wit, er is ook nog slecht nieuws, zei ik u.’ De stem van de advocaat klinkt bezorgd. Ach, denkt ze, hij zal wel een hoge rekening declareren. ‘Zegt u het maar, niets kan mijn humeur nog bederven!’ ‘U bent beschuldigd van fraude.’ ‘Fraude? Hoe bedoelt u?’ ‘U zou ontwerpen van anderen als de uwe geclaimd hebben. U heeft op dessins die door anderen zijn gemaakt de naam en gegevens van de originele ontwerper onzichtbaar gemaakt en er uw eigen gegevens overheen geschreven. Als u hier al niet door in de gevangenis komt, is in elk geval voor altijd uw naam als ontwerpster aangetast. Of het nu waar is of niet, het gerucht zal u altijd blijven achtervolgen. Kortom, u kunt beter een ander beroep kiezen.’ Wilma is zo geschrokken van het verhaal, dat ze bijna de bus aan zich voorbij laat gaan. Op het laatste moment steekt ze haar hand op. Als ze ingestapt is en de bus langs de parkeerplaats van het crematorium rijdt, komen net de twee auto’s met familieleden eraf rijden. De eerste auto draait voor de bus de weg op, de andere moet even wachten op iemand die nog wil instappen. Ze herkent Linette als chauffeuse van de eerste auto, Susan zit achter haar. Wie er verder in de auto zitten kan ze niet zien. Fons en Alexander zitten in de wachtende auto, met nog iemand achterin. De blonde man die links achter instapt, kent ze niet. Ze kan zich tenminste niet herinneren hem daarnet binnen te hebben gezien. Als de bus voorbij rijdt, ziet ze in een flits de andere man die achterin zit. Donker, knap. Hij lijkt op Roland.
Als de auto’s allebei de straat zijn opgereden meldt Alexander’s GSM dat er een SMS-je is binnengekomen. Als hij de boodschap leest, speelt er een lachje om zijn mond. Hij belt Linette in de andere auto en geeft door dat ze nog even ergens langs rijden voordat ze naar huis gaan. Als ze mee willen, kunnen ze achter hem aan rijden. De voorste auto zwenkt naar de kant om eerst de bus en dan Alexander er langs te laten. Als ze weer op gang zijn, zien ze een eindje verderop Fiet bij een zebrapad wachten om over te steken. Alexander mindert vaart om haar voor te laten gaan. Terwijl ze voor de auto langsloopt herkent ze Alexander en Fons en steekt ze haar hand op. De mannen kijken haar alleen maar aan, zonder enige reactie. Ze heeft het niet eens in de gaten. Halverwege de zebra draait ze zich om en tuurt naar de blonde man die links achterin zit. Als de auto verder rijdt, kijkt de man haar recht in het gezicht. Ze denkt even dat het Ben is. Achter elkaar rijden de twee auto’s de stad door. Linette heeft geen idee waar ze heen gaan. Ze was eigenlijk liever naar huis gegaan, het was een emotionele, vermoeiende dag. Maar de nieuwsgierigheid heeft gewonnen en dus laat ze zich naar een riante buitenwijk leiden. Aan het begin van de Chopinstraat zet Alexander de auto aan de kant. Linette volgt zijn voorbeeld. Alexander stapt uit en loopt naar een donkerblauwe Range Rover die aan de overkant staat. Een slanke blonde vrouw stapt uit en ze overleggen kort. Dan stapt de vrouw weer in en rijdt weg. Alexander loopt terug naar de auto waar Linette nog achter het stuur zit. ‘We rijden even langs nummer 35. Stapvoets. Geniet van het uitzicht.’ Zijn woorden zijn raadselachtig, maar als ze langzaam achter elkaar aan door de straat rijden zien ze al gauw een opstootje. Buurtbewoners staan vanaf een afstandje te kijken hoe een man van middelbare leeftijd beduusd toekijkt hoe een vrouw met driftige gebaren een koffer, verschillende tassen en dozen op de stoep zet. ‘Echtelijke ruzie. Wat hebben wij daarmee te maken?’ Susan zet haar vraagtekens bij de omweg die ze gemaakt hebben. Als ze voorbij rijden herkent Linette de man. ‘Dat is meneer Fakkelman. Onze oude schoolmeester. Hij was zojuist bij het afscheid.’ ‘Sneu voor hem’, zegt Susan. ‘Hij zal het wel verdiend hebben’, mompelt Linette en rijdt verder. ‘Wie zit er trouwens bij Alexander en Fons in de auto? Ik dacht dat ik alleen Richard had gezien, maar er is nog iemand ingestapt’, vraagt Dirk. ‘Ik denk dat het een vriend van Richard is, die heeft wel meer van die knappe jongens in zijn kennissenkring’, zegt Linette. Ze kijkt naar Paul die niets van de conversatie volgt en er alleen maar heel erg moe uit ziet. Ze geeft meer gas en schakelt op. ‘Het is niet belangrijk. Kom, laten we naar huis gaan, we zijn klaar hier.’
Afscheid
De eerste dagen na de crematie van Tess voelen ze zich allemaal wat ontheemd. De afgelopen maanden zijn ze naar elkaar toegegroeid en nu voelt het alleen maar heel leeg aan. Paul kan zijn draai nog niet vinden, kan maar niet wennen aan het definitieve alleen zijn. Linette en Fons hebben zich een beetje over hem ontfermd en zorgen dat er iemand in de buurt is als hij daar behoefte aan heeft. Op zaterdagavond, drie weken later, komen ze alle zes weer samen bij Dirk en Linette. Het is een zwoele avond, ze kunnen nog heerlijk buiten zitten en als het wat afkoelt legt Dirk een vuurtje aan in de buitenkachel. Linette heeft een buffetje gemaakt en ze genieten van het lekkere eten en drinken. Susan wandelt met Paul door de grote tuin en laat hem rustig over Tess praten. Ze heeft de indruk dat hij langzaam went aan het idee dat Tess er niet meer is. Alexander overlegt even met Fons en pleegt een telefoontje. Ze verzamelen zich stilzwijgend rond het vuur. Vanuit de buurtuinen komt geen geluid, de meeste mensen zijn al naar binnen gegaan. Het toegangshek tot de tuin piept ten teken dat er iemand aan komt. Tegen de achtergrond van de ondergaande zon zien ze drie mensen op hen aflopen. Alexander en Fons staan op om het drietal op te vangen. Het zijn Richard, zijn blonde vriend die Bram Goederee blijkt te heten en de vrouw die ze in de Range Rover in de Chopinstraat hebben gezien. Ze wordt voorgesteld als Lorraine, geen achternaam. Linette zou haar bijna niet herkend hebben. In de Chopinstraat zag Lorraine eruit als een diva, met een sexy outfit, hoge hakken en haar blonde haar in golven over haar schouders. Nu heeft ze haar haar in een paardenstaart en draagt ze vrijetijdskleding en gympen. Bram blijkt inderdaad een vriend van Richard te zijn en Lorraine is een vriendin van hen beiden. Als hen gevraagd wordt wat ze voor werk doen, blijven ze allebei vaag en houden ze het op relatiebeheer. Richard fluistert Alexander wat in het oor, die vervolgens Bram met ontzag aankijkt. ‘Dat heb je netjes gedaan’, zegt hij bewonderend. ‘Jou moet ik dus te vriend houden.’ Bram lacht en wuift Alexander’s opmerking weg. ‘Het is gewoon een kwestie van je connecties op peil houden!’ De nieuwkomers krijgen een glas wijn in de hand geduwd en mengen zich tussen de anderen rond het vuur. Linette vraagt zich af waarom het drietal is uitgenodigd op wat een besloten bijeenkomst had moeten zijn, maar vertrouwt er op dat Alexander en Fons weten wat ze doen. Binnen de groep ontspint zich een ontspannen gesprek, dat langzamerhand steeds meer over Tess gaat. Ze halen herinneringen aan haar op en vertellen elkaar leuke anekdotes. Zelfs Paul kan er soms om lachen. De drank die regelmatig rondgaat werkt ook sfeerverhogend. Als Linette een paar glazen wijn op heeft stelt ze de vraag die haar al een tijdje op de lippen ligt, benieuwd of ze de enige is die het een en ander is opgevallen. ‘Hebben jullie de kranten gevolgd, de laatste weken?’ Het wordt stil rond het vuur. Ze kijkt de kring rond en wacht op een reactie. Fons schraapt zijn keel en kijkt naar Alexander. Die kijkt Linette onverschrokken aan en antwoordt: ‘Ja, zo goed als het ging.’ ‘Wat bedoel je?’, vraagt Susan. Linette negeert haar vraag en vervolgt: ‘Ik heb met Paul overlegd en we denken dat het dagboek van Tess zijn diensten heeft bewezen.’ Ze ziet hoe er instemmend geknikt wordt. Dirk neemt het woord. ‘Er is al heel veel geld binnen op de rekening van de stichting. We gaan binnenkort met de gemeente en de schoolbesturen aan tafel om de eerste stappen te zetten in de richting van opvang en begeleiding.’ Hij heeft het financiële gedeelte voor zijn rekening genomen. Susan vult enthousiast aan dat er ook veel steunbetuigingen zijn ontvangen. Linette moet zich even herstellen, want ze had haar opmerking eigenlijk anders bedoeld. Ze realiseert zich dat Susan en Dirk niet het minste idee hebben van wat er gebeurd is, evenmin als Paul. Dirk verontschuldigt zich omdat hij een nieuwe fles wijn wil halen. Linette maakt van de gelegenheid gebruik om Alexander bij de arm te nemen en hem even bij het gezelschap weg te leiden.
‘Wie zijn Bram en Lorraine? Waarom zijn ze hier? En wat is Richards rol in het geheel? Begrijp me goed, ik mag Richard graag, maar ik had er geen idee van dat jullie hen zouden uitnodigen.’ Ze laat haar stem dalen, om geen argwaan bij de anderen te wekken. ‘Ze hebben het een en ander voor ons gedaan, Linette, niets om je druk over te maken.’ Ze kijkt hem nadenkend aan en langzaam dringt het tot haar door. ‘Ik weet niet wie wat gedaan heeft en ik wil het eigenlijk ook niet weten. Ik heb Fiet en meester Fakkelman gezien. Ik heb de kranten gelezen, Alex. Claudia is opgepakt en zal veroordeeld worden, Wilma is haar reputatie voorgoed kwijt. En de zonnebrillen zullen Irene niet voor een gezellig ritje hebben meegenomen. Ik hoop alleen dat het Tess helpt rust te vinden.’ ‘Ze hebben stuk voor stuk de kans gehad om het een beetje goed te maken, Linette, maar die hebben ze niet gegrepen. Ze hadden het goed zoals het was, maar ze wilden meer. En bovendien, ze hadden alleen maar nee hoeven zeggen, niet waar?’ Hij kijkt zijn zus diep in haar ogen en leest de onuitgesproken vraag. ‘Irene liep inderdaad een serieus risico, maar Bram heeft het voor elkaar gekregen dat ze alleen maar de rest van haar leven over haar schouder blijft kijken. Kom, laten we terug naar de anderen gaan.’
‘Goed, het dagboek. We weten allemaal wat er in staat en we zullen het nooit vergeten. We hebben het niet nodig om ons Tess te herinneren. Misschien is dit het moment om er afstand van te doen.’ Linette haalt het dagboek uit haar tas en houdt het even vast, drukt er een kus op en zegt dat Tess haar beste vriendin was. Dan geeft ze het door aan Alexander die naast haar zit. Ook hij geeft er een kus op, roemt Tess’ gulle lach en geeft het door aan Lorraine. Die houdt het dagboek tegen zich aan en zegt dat ze het jammer vindt dat ze Tess niet gekend heeft. Zo gaat het boek het rijtje af. Susan bedankt Tess voor haar vriendschap, Dirk zegt: ‘Het ga je goed, Tess’. Bram is de volgende, hij neemt het boek voorzichtig over en zegt dat hij in gedachten bij haar is. Hij geeft het boek aan Fons die ‘Dag lieve Tess’ mompelt. Richard houdt het boek tegen zijn wang en zucht. Paul is de laatste. Met een korte snik drukt hij een kus op het boek, vertelt dat hij Tess voor altijd in zijn hart zal bewaren en vertrouwt dan het boek aan de vlammen toe. Ze schuiven dichter naar elkaar toe, slaan de armen om elkaar heen en zien hoe het vuur de bladzijden verteert.