U2 in Dublin © 2009 Christa Graafland
Achteraf
gezien had ik er natuurlijk vandoor moeten gaan, meteen toen ik haar aan zag
komen lopen met dat bizar slingerende been van haar. Van mij. Maar dat deed ik
niet.
Het weer was beter, veel beter, dan verwacht. In plaats van de aangekondigde hevige regenbuien scheen de zon toen we landden. We stonden netjes te wachten om in de bus te stappen die ons naar de stad zou brengen, toen een grote man zich tussen Bas en mij in wrong. Stom, ik was niet snel genoeg een plekje opgeschoven en nou stond ineens die beer voor me. Net aangekomen voor een fantastisch weekend weg en dan al bonje. Dat beloofde wat. Een vrouw in een lange jas en een hoed waaronder haar gezicht schuilging liep langs de rij. Ter hoogte van mijn bruuske voorganger hield ze een moment stil, alsof ze ergens over na moest denken. Toen liep ze door, verloor pal naast mij haar evenwicht en greep mijn arm. Abrupt liet ze me weer los en vervolgde snel haar weg. Geïrriteerd door beide opeenvolgende voorvallen tikte ik de man voor me op zijn schouder om hem te wijzen op zijn onbeleefde gedrag. Hij draaide zich naar me om, keek me verbaasd aan en zei: ‘U2 in Dublin’. Het klonk als een vraag en een antwoord in één. Hij liet er een raar lachje op volgen en leek om me heen te spieden naar iemand die zich verder naar achteren bevond.
Maanden hadden we er naar uitgekeken: U2 in Dublin. De vlucht werd geboekt, het hotel gereserveerd en toen moesten we nog achter de concertkaartjes aan. Maar alles lukte en zo stonden mijn drie mannelijke reisgenoten en ik op 23 juli op Schiphol op onze vlucht naar de Ierse hoofdstad te wachten. Een beetje zenuwachtig was ik wel, zo vaak vloog ik niet en iedere keer weer had ik last van een vrolijk onderbuikgevoel. De reis ging voorspoedig en na anderhalf uur kwamen we aan in Dublin. We namen de bus naar Drumcondra Street en stapten uit bij Quinn’s Pub. Daar vandaan was het slechts een korte wandeling naar het hotel. Het toeval wilde dat we op loopafstand van Croke Park sliepen, dat zou zeker schelen in de tijd die we nodig hadden om naar het concert te gaan. Nadat we ons wat opgefrist hadden gingen we het centrum van de stad verkennen. Het was gezellig druk en om ons heen hoorden we heel wat meer talen dan alleen Engels en Iers. Getuige de vele U2-t-shirts waren we duidelijk niet de enige buitenlanders die speciaal voor het concert kwamen. We vonden een pub die de mannen geweldig vonden. Ik ben zelf niet zo’n kroegtijger, dus na een biertje nam ik afscheid van ze om de stad te gaan verkennen. Op dat moment leek het me een goed idee om alleen op stap te gaan. Een gruwelijke fout, zou later blijken.
Het weer was nog steeds goed en met een plattegrond in de hand besloot ik de stad door te lopen. Regelmatig wees een voorbijganger me op het komende evenement. Hoe vaak ik wel niet ‘U2 in Dublin’ hoorde zeggen! Via Grafton Street met zijn uitpuilende winkels wandelde ik naar Stephen’s Green. Bij een vorig bezoek, jaren geleden, had dit park een gezellige mengelmoes aan Ieren getrokken, studenten, ambtenaren, zakenlui en slechts een enkele verdwaalde toerist. Het park zelf had nog steeds dezelfde vriendelijke uitstraling, was ruim en goed onderhouden, maar er waren nu vooral veel bezoekers die de bankjes en de gazons bezetten. Dat bleek wel toen ook hier menigeen ‘U2 in Dublin’ tegen me zei. Sommigen fluisterden het, bijna met ontzag, anderen riepen het vanaf de andere kant van het pad. Ik beantwoordde hun groet met een lach. Ja, U2 in Dublin, geweldig toch?!
Ik verliet het park via de zuidwestelijke uitgang en wandelde door keurige straten langs huizen met de Georgian deuren waar Dublin zo beroemd om is. De drukte van het centrum lag achter me; om me heen was er weinig verkeer. Al slenterend belandde ik in Clonmel Street waar achter een lang zwart hek de Iveagh Gardens lagen, een weinig bekend juweeltje van een stadspark. Nieuwsgierig liep ik de toegangspoort door en daalde de paar treden af naar het park. Er was niemand te zien en er heerste een weldadige rust, die kort verstoord werd door een plotselinge milde regenbui, waar ik niet echt op voorbereid was. Ik besloot te schuilen onder een paar grote bomen die op een heuveltje stonden en rende er naar toe. Terwijl ik me installeerde op een grote steen onder het dichte gebladerte kwam er nog iemand door de regen aangehold. Het was een vrouw van mijn leeftijd die beter toegerust was voor de bui dan ik, gezien haar regenjas waarvan ze de capuchon over haar hoofd had getrokken. Onder het rennen slingerde haar linkerbeen wat, net als het mijne. Ik was er al vaak op gewezen, maar had het nog nooit in het echt gezien. Het was een grappig gezicht nu ik het bij een ander zag. De vrouw klom naast me de heuvel op en zocht een droog plekje. Ze trok haar capuchon af en schudde haar halflange blonde haar los.
‘Brr, echt Iers weer!’ Ze zocht in haar zakken naar iets om haar gezicht droog te maken, maar ze kon alleen een klein servetje vinden. Zwijgend reikte ik haar een pakje tissues aan.
‘Thanks.’ Ik keek gefascineerd toe hoe ze eerst haar voorhoofd en wangen droog veegde en tenslotte een zakdoekje over haar kin haalde.
‘Zo, zie ik er weer een beetje toonbaar uit?’ Dat lachje, de beweging waarmee ze haar gezicht naar me toe draaide. Haar postuur, haar loopje, het schoonvegen van de boomstronk voordat ze er op hing zitten. Ze deed me aan iemand denken.
‘Cat got your tongue?’ Er gleed een sarcastische grijns over haar gezicht. Over mijn gezicht. Ik zag niet de reflectie zoals ik mezelf in de spiegel zie, maar zoals anderen me moesten zien. En ik wist dat ik het op een rennen had moeten zetten zodra ik haar met haar linkerbeen had zien slingeren.
‘Wie ben je?’ Was dat mijn stem die zo krakend fluisterde? De vrouw tegenover me keek me geamuseerd aan. Dus zo zag ik er uit als ik iemand niet serieus nam: een glimlach om de mond, maar smalende ogen.
‘Nou, wie ben je? Wat wil je van me?’ Ik kon niet geloven dat ik werkelijk dit gesprek voerde. Ze stak een hand naar me uit, maar ik deinsde terug.
‘Ook goed.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Je weet wie ik ben. Je hebt over me gelezen en over me gefantaseerd. Je wilde me tegenkomen en toch ook niet. Je bent bang voor me.’ Ze lachte me niet uit, stelde geen vraag, constateerde slechts wat we allebei wisten. Ja, ik was bang voor haar, maar wilde dat niet zijn. Tenslotte bestond ze niet echt. Of toch? Was het een verhaal dat lang geleden verzonnen was of had ieder mens echt een dubbelganger?
‘Geloof me, ik besta. Hier, voel maar.’ Ze stak opnieuw haar hand naar me uit en opnieuw deinsde ik terug. Hoe zat het ook alweer? Koortsachtig zocht ik in mijn geheugen naar wat ik wist over Doppelgängers. Een vriendelijk iemand heeft een boosaardige dubbelganger en andersom. Als je je Doppelgänger ziet is dat een voorteken van de dood. Kijk je elkaar recht in de ogen, dan sterf je allebei. Het was maar een legende. Of toch niet? Terwijl angstaanjagende beelden door mijn hoofd raasden, kwam de ander ter zake.
‘Ik wil je kaartje voor het concert.’
‘Concert? Welk concert?’ Ik was zo ondersteboven van deze ontmoeting dat ik helemaal vergeten was waarom ik in Dublin was.
‘U2. Croke Park? Morgenavond? Jouw kaartje.’
‘Het concert is niet uitverkocht, koop zelf een kaartje.’ Ik klonk stoerder dan ik me voelde. Ze had me door. Natuurlijk had ze me door. Ze lachte schamper.
‘Dat gaat niet. Denk toch eens na. We kunnen niet tegelijkertijd in het stadion zijn.’
‘Er komen tachtigduizend mensen. Dan val je toch niet op?’
‘Het kan niet. Niet wij tegelijk.’
‘We zijn hier ook tegelijk.’
‘Hier zijn geen andere mensen.’ Ze zei het alsof het heel logisch was. Ik schudde als een nukkig paard mijn hoofd.
‘Nee, ik heb hier weet ik hoe lang naar uitgekeken. Het is mijn kaartje, ik heb ervoor in de rij gelegen, nou ja niet letterlijk, maar toch, dus ik ga. Bovendien besta je niet echt.’ Bij die laatste woorden raapte ik al mijn moed bij elkaar, stond op en begon het heuveltje af te lopen. Net te laat zag ik hoe ze haar been uitstak en me pootje haakte. Ik viel en rolde naar beneden.
‘Nee, hoor, ik besta niet.’ Ze kwam op me af en ik voelde de dreiging die van haar uitging. Het maakte meer indruk op me dan mijn door de val gekwetste ledematen en dito ego. Met de handen in haar zij kwam ze over me heen staan. Ineens voelde ik me heel erg klein.
‘Je hebt geluk, dame. Je hoeft alleen maar je kaartje af te staan en tijdelijk uit beeld te verdwijnen. Na het concert mag je verder met je leventje. Dat is een betere deal dan een hoop andere mensen aangeboden krijgen.’ Ze zwaaide met haar wijsvinger voor mijn ogen. ‘En dat alleen maar vanwege die bizarre verhalen die je schrijft. Er zitten er nog zoveel in dat achterlijke koppie van je, dat ik het jammer zou vinden als je nu al van deze aardbol zou moeten verdwijnen. Maar ik waarschuw je. Als ooit die fantasiebron van je opdroogt kom ik je opzoeken.’ Met die woorden hielp ze me overeind, veegde grond en blaadjes van mijn kleren en uit mijn haar en trok mijn kleren recht.
Een stelletje kwam het park inslenteren. Ik probeerde hun aandacht te trekken en warempel, met enige moeite lukte dat. Ze liepen hand in hand naar me toe, terwijl ik mijn dubbelganger vastpakte.
‘This woman is harassing me.’ Ik was blij dat ik niet meer alleen was met deze vrouw die zo verdraaid veel op me leek. Het stelletje keek me bevreemd aan en liep snel door. Mijn hand die net nog haar arm had vastgehouden omklemde nu een dikke tak. Een schaterlach weerklonk door het park, maar zelfs die werd alleen door mij gehoord.
Tot kort voor aanvang van het concert was ik uitermate gespannen. Mijn reisgenoten, jonge mannen met wie ik al jaren louter vriendschappelijk optrok, hadden niets in de gaten. Inmiddels week ik bijna niet van hun zijde en was ik eigenlijk wel blij dat ik met een van hen een kamer deelde, hoewel het uitgangspunt daarvoor puur economisch was geweest. Naarmate het concert dichterbij kwam en mijn dubbelganger uit beeld bleef, kreeg ik langzamerhand het idee dat ik wakend een nachtmerrie had beleefd. Ik ontspande voelbaar en herwon mijn zelfvertrouwen. Er was niets aan de hand.
Rond zes uur ’s avonds gingen we lopend op weg naar Croke Park. Vanaf Drumcondra Street waren de straten rond het stadion afgezet en al gauw liepen we te midden van honderden andere fans. De sfeer was rustig, gezellig. Ik genoot. We naderden de ingang aan Jones’s Road toen mijn vrienden besloten nog gauw even een hamburger te halen bij een tentje dat voor de gelegenheid in iemands voortuin was opgezet. Nee, ik had nog geen trek. Terwijl ik stond te wachten werd het steeds drukker in de straat. Af en toe hoorde ik weer iemand ‘U2 in Dublin’ zeggen. Het leek alsof het tegen mij gericht was. Ik wurmde me langs groepjes concertgangers en zocht de luwte op van een oprit iets voorbij het huis waar de hamburgertent stond. Nu moest ik alleen de jongens in de gaten houden zodat we als groepje naar binnen konden.
Op de oprit stond een busje waarvan het portierraampje open was. Er werd een hand gebiedend naar buiten gestoken, met de palm naar boven gedraaid. Ik dacht dat ik stikte. Alsof hij een eigen wil had diepte mijn hand het toegangskaartje op en legde het tussen de vingers die uit het raampje staken.
‘Goed zo.’ Een uitnodigend gebaar om aan de bijrijderkant te komen zitten. Terwijl ik het portier aan de andere kant opentrok, stapte zij uit en liep ze naar de straat. Net op tijd om zich bij mijn vrienden te voegen. Ze keek niet meer achterom maar ik wist zeker dat ze er exact zo uitzag als ik. We hadden dezelfde kleren aan, hetzelfde luchtje op en ze kon perfect mijn manier van doen kopiëren. Als we al tegelijk gezien konden worden, zou niemand geloven dat zij mij nìet was. Ze zou mij zonder meer uitmaken voor copycat, als ze me de confrontatie al zou laten overleven.
Ik bracht de avond door in het busje, met het raam open zodat ik in elk geval het concert kon horen. Af en toe viel ik in een onrustige slaap om even later weer gespannen wakker te worden. Er waren nog steeds mensen op straat die net als ik geen kaartje hadden, maar wel wilden genieten van de muziek. Ik durfde me niet onder hen te mengen, bang als ik was dat ik haar niet terug zou vinden. En hoe moest het dan verder met mijn leven? Ze had beloofd dat ik mijn eigen ik weer terug zou krijgen. Ik had er geen idee van wat er zou gebeuren als ik haar mis zou lopen. Tegen half twaalf kwam ze terug naar de bus. Ze glunderde. Het was een fantastisch concert geweest, zei ze. Ze kuste me zelfs op mijn wang, zo gelukkig was ze.
‘Bedankt dat je me je kaartje hebt afgestaan. Het was geweldig.’ Moest ik haar erop wijzen dat ze me koelbloedig het ticket had ontfutseld? Ze was zoveel sterker dan ik, niet zozeer fysiek maar vooral mentaal. Het leek me beter er geen woorden meer aan vuil te maken. Ik deed het portier open en stapte uit.
‘Hé.’ Ik keerde me naar haar om. ‘Eens is die ongebreidelde fantasie van jou op. Dan komen we elkaar wel weer tegen.’ Ik huiverde, liep de straat op en voegde me bij mijn vrienden.
‘Gaaf concert, hè!’ Bas drukte me enthousiast tegen zich aan.
‘Ja, gaaf’, zei ik tam, maar dat viel hem niet op.
‘U2 in Dublin’, riep iemand achter ons, waarop een ander ‘me too’ antwoordde.
Ineens herinnerde ik me degenen die ‘U2 in Dublin’ tegen me hadden gezegd. Ik kon me wel voor mijn hoofd slaan. Natuurlijk hadden ze het niet over de band gehad toen ze ‘U2’ tegen me zeiden. Het was ‘you too’ of misschien ‘you two’ in Dublin. Allemaal wisten ze dat zij en ik allebei in de stad waren. Ik probeerde me voor de geest te halen hoe vaak ik die woorden had gehoord. Tientallen keren. En dat kon maar één ding betekenen…..
Het weer was beter, veel beter, dan verwacht. In plaats van de aangekondigde hevige regenbuien scheen de zon toen we landden. We stonden netjes te wachten om in de bus te stappen die ons naar de stad zou brengen, toen een grote man zich tussen Bas en mij in wrong. Stom, ik was niet snel genoeg een plekje opgeschoven en nou stond ineens die beer voor me. Net aangekomen voor een fantastisch weekend weg en dan al bonje. Dat beloofde wat. Een vrouw in een lange jas en een hoed waaronder haar gezicht schuilging liep langs de rij. Ter hoogte van mijn bruuske voorganger hield ze een moment stil, alsof ze ergens over na moest denken. Toen liep ze door, verloor pal naast mij haar evenwicht en greep mijn arm. Abrupt liet ze me weer los en vervolgde snel haar weg. Geïrriteerd door beide opeenvolgende voorvallen tikte ik de man voor me op zijn schouder om hem te wijzen op zijn onbeleefde gedrag. Hij draaide zich naar me om, keek me verbaasd aan en zei: ‘U2 in Dublin’. Het klonk als een vraag en een antwoord in één. Hij liet er een raar lachje op volgen en leek om me heen te spieden naar iemand die zich verder naar achteren bevond.
Maanden hadden we er naar uitgekeken: U2 in Dublin. De vlucht werd geboekt, het hotel gereserveerd en toen moesten we nog achter de concertkaartjes aan. Maar alles lukte en zo stonden mijn drie mannelijke reisgenoten en ik op 23 juli op Schiphol op onze vlucht naar de Ierse hoofdstad te wachten. Een beetje zenuwachtig was ik wel, zo vaak vloog ik niet en iedere keer weer had ik last van een vrolijk onderbuikgevoel. De reis ging voorspoedig en na anderhalf uur kwamen we aan in Dublin. We namen de bus naar Drumcondra Street en stapten uit bij Quinn’s Pub. Daar vandaan was het slechts een korte wandeling naar het hotel. Het toeval wilde dat we op loopafstand van Croke Park sliepen, dat zou zeker schelen in de tijd die we nodig hadden om naar het concert te gaan. Nadat we ons wat opgefrist hadden gingen we het centrum van de stad verkennen. Het was gezellig druk en om ons heen hoorden we heel wat meer talen dan alleen Engels en Iers. Getuige de vele U2-t-shirts waren we duidelijk niet de enige buitenlanders die speciaal voor het concert kwamen. We vonden een pub die de mannen geweldig vonden. Ik ben zelf niet zo’n kroegtijger, dus na een biertje nam ik afscheid van ze om de stad te gaan verkennen. Op dat moment leek het me een goed idee om alleen op stap te gaan. Een gruwelijke fout, zou later blijken.
Het weer was nog steeds goed en met een plattegrond in de hand besloot ik de stad door te lopen. Regelmatig wees een voorbijganger me op het komende evenement. Hoe vaak ik wel niet ‘U2 in Dublin’ hoorde zeggen! Via Grafton Street met zijn uitpuilende winkels wandelde ik naar Stephen’s Green. Bij een vorig bezoek, jaren geleden, had dit park een gezellige mengelmoes aan Ieren getrokken, studenten, ambtenaren, zakenlui en slechts een enkele verdwaalde toerist. Het park zelf had nog steeds dezelfde vriendelijke uitstraling, was ruim en goed onderhouden, maar er waren nu vooral veel bezoekers die de bankjes en de gazons bezetten. Dat bleek wel toen ook hier menigeen ‘U2 in Dublin’ tegen me zei. Sommigen fluisterden het, bijna met ontzag, anderen riepen het vanaf de andere kant van het pad. Ik beantwoordde hun groet met een lach. Ja, U2 in Dublin, geweldig toch?!
Ik verliet het park via de zuidwestelijke uitgang en wandelde door keurige straten langs huizen met de Georgian deuren waar Dublin zo beroemd om is. De drukte van het centrum lag achter me; om me heen was er weinig verkeer. Al slenterend belandde ik in Clonmel Street waar achter een lang zwart hek de Iveagh Gardens lagen, een weinig bekend juweeltje van een stadspark. Nieuwsgierig liep ik de toegangspoort door en daalde de paar treden af naar het park. Er was niemand te zien en er heerste een weldadige rust, die kort verstoord werd door een plotselinge milde regenbui, waar ik niet echt op voorbereid was. Ik besloot te schuilen onder een paar grote bomen die op een heuveltje stonden en rende er naar toe. Terwijl ik me installeerde op een grote steen onder het dichte gebladerte kwam er nog iemand door de regen aangehold. Het was een vrouw van mijn leeftijd die beter toegerust was voor de bui dan ik, gezien haar regenjas waarvan ze de capuchon over haar hoofd had getrokken. Onder het rennen slingerde haar linkerbeen wat, net als het mijne. Ik was er al vaak op gewezen, maar had het nog nooit in het echt gezien. Het was een grappig gezicht nu ik het bij een ander zag. De vrouw klom naast me de heuvel op en zocht een droog plekje. Ze trok haar capuchon af en schudde haar halflange blonde haar los.
‘Brr, echt Iers weer!’ Ze zocht in haar zakken naar iets om haar gezicht droog te maken, maar ze kon alleen een klein servetje vinden. Zwijgend reikte ik haar een pakje tissues aan.
‘Thanks.’ Ik keek gefascineerd toe hoe ze eerst haar voorhoofd en wangen droog veegde en tenslotte een zakdoekje over haar kin haalde.
‘Zo, zie ik er weer een beetje toonbaar uit?’ Dat lachje, de beweging waarmee ze haar gezicht naar me toe draaide. Haar postuur, haar loopje, het schoonvegen van de boomstronk voordat ze er op hing zitten. Ze deed me aan iemand denken.
‘Cat got your tongue?’ Er gleed een sarcastische grijns over haar gezicht. Over mijn gezicht. Ik zag niet de reflectie zoals ik mezelf in de spiegel zie, maar zoals anderen me moesten zien. En ik wist dat ik het op een rennen had moeten zetten zodra ik haar met haar linkerbeen had zien slingeren.
‘Wie ben je?’ Was dat mijn stem die zo krakend fluisterde? De vrouw tegenover me keek me geamuseerd aan. Dus zo zag ik er uit als ik iemand niet serieus nam: een glimlach om de mond, maar smalende ogen.
‘Nou, wie ben je? Wat wil je van me?’ Ik kon niet geloven dat ik werkelijk dit gesprek voerde. Ze stak een hand naar me uit, maar ik deinsde terug.
‘Ook goed.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Je weet wie ik ben. Je hebt over me gelezen en over me gefantaseerd. Je wilde me tegenkomen en toch ook niet. Je bent bang voor me.’ Ze lachte me niet uit, stelde geen vraag, constateerde slechts wat we allebei wisten. Ja, ik was bang voor haar, maar wilde dat niet zijn. Tenslotte bestond ze niet echt. Of toch? Was het een verhaal dat lang geleden verzonnen was of had ieder mens echt een dubbelganger?
‘Geloof me, ik besta. Hier, voel maar.’ Ze stak opnieuw haar hand naar me uit en opnieuw deinsde ik terug. Hoe zat het ook alweer? Koortsachtig zocht ik in mijn geheugen naar wat ik wist over Doppelgängers. Een vriendelijk iemand heeft een boosaardige dubbelganger en andersom. Als je je Doppelgänger ziet is dat een voorteken van de dood. Kijk je elkaar recht in de ogen, dan sterf je allebei. Het was maar een legende. Of toch niet? Terwijl angstaanjagende beelden door mijn hoofd raasden, kwam de ander ter zake.
‘Ik wil je kaartje voor het concert.’
‘Concert? Welk concert?’ Ik was zo ondersteboven van deze ontmoeting dat ik helemaal vergeten was waarom ik in Dublin was.
‘U2. Croke Park? Morgenavond? Jouw kaartje.’
‘Het concert is niet uitverkocht, koop zelf een kaartje.’ Ik klonk stoerder dan ik me voelde. Ze had me door. Natuurlijk had ze me door. Ze lachte schamper.
‘Dat gaat niet. Denk toch eens na. We kunnen niet tegelijkertijd in het stadion zijn.’
‘Er komen tachtigduizend mensen. Dan val je toch niet op?’
‘Het kan niet. Niet wij tegelijk.’
‘We zijn hier ook tegelijk.’
‘Hier zijn geen andere mensen.’ Ze zei het alsof het heel logisch was. Ik schudde als een nukkig paard mijn hoofd.
‘Nee, ik heb hier weet ik hoe lang naar uitgekeken. Het is mijn kaartje, ik heb ervoor in de rij gelegen, nou ja niet letterlijk, maar toch, dus ik ga. Bovendien besta je niet echt.’ Bij die laatste woorden raapte ik al mijn moed bij elkaar, stond op en begon het heuveltje af te lopen. Net te laat zag ik hoe ze haar been uitstak en me pootje haakte. Ik viel en rolde naar beneden.
‘Nee, hoor, ik besta niet.’ Ze kwam op me af en ik voelde de dreiging die van haar uitging. Het maakte meer indruk op me dan mijn door de val gekwetste ledematen en dito ego. Met de handen in haar zij kwam ze over me heen staan. Ineens voelde ik me heel erg klein.
‘Je hebt geluk, dame. Je hoeft alleen maar je kaartje af te staan en tijdelijk uit beeld te verdwijnen. Na het concert mag je verder met je leventje. Dat is een betere deal dan een hoop andere mensen aangeboden krijgen.’ Ze zwaaide met haar wijsvinger voor mijn ogen. ‘En dat alleen maar vanwege die bizarre verhalen die je schrijft. Er zitten er nog zoveel in dat achterlijke koppie van je, dat ik het jammer zou vinden als je nu al van deze aardbol zou moeten verdwijnen. Maar ik waarschuw je. Als ooit die fantasiebron van je opdroogt kom ik je opzoeken.’ Met die woorden hielp ze me overeind, veegde grond en blaadjes van mijn kleren en uit mijn haar en trok mijn kleren recht.
Een stelletje kwam het park inslenteren. Ik probeerde hun aandacht te trekken en warempel, met enige moeite lukte dat. Ze liepen hand in hand naar me toe, terwijl ik mijn dubbelganger vastpakte.
‘This woman is harassing me.’ Ik was blij dat ik niet meer alleen was met deze vrouw die zo verdraaid veel op me leek. Het stelletje keek me bevreemd aan en liep snel door. Mijn hand die net nog haar arm had vastgehouden omklemde nu een dikke tak. Een schaterlach weerklonk door het park, maar zelfs die werd alleen door mij gehoord.
Tot kort voor aanvang van het concert was ik uitermate gespannen. Mijn reisgenoten, jonge mannen met wie ik al jaren louter vriendschappelijk optrok, hadden niets in de gaten. Inmiddels week ik bijna niet van hun zijde en was ik eigenlijk wel blij dat ik met een van hen een kamer deelde, hoewel het uitgangspunt daarvoor puur economisch was geweest. Naarmate het concert dichterbij kwam en mijn dubbelganger uit beeld bleef, kreeg ik langzamerhand het idee dat ik wakend een nachtmerrie had beleefd. Ik ontspande voelbaar en herwon mijn zelfvertrouwen. Er was niets aan de hand.
Rond zes uur ’s avonds gingen we lopend op weg naar Croke Park. Vanaf Drumcondra Street waren de straten rond het stadion afgezet en al gauw liepen we te midden van honderden andere fans. De sfeer was rustig, gezellig. Ik genoot. We naderden de ingang aan Jones’s Road toen mijn vrienden besloten nog gauw even een hamburger te halen bij een tentje dat voor de gelegenheid in iemands voortuin was opgezet. Nee, ik had nog geen trek. Terwijl ik stond te wachten werd het steeds drukker in de straat. Af en toe hoorde ik weer iemand ‘U2 in Dublin’ zeggen. Het leek alsof het tegen mij gericht was. Ik wurmde me langs groepjes concertgangers en zocht de luwte op van een oprit iets voorbij het huis waar de hamburgertent stond. Nu moest ik alleen de jongens in de gaten houden zodat we als groepje naar binnen konden.
Op de oprit stond een busje waarvan het portierraampje open was. Er werd een hand gebiedend naar buiten gestoken, met de palm naar boven gedraaid. Ik dacht dat ik stikte. Alsof hij een eigen wil had diepte mijn hand het toegangskaartje op en legde het tussen de vingers die uit het raampje staken.
‘Goed zo.’ Een uitnodigend gebaar om aan de bijrijderkant te komen zitten. Terwijl ik het portier aan de andere kant opentrok, stapte zij uit en liep ze naar de straat. Net op tijd om zich bij mijn vrienden te voegen. Ze keek niet meer achterom maar ik wist zeker dat ze er exact zo uitzag als ik. We hadden dezelfde kleren aan, hetzelfde luchtje op en ze kon perfect mijn manier van doen kopiëren. Als we al tegelijk gezien konden worden, zou niemand geloven dat zij mij nìet was. Ze zou mij zonder meer uitmaken voor copycat, als ze me de confrontatie al zou laten overleven.
Ik bracht de avond door in het busje, met het raam open zodat ik in elk geval het concert kon horen. Af en toe viel ik in een onrustige slaap om even later weer gespannen wakker te worden. Er waren nog steeds mensen op straat die net als ik geen kaartje hadden, maar wel wilden genieten van de muziek. Ik durfde me niet onder hen te mengen, bang als ik was dat ik haar niet terug zou vinden. En hoe moest het dan verder met mijn leven? Ze had beloofd dat ik mijn eigen ik weer terug zou krijgen. Ik had er geen idee van wat er zou gebeuren als ik haar mis zou lopen. Tegen half twaalf kwam ze terug naar de bus. Ze glunderde. Het was een fantastisch concert geweest, zei ze. Ze kuste me zelfs op mijn wang, zo gelukkig was ze.
‘Bedankt dat je me je kaartje hebt afgestaan. Het was geweldig.’ Moest ik haar erop wijzen dat ze me koelbloedig het ticket had ontfutseld? Ze was zoveel sterker dan ik, niet zozeer fysiek maar vooral mentaal. Het leek me beter er geen woorden meer aan vuil te maken. Ik deed het portier open en stapte uit.
‘Hé.’ Ik keerde me naar haar om. ‘Eens is die ongebreidelde fantasie van jou op. Dan komen we elkaar wel weer tegen.’ Ik huiverde, liep de straat op en voegde me bij mijn vrienden.
‘Gaaf concert, hè!’ Bas drukte me enthousiast tegen zich aan.
‘Ja, gaaf’, zei ik tam, maar dat viel hem niet op.
‘U2 in Dublin’, riep iemand achter ons, waarop een ander ‘me too’ antwoordde.
Ineens herinnerde ik me degenen die ‘U2 in Dublin’ tegen me hadden gezegd. Ik kon me wel voor mijn hoofd slaan. Natuurlijk hadden ze het niet over de band gehad toen ze ‘U2’ tegen me zeiden. Het was ‘you too’ of misschien ‘you two’ in Dublin. Allemaal wisten ze dat zij en ik allebei in de stad waren. Ik probeerde me voor de geest te halen hoe vaak ik die woorden had gehoord. Tientallen keren. En dat kon maar één ding betekenen…..