Gespiegeld verleden © 2007 Christa Graafland
De taxichauffeur stopt pal voor de deur van mijn tijdelijke onderkomen aan de Teilingerstraat. Onderweg heeft hij me in sneltreinvaart de geschiedenis van de stad verteld, met als tragisch dieptepunt het bombardement in 1940.
‘Een groot deel van Rotterdam is toen weggevaagd en er waren veel slachtoffers. Aanstaande maandag is de herdenking, dan wordt de brandgrens met verlichting aangegeven. Als u hier nog bent, moet u zeker gaan kijken.’
Terwijl ik mijn bagage bij elkaar graai en afreken, bedenk ik dat ik dan vast wel iets beters te doen zal hebben. Ik haal een sleutelbos tevoorschijn en ontsluit de deur bovenaan de brede trap voor het statige herenhuis. In de hal zie ik in een spiegeldrieluik dat ik er nogal verreisd uitzie.
Er ligt een briefkaart op de mat. Van Emma Prins. Of ik niet vergeet mevrouw Rappard in het plaatselijke verzorgingshuis op te zoeken. Geërgerd zet ik mijn koffer neer en schuif met de vrije hand de schouderriem van mijn laptoptas wat hoger. Die demente buurvrouw van mijn oma zit me op mijn nek om een net zo vergane vriendin van haar op te zoeken. ‘Als je toch in Rotterdam bent, jongen …’
Vanuit mijn ooghoek zie ik een meisje in de spiegel, dat naar me wijst en giechelt. Ik draai me om, om haar gedag te zeggen maar de hal is leeg. Als ik weer in de spiegel kijk zie ik alleen mezelf. Raar, hoor. Ik pak mijn koffer op en ga volgens de instructies van het verhuurbedrijf de trap op naar een klein appartement op de eerste etage. Het is stil in huis, ik ben momenteel de enige huurder.
Twintig minuten later hangt mijn kleding in de kast, heb ik de laptop geïnstalleerd en een boodschappenlijstje gemaakt. Ik loop op mijn gemak naar beneden om een supermarkt te zoeken. In de spiegel zie ik opnieuw het lachebekje.
‘Dag Johan!’ zegt ze hartelijk. Ik draai om mijn as, maar zie niemand. Ik draai terug en ze is weg. Ik voel aan de spiegel, probeer er achter te kijken, maar het drieluik hangt stevig verankerd aan de muur. Ik open deuren die in de hal uitkomen, maar vind erachter alleen maar lege ruimtes. Dan hoor ik een zachte stem:
‘Zoekt u iets?’
‘Ja, nee. Ik weet dat het stom klinkt, maar ik zag iemand in de spiegel. Een meisje.
Ze had een wit schort voor en droeg een soort kapje.’ Terwijl ik het zeg kijk ik om me heen om te zien waar de stem vandaan komt.
‘Oh, dat was Metje.’
‘Metje?’ Ik zie ineens een ander meisje in de spiegel. Zij is degene die nu tegen me praat.
‘Ja, eigenlijk heet ze Emmetje. Maar Metje klinkt beter. Ze woont hier boven.’ Ze wijst vaag in de richting van het plafond. ‘Op zolder.’
‘En wie ben jij?’
‘Ik ben Dingena.’
‘Dingena.’ Ik proef de naam op mijn tong. ‘Woon je ook op zolder?’
‘Nee, natuurlijk niet. Daar woont alleen het personeel.’
Stom zeg, dat ik dat niet wist. Ze heeft mooie ogen, Dingena. En prachtig rood krullend haar tot over haar schouders. Iemand roept haar.
‘Ik moet gaan. Dag hoor!’ En weg is ze, de spiegel uit.
Als ik dan toch alleen in huis ben, kan ik best even de zolderverdieping verkennen. Die is onbewoond en leeg, op wat meubilair en een grote zwart-wit groepsfoto na. Metje en Dingena staan er ook op. Achterop zijn hun namen geschreven, samen met die van de andere figuranten. De foto is vast van een toneelvoorstelling, met dit huis als decor. Leuk hoor, en dat drieluik beneden hoort zeker ook bij de act. Als ik niet op slag verliefd was geworden op een knappe roodharige, had ik er hartelijk om kunnen lachen. Maar nu? Ik wil haar alleen maar weerzien en kussen en in mijn armen houden.
Dat weerzien lukt wel, want de meisjes verschijnen met enige regelmaat in de spiegel. Soms kibbelen ze over op wie ik lijk en noemen ze namen die ik niet ken. Op een dag kom ik thuis en zie ik in het drieluik een heel gezelschap staan, dat zo uit een oude film lijkt te komen: de heer en vrouw des huizes in formele kleding met Dingena op het bordes aan de voorkant van het huis en een stoet bedienden in uniform op de trap daaronder. Een fotograaf met een ouderwets ogend toestel op statief is druk bezig de groep op de juiste plek te zetten. Eindelijk is de man tevreden en maakt hij de foto die ik eerder op zolder heb gezien. Als het oog van de camera sluit, verdwijnt ook het groepsbeeld uit de spiegel.
Ik ben misschien te veel alleen. Daarom begin ik te hallucineren. Of wellicht ben ik alleen maar tot over mijn oren verliefd en zie ik daarom dingen die er niet zijn. Of er wel zijn. Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik Dingena nergens anders dan in de spiegel zie. Als ik haar vraag waarom dat zo is, kijkt ze me verbaasd aan, alsof ze me niet begrijpt.
Een telefoontje van Emma Prins spoort me aan bij mevrouw Rappard op bezoek te gaan. Ze blijkt een sympathieke oude dame te zijn, alleen duurt het even voordat ze zich Emma Prins herinnert.
‘Emma? U bedoelt … Oh, ja. Emma vond ze uiteindelijk mooier klinken.’
Regelmatig dwaalt haar hand naar een stukgelezen boek op het tafeltje naast haar.
‘U lijkt op Mr. Darcy, meneer Van Vliet, net als …’, zegt ze bij het afscheid. Ze maakt haar zin niet af, maar diezelfde naam heb ik de meisjes ook horen noemen. ‘Uit Pride and Prejudice’, voegt ze er glimlachend aan toe, terwijl ze op het boek naast haar wijst. Ze doet me aan Dingena denken.
Terug in het huis aan de Teilingerstraat gebeurt er ineens van alles. Metje verschijnt handenwringend en overstuur in de spiegel. Of ik denk dat het echt oorlog zal worden? Ik weet van geen dreiging en dat zeg ik haar ook. Ze is niet gerustgesteld en ik voel haar paniek en ontreddering bijna door het spiegelglas komen als ze een paar dagen later samen met Dingena meldt dat ‘ze’ is vertrokken. Naar Engeland.
‘Begrijpt u dat nou? Ze kan ons toch niet in de steek laten?’
Voordat ik een antwoord heb op de vraag wie die ‘ze’ is, verdwijnt het beeld. Natuurlijk.
‘s Maandags koop ik een exemplaar van Pride and Prejudice voor Dingena. Ik schrijf er haar naam in en teken met ‘Johan’. Hoe ik het haar moet geven, daar heb ik nog niet over nagedacht. Als ik het huis betreed zie ik in de spiegel het oudere echtpaar de deur uitlopen, op de voet gevolgd door Dingena en Metje. De laatste ziet me binnenkomen. Ze fluistert iets tegen Dingena, die zich snel naar me omdraait.
‘Johan. We moeten gaan. Het wordt te gevaarlijk. Iets met een ultimatum.’ Ze kijkt me vertwijfeld aan.
Mijn hart smelt en mijn hoofd tolt. Zal ik Dingena ooit terugzien als ik haar nu laat gaan? Kan ik niet met haar mee? Ik probeer haar hand te pakken, maar bots tegen het drieluik op. Het boek valt tegen de spiegel aan en als in een droom zie ik dat Metje het pakt en aan mijn liefste geeft. Ze grijpen elkaar bij de arm en lopen naar de deur. Nog een keer kijkt Dingena om en dan verdwijnt ze.
Plotseling hoor ik vliegtuigen over razen en direct daarna zijn er ontploffingen. Het huis in de spiegel begint te schudden en door de open deur zie ik vlammen in de straat. Ik kijk om me heen en realiseer me dat wat ik in het drieluik zie niet echt gebeurt. In elk geval niet nu. Het is alsof ik naar een film kijk of, zo bekruipt me een akelig gevoel, naar het verleden. Het beeld in de spiegel dooft en komt niet meer terug. Het is net na half twee.
Die avond komt de brandgrens tot leven. Ik ga naar buiten en loop een eindje op met een oude man die hier al zijn hele leven woont. Hij herinnert zich de voorname familie uit het grote huis wel, vooral vanwege het knappe meisje met het rode haar. Ik vraag hem wat er van haar geworden is.
‘Ze is hier nog wel eens geweest, op zoek naar een jongeman die ze kort voor het bombardement had leren kennen. Hij was de liefde van haar leven, vertelde ze.’
Het is even stil voordat de man verder gaat.
‘Ik geloof niet dat ze hem teruggevonden heeft, want uiteindelijk is ze met Hendrik Rappard getrouwd, die ze als kind al kende.’
De volgende ochtend haast ik me naar het verzorgingshuis, maar ik ben te laat: een medewerkster doet open en vertelt dat mevrouw Rappard gisteravond is overleden.
‘Ze was heel blij met uw bezoek, meneer Van Vliet. Ze had geen gelukkig huwelijk, maar u deed haar denken aan haar grote liefde van lang geleden.’ Ze overhandigt me een pakje. ‘Ze wilde graag dat u dit kreeg.’
Het is Pride and Prejudice, het stukgelezen boek dat mevrouw Rappard naast zich had liggen, met een kleine uitvoering van de zwart-wit groepsfoto als bladwijzer. Achterop de foto staan weer alle namen, alleen bij Metje is nu ‘Emma’ toegevoegd. Als ik het boek opensla zie ik de opdracht. In mijn eigen handschrift. ‘Voor Dingena, van Johan’.
‘Een groot deel van Rotterdam is toen weggevaagd en er waren veel slachtoffers. Aanstaande maandag is de herdenking, dan wordt de brandgrens met verlichting aangegeven. Als u hier nog bent, moet u zeker gaan kijken.’
Terwijl ik mijn bagage bij elkaar graai en afreken, bedenk ik dat ik dan vast wel iets beters te doen zal hebben. Ik haal een sleutelbos tevoorschijn en ontsluit de deur bovenaan de brede trap voor het statige herenhuis. In de hal zie ik in een spiegeldrieluik dat ik er nogal verreisd uitzie.
Er ligt een briefkaart op de mat. Van Emma Prins. Of ik niet vergeet mevrouw Rappard in het plaatselijke verzorgingshuis op te zoeken. Geërgerd zet ik mijn koffer neer en schuif met de vrije hand de schouderriem van mijn laptoptas wat hoger. Die demente buurvrouw van mijn oma zit me op mijn nek om een net zo vergane vriendin van haar op te zoeken. ‘Als je toch in Rotterdam bent, jongen …’
Vanuit mijn ooghoek zie ik een meisje in de spiegel, dat naar me wijst en giechelt. Ik draai me om, om haar gedag te zeggen maar de hal is leeg. Als ik weer in de spiegel kijk zie ik alleen mezelf. Raar, hoor. Ik pak mijn koffer op en ga volgens de instructies van het verhuurbedrijf de trap op naar een klein appartement op de eerste etage. Het is stil in huis, ik ben momenteel de enige huurder.
Twintig minuten later hangt mijn kleding in de kast, heb ik de laptop geïnstalleerd en een boodschappenlijstje gemaakt. Ik loop op mijn gemak naar beneden om een supermarkt te zoeken. In de spiegel zie ik opnieuw het lachebekje.
‘Dag Johan!’ zegt ze hartelijk. Ik draai om mijn as, maar zie niemand. Ik draai terug en ze is weg. Ik voel aan de spiegel, probeer er achter te kijken, maar het drieluik hangt stevig verankerd aan de muur. Ik open deuren die in de hal uitkomen, maar vind erachter alleen maar lege ruimtes. Dan hoor ik een zachte stem:
‘Zoekt u iets?’
‘Ja, nee. Ik weet dat het stom klinkt, maar ik zag iemand in de spiegel. Een meisje.
Ze had een wit schort voor en droeg een soort kapje.’ Terwijl ik het zeg kijk ik om me heen om te zien waar de stem vandaan komt.
‘Oh, dat was Metje.’
‘Metje?’ Ik zie ineens een ander meisje in de spiegel. Zij is degene die nu tegen me praat.
‘Ja, eigenlijk heet ze Emmetje. Maar Metje klinkt beter. Ze woont hier boven.’ Ze wijst vaag in de richting van het plafond. ‘Op zolder.’
‘En wie ben jij?’
‘Ik ben Dingena.’
‘Dingena.’ Ik proef de naam op mijn tong. ‘Woon je ook op zolder?’
‘Nee, natuurlijk niet. Daar woont alleen het personeel.’
Stom zeg, dat ik dat niet wist. Ze heeft mooie ogen, Dingena. En prachtig rood krullend haar tot over haar schouders. Iemand roept haar.
‘Ik moet gaan. Dag hoor!’ En weg is ze, de spiegel uit.
Als ik dan toch alleen in huis ben, kan ik best even de zolderverdieping verkennen. Die is onbewoond en leeg, op wat meubilair en een grote zwart-wit groepsfoto na. Metje en Dingena staan er ook op. Achterop zijn hun namen geschreven, samen met die van de andere figuranten. De foto is vast van een toneelvoorstelling, met dit huis als decor. Leuk hoor, en dat drieluik beneden hoort zeker ook bij de act. Als ik niet op slag verliefd was geworden op een knappe roodharige, had ik er hartelijk om kunnen lachen. Maar nu? Ik wil haar alleen maar weerzien en kussen en in mijn armen houden.
Dat weerzien lukt wel, want de meisjes verschijnen met enige regelmaat in de spiegel. Soms kibbelen ze over op wie ik lijk en noemen ze namen die ik niet ken. Op een dag kom ik thuis en zie ik in het drieluik een heel gezelschap staan, dat zo uit een oude film lijkt te komen: de heer en vrouw des huizes in formele kleding met Dingena op het bordes aan de voorkant van het huis en een stoet bedienden in uniform op de trap daaronder. Een fotograaf met een ouderwets ogend toestel op statief is druk bezig de groep op de juiste plek te zetten. Eindelijk is de man tevreden en maakt hij de foto die ik eerder op zolder heb gezien. Als het oog van de camera sluit, verdwijnt ook het groepsbeeld uit de spiegel.
Ik ben misschien te veel alleen. Daarom begin ik te hallucineren. Of wellicht ben ik alleen maar tot over mijn oren verliefd en zie ik daarom dingen die er niet zijn. Of er wel zijn. Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik Dingena nergens anders dan in de spiegel zie. Als ik haar vraag waarom dat zo is, kijkt ze me verbaasd aan, alsof ze me niet begrijpt.
Een telefoontje van Emma Prins spoort me aan bij mevrouw Rappard op bezoek te gaan. Ze blijkt een sympathieke oude dame te zijn, alleen duurt het even voordat ze zich Emma Prins herinnert.
‘Emma? U bedoelt … Oh, ja. Emma vond ze uiteindelijk mooier klinken.’
Regelmatig dwaalt haar hand naar een stukgelezen boek op het tafeltje naast haar.
‘U lijkt op Mr. Darcy, meneer Van Vliet, net als …’, zegt ze bij het afscheid. Ze maakt haar zin niet af, maar diezelfde naam heb ik de meisjes ook horen noemen. ‘Uit Pride and Prejudice’, voegt ze er glimlachend aan toe, terwijl ze op het boek naast haar wijst. Ze doet me aan Dingena denken.
Terug in het huis aan de Teilingerstraat gebeurt er ineens van alles. Metje verschijnt handenwringend en overstuur in de spiegel. Of ik denk dat het echt oorlog zal worden? Ik weet van geen dreiging en dat zeg ik haar ook. Ze is niet gerustgesteld en ik voel haar paniek en ontreddering bijna door het spiegelglas komen als ze een paar dagen later samen met Dingena meldt dat ‘ze’ is vertrokken. Naar Engeland.
‘Begrijpt u dat nou? Ze kan ons toch niet in de steek laten?’
Voordat ik een antwoord heb op de vraag wie die ‘ze’ is, verdwijnt het beeld. Natuurlijk.
‘s Maandags koop ik een exemplaar van Pride and Prejudice voor Dingena. Ik schrijf er haar naam in en teken met ‘Johan’. Hoe ik het haar moet geven, daar heb ik nog niet over nagedacht. Als ik het huis betreed zie ik in de spiegel het oudere echtpaar de deur uitlopen, op de voet gevolgd door Dingena en Metje. De laatste ziet me binnenkomen. Ze fluistert iets tegen Dingena, die zich snel naar me omdraait.
‘Johan. We moeten gaan. Het wordt te gevaarlijk. Iets met een ultimatum.’ Ze kijkt me vertwijfeld aan.
Mijn hart smelt en mijn hoofd tolt. Zal ik Dingena ooit terugzien als ik haar nu laat gaan? Kan ik niet met haar mee? Ik probeer haar hand te pakken, maar bots tegen het drieluik op. Het boek valt tegen de spiegel aan en als in een droom zie ik dat Metje het pakt en aan mijn liefste geeft. Ze grijpen elkaar bij de arm en lopen naar de deur. Nog een keer kijkt Dingena om en dan verdwijnt ze.
Plotseling hoor ik vliegtuigen over razen en direct daarna zijn er ontploffingen. Het huis in de spiegel begint te schudden en door de open deur zie ik vlammen in de straat. Ik kijk om me heen en realiseer me dat wat ik in het drieluik zie niet echt gebeurt. In elk geval niet nu. Het is alsof ik naar een film kijk of, zo bekruipt me een akelig gevoel, naar het verleden. Het beeld in de spiegel dooft en komt niet meer terug. Het is net na half twee.
Die avond komt de brandgrens tot leven. Ik ga naar buiten en loop een eindje op met een oude man die hier al zijn hele leven woont. Hij herinnert zich de voorname familie uit het grote huis wel, vooral vanwege het knappe meisje met het rode haar. Ik vraag hem wat er van haar geworden is.
‘Ze is hier nog wel eens geweest, op zoek naar een jongeman die ze kort voor het bombardement had leren kennen. Hij was de liefde van haar leven, vertelde ze.’
Het is even stil voordat de man verder gaat.
‘Ik geloof niet dat ze hem teruggevonden heeft, want uiteindelijk is ze met Hendrik Rappard getrouwd, die ze als kind al kende.’
De volgende ochtend haast ik me naar het verzorgingshuis, maar ik ben te laat: een medewerkster doet open en vertelt dat mevrouw Rappard gisteravond is overleden.
‘Ze was heel blij met uw bezoek, meneer Van Vliet. Ze had geen gelukkig huwelijk, maar u deed haar denken aan haar grote liefde van lang geleden.’ Ze overhandigt me een pakje. ‘Ze wilde graag dat u dit kreeg.’
Het is Pride and Prejudice, het stukgelezen boek dat mevrouw Rappard naast zich had liggen, met een kleine uitvoering van de zwart-wit groepsfoto als bladwijzer. Achterop de foto staan weer alle namen, alleen bij Metje is nu ‘Emma’ toegevoegd. Als ik het boek opensla zie ik de opdracht. In mijn eigen handschrift. ‘Voor Dingena, van Johan’.