Aan de kust
We zijn allemaal uitgenodigd in het huis aan de kust. Het is een moderne villa met veel glas, gebouwd op een uitstekende rots waar het zeewater omheen golft. De chauffeur die ons met een personenbusje van het vliegveld heeft opgepikt, laadt onze koffers en tassen uit en zet ze bij de voordeur neer. Hij belt aan, draait zich daarna meteen om en loopt – zonder een woord of blik naar ons – terug naar de bus, stapt in en rijdt weg. De deur zwaait langzaam open.
‘Het lijkt Tien kleine negertjes wel’, giechelt de langbenige blondine in wie ik een bekende presentatrice meen te herkennen.
‘U kent uw klassiekers, mevrouw Beens’ zegt de man die in de deuropening verschijnt. Mooi, het is dus inderdaad Carla Beens. Op de weg van de luchthaven naar hier heb ik goed om me heen gekeken wie er nog meer deel uit maakt van ons bonte gezelschap. Buiten Carla heb ik alleen de protserige Rens van der Woude herkend, quizmaster bij een van de commerciële zenders.
‘Niet helemaal, want in dat boek komt de gastheer niet eens te voorschijn’, bromt een diepe stem, die ik onmiddellijk toeschrijf aan dj Jacques Jeleense.
‘En wij zijn maar met z’n zessen’ kweelt de roodharige vrouw die in een iets te strak broekpak rondloopt.
‘Komt u toch binnen’, noodt onze gastheer, Frans van Dis. Hij is zevenenveertig jaar, heeft op jonge leeftijd een aantal goede deals gesloten in de digitale wereld en is multimiljonair. Hij is ongetrouwd, woont alleen, vertoont zich nooit in het uitgaansleven. Ik heb hem gegoogled. Wat hij de afgelopen tien jaar heeft gedaan weet niemand.
We pakken onze bagage en lopen in ganzenpas de gang in. Een brede trap waaiert naar boven, terwijl recht voor ons uit een enorm raam uitzicht op zee biedt.
‘Ik stel voor dat u zich eerst boven in uw kamer opfrist en dat we dan op het terras, hier aan het einde van de gang, een aperitief nemen. De dresscode is casual. Uw kamers zijn voorzien van een naamkaartje, dus die vindt u vanzelf. Is een uurtje voldoende voor u allemaal?’ Er wordt instemmend geknikt en dan beklimmen we achter elkaar de trap.
Ik moet helemaal achteraan zijn en dus kan ik, zonder al te nieuwsgierig over te komen, de namen lezen van de andere gasten. De roodharige vrouw heet Simone Witteveen en de kleine kale man die tot nog toe niets heeft gezegd is Karel Kieviet.
Mijn kamer is ruim en heeft een aparte badkamer die voorzien is van alles wat een mens zich kan wensen. In de grote spiegel zie ik dat ik wel toe ben aan een wasbeurt. Tenslotte ben ik al even onderweg, net als de anderen, vermoed ik.
Vanochtend ben ik vertrokken uit Groningen en vanaf Amsterdam naar Glasgow gevlogen. Alles geregeld en betaald door Van Dis Consultancy, die me heeft ingehuurd om een nieuwbouwproject te begeleiden. Ik had alleen niet verwacht dat er tegelijk met mij nog een aantal mensen was uitgenodigd. Het stoort me dat ik niet weet wat de anderen hier komen doen.
Ik pak mijn koffer uit en berg alles in de kast: de overhemden en broeken op een knaapje, mijn ondergoed en sokken in stapeltjes op de plank. Het extra paar schoenen schik ik onderin de kast. De inhoud van mijn toilettas verdeel ik over het planchet in de badkamer: de tandpasta, de deodorant, de scheerkwast en de scheerzeep op het plankje. Aan beide uiteinden staat een beker. In de linker zet ik mijn tandenborstel, in de rechter mijn scheermesje.
Dan kleed ik me uit, vouw het vuile goed op en stap onder de douche. Het warme water verkwikt me en ik blijf iets langer staan dan ik gewoon ben. Nadat ik me goed heb afgedroogd ga ik nog even – in badjas en slippers – op het balkon staan dat aan mijn kamer grenst. Het is heerlijk weer, zacht, maar toch een beetje winderig.
Ik zoek passende kleding uit, jasje-dasje, netjes, maar niet overdreven. Het is bijna tijd om naar beneden te gaan. Ik wil niet de eerste zijn, maar ook niet de laatste. Geen van beide maakt een goede indruk. Hoor ik daar een deur open gaan? Stemmen op de gang? Een laatste blik in de spiegel, nog even een kam door mijn haar, alles is onder controle. Ik ben er klaar voor.
Quasi achteloos stap ik mijn kamer uit. Het hele gezelschap heeft zich op de overloop verzameld en gezamenlijk gaan we naar beneden. Ik werp stiekem een blik op de kleding van de anderen. Zoals te verwachten heeft Carla een opvallende glamour outfit aan. Simone draagt een mislukte cocktailjurk, Jacques en Rens zijn allebei in een vale spijkerbroek-met-overhemd en Karel Kieviet loopt in pak, maar zonder stropdas. Ik vind dat ik er goed uitspring.
Beneden gekomen lopen we de lange gang door naar de achterkant van het pand en komen we uit in een enorme woonkeuken. Langs twee wanden loopt een roestvrijstalen aanrechtblad en de derde wand is gevuld met een grote koel-vriescombinatie, een breed fornuis en een groot buffet. In het midden staat een lange marmeren eettafel met leren stoelen eromheen. Het meest spectaculair is echter de vloer waarop de tafel en stoelen staan: het is een glazen plaat die uitzicht geeft op de zee onder het huis. Op deze plek lijkt het wel of de villa op twee rotsen gebouwd is of dat de rots hier gespleten is. We kijken gefascineerd naar de watermassa onder ons, naar het spel van elkaar opvolgende golven.
‘Nou, het is allemaal heel mooi, maar nu wil ik ook wel eens wat te drinken hebben’, verklaart Carla, waarop Rens en Jacques direct in beweging komen.
Rens schuift de buitendeur open en Carla’s jurk waait op. Ze produceert hetzelfde irritante giecheltje als bij aankomst. Kennelijk loopt ze graag met zichzelf te koop. Jacques schuift opdringerig zijn arm door de hare en samen bieden ze de aanwakkerende wind het hoofd. Simone, Karel en ik volgen en Rens sluit de rij.
Op het terras wachten glazen sprankelende Prosecco op ons. Frans van Dis is nergens te bekennen.
'Laten we maar beginnen, onze gastheer is kennelijk wat verlaat’, zegt Carla gretig en ze pakt meteen een glas.
‘Het is heel leuk om hier te zijn, maar waarom zijn we eigenlijk allemaal uitgenodigd?’ vraagt Simone.
‘Ja, dat wij hier zijn, dat begrijp ik wel’, zegt Jacques, wijzend op Rens en Carla. ‘Maar jullie? Jullie zijn toch niet bekend? Of heb ik wat gemist?’ Hij lacht er onsmakelijk bij.
‘Ik ben uitgezonden als secretaresse’, verklaart Simone. ‘Enig toch, een baan in het buitenland!’
‘Enig, ja, zeg dat wel,’ bauwt Jacques haar na. De vlerk.
‘Van Dis heeft mij gevraagd zijn boekhouding op orde te brengen,’ zegt Kieviet onbeholpen.
‘Hij wil ons hebben voor een nieuwe radio- en tv-zender die hij gaat opzetten,’ meldt Carla, mede namens Rens en Jacques.
Ik vertel van het nieuwbouwproject. Vervelend dat ik niet eerder wist dat het om een mediacentrum gaat.
Frans van Dis komt niet tevoorschijn, maar we krijgen allemaal wel trek en dus gaan we terug naar de woonkeuken. De tafel is inmiddels keurig gedekt, er branden kaarsen en van het volgepakte buffet komt een aantrekkelijke etenslucht. De wind is verder aangewakkerd en onder de glazen vloer jagen de golven elkaar op. We twijfelen wat we zullen doen, maar net op dat moment loopt onze gastheer binnen.
‘Neemt u toch plaats, mijn excuses dat ik u even in de steek moest laten, maar u heeft ongetwijfeld het aperitief gevonden. Ik had nog wat losse eindjes af te werken, maar nu ben ik geheel te uwer beschikking.’
We zoeken allemaal een plekje, de BN-ers bij elkaar en Simone en Karel bij elkaar. Ik zit er een beetje tussenin, Van Dis gaat aan het hoofd van de tafel zitten.
Er staan zoveel lekkernijen dat het moeilijk is een keus te maken. Soep, gevogelte, vis, salades, diverse groenten, geroosterde aardappels, alles is goed verzorgd. De wijn die in ruime hoeveelheden geschonken wordt maakt ons allemaal spraakzaam. We hebben een aangename avond, hoewel het me stoort dat Van Dis maar niet ter zake komt. Ik weet graag waar ik aan toe ben.
‘Voordat deze heerlijke avond voorbij is, Frans, vertel je nog waarom je ons in deze samenstelling hebt samengebracht?’ vleit Carla op een geschikt moment.
Van Dis loopt naar het grote raam en staart even naar buiten. We horen de wind beuken op het glas. Ik kijk heimelijk naar de vloer onder ons. De golven jagen elkaar nu in hoog tempo op. Het is maar goed dat de glazen plaat dik en stevig is.
Van Dis draait zich naar ons toe. Zijn gezicht staat ernstig.
‘U vraagt zich af wat u hier doet. Gaat u in gedachten tien jaar terug. Wie was u toen, wat deed u? Carla, wil jij beginnen?’
‘Ik was reporter van een lokaal televisiestation, maar ik wilde beroemd worden. En zie waar ik ben gekomen!’
‘En jij, Jacques? Tien jaar geleden?’
‘Ik werkte toen als automonteur in een garage. Tja, je moet wat, hè.’
‘Ja, je moet wat. Simone, wat deed jij?’
‘Ik heb altijd als secretaresse gewerkt.’
‘Rens?’
‘Toen reed ik in een ambulance, maar dat vond ik niet zo sexy.’ Hij lacht schaamteloos.
‘En Karel, tien jaar geleden?’
‘Dat kan ik me echt niet meer herinneren, Van Dis.’
‘Je zwierf op straat, is het niet?’
‘Hoe kom je …’ Van Dis valt hem in de rede en wendt zich tot mij.
‘En jij, wat deed jij?’
De sfeer is veranderd, grimmiger geworden. En toch staat niemand op. We hangen aan Van Dis’ lippen als hij verder gaat.
‘Tien jaar geleden zijn mijn vriendin en onze zoon betrokken geweest bij een auto-ongeluk. Henriëtte was op slag dood, Jochem leefde nog. Een zwerver klom in de verongelukte Maserati en jatte Henriëtte’s handtas, zonder zich om mijn zoon te bekommeren. Een voorbijkomende secretaresse belde eerst het lokale tv-station voor haar fifteen minutes of fame en pas daarna de alarmcentrale. De cameraploeg arriveerde tegelijk met de ambulance en de verslaggeefster, die naam wilde maken, spoorde de verpleegkundige aan uitgebreid te vertellen wat hij zou kunnen doen om het leven van mijn zoon te redden. Kostbare tijd is daarmee verloren gegaan. De verpleger flirtte met de camera terwijl Jochem stierf.’
We zijn muisstil. Onder ons kolkt de zee.
Van Dis vervolgt: ‘En dan komen we bij de automonteur. Jacques, jij hebt de auto die de Maserati aanreed een grote beurt gegeven op de dag van het ongeluk. Je was slordig, je wist het, je had de remmen niet goed afgesteld, maar willens en wetens liet je de eigenaar ermee vertrekken.’
Jacques ziet steeds bleker. Van Dis wendt zich tot mij.
‘De man die hecht aan orde en goed gedrag, maar eist dat anderen dat ook doen. Jij hebt je auto uit de garage opgehaald en bent op weg naar huis op een Maserati gestuit. Een flitsende auto met een prachtige vrouw en een fantastische jongen aan boord. Voelde je je hun mindere in je burgermansauto, was dat het soms?’
Ik zie het weer voor me. Die verdomde Maserati die te dicht achter me zit, de blonde lellebel en dat hoerenjong naast haar. Ze joelen naar me tijdens het inhalen en komen pal voor me rijden. Aso’s zijn het, hun soort heeft voor niemand respect. Ik ben zo pissig dat ik een dot gas geef. Ik zie de achterkant van hun auto snel dichterbij komen en probeer te remmen. Tevergeefs. Er is iets mis met mijn remsysteem. Ik raak de sportauto en zie hem tollen. Wegwezen! Het is niet mijn schuld. Nee! Niet mijn schuld. Als zij zich normaal hadden gedragen… Ik heb er al heel lang niet meer aan gedacht.
Van Dis pakt een afstandsbediening van het aanrecht.
‘Het heeft me tien jaar gekost om u allen op te sporen. Geen rechter zal u veroordelen, maar uw gerechte straf ontloopt u niet.’
Hij drukt op een knop. Onder ons opent de glazen vloer zich boven de nu kolkende watermassa.
‘Het lijkt Tien kleine negertjes wel’, giechelt de langbenige blondine in wie ik een bekende presentatrice meen te herkennen.
‘U kent uw klassiekers, mevrouw Beens’ zegt de man die in de deuropening verschijnt. Mooi, het is dus inderdaad Carla Beens. Op de weg van de luchthaven naar hier heb ik goed om me heen gekeken wie er nog meer deel uit maakt van ons bonte gezelschap. Buiten Carla heb ik alleen de protserige Rens van der Woude herkend, quizmaster bij een van de commerciële zenders.
‘Niet helemaal, want in dat boek komt de gastheer niet eens te voorschijn’, bromt een diepe stem, die ik onmiddellijk toeschrijf aan dj Jacques Jeleense.
‘En wij zijn maar met z’n zessen’ kweelt de roodharige vrouw die in een iets te strak broekpak rondloopt.
‘Komt u toch binnen’, noodt onze gastheer, Frans van Dis. Hij is zevenenveertig jaar, heeft op jonge leeftijd een aantal goede deals gesloten in de digitale wereld en is multimiljonair. Hij is ongetrouwd, woont alleen, vertoont zich nooit in het uitgaansleven. Ik heb hem gegoogled. Wat hij de afgelopen tien jaar heeft gedaan weet niemand.
We pakken onze bagage en lopen in ganzenpas de gang in. Een brede trap waaiert naar boven, terwijl recht voor ons uit een enorm raam uitzicht op zee biedt.
‘Ik stel voor dat u zich eerst boven in uw kamer opfrist en dat we dan op het terras, hier aan het einde van de gang, een aperitief nemen. De dresscode is casual. Uw kamers zijn voorzien van een naamkaartje, dus die vindt u vanzelf. Is een uurtje voldoende voor u allemaal?’ Er wordt instemmend geknikt en dan beklimmen we achter elkaar de trap.
Ik moet helemaal achteraan zijn en dus kan ik, zonder al te nieuwsgierig over te komen, de namen lezen van de andere gasten. De roodharige vrouw heet Simone Witteveen en de kleine kale man die tot nog toe niets heeft gezegd is Karel Kieviet.
Mijn kamer is ruim en heeft een aparte badkamer die voorzien is van alles wat een mens zich kan wensen. In de grote spiegel zie ik dat ik wel toe ben aan een wasbeurt. Tenslotte ben ik al even onderweg, net als de anderen, vermoed ik.
Vanochtend ben ik vertrokken uit Groningen en vanaf Amsterdam naar Glasgow gevlogen. Alles geregeld en betaald door Van Dis Consultancy, die me heeft ingehuurd om een nieuwbouwproject te begeleiden. Ik had alleen niet verwacht dat er tegelijk met mij nog een aantal mensen was uitgenodigd. Het stoort me dat ik niet weet wat de anderen hier komen doen.
Ik pak mijn koffer uit en berg alles in de kast: de overhemden en broeken op een knaapje, mijn ondergoed en sokken in stapeltjes op de plank. Het extra paar schoenen schik ik onderin de kast. De inhoud van mijn toilettas verdeel ik over het planchet in de badkamer: de tandpasta, de deodorant, de scheerkwast en de scheerzeep op het plankje. Aan beide uiteinden staat een beker. In de linker zet ik mijn tandenborstel, in de rechter mijn scheermesje.
Dan kleed ik me uit, vouw het vuile goed op en stap onder de douche. Het warme water verkwikt me en ik blijf iets langer staan dan ik gewoon ben. Nadat ik me goed heb afgedroogd ga ik nog even – in badjas en slippers – op het balkon staan dat aan mijn kamer grenst. Het is heerlijk weer, zacht, maar toch een beetje winderig.
Ik zoek passende kleding uit, jasje-dasje, netjes, maar niet overdreven. Het is bijna tijd om naar beneden te gaan. Ik wil niet de eerste zijn, maar ook niet de laatste. Geen van beide maakt een goede indruk. Hoor ik daar een deur open gaan? Stemmen op de gang? Een laatste blik in de spiegel, nog even een kam door mijn haar, alles is onder controle. Ik ben er klaar voor.
Quasi achteloos stap ik mijn kamer uit. Het hele gezelschap heeft zich op de overloop verzameld en gezamenlijk gaan we naar beneden. Ik werp stiekem een blik op de kleding van de anderen. Zoals te verwachten heeft Carla een opvallende glamour outfit aan. Simone draagt een mislukte cocktailjurk, Jacques en Rens zijn allebei in een vale spijkerbroek-met-overhemd en Karel Kieviet loopt in pak, maar zonder stropdas. Ik vind dat ik er goed uitspring.
Beneden gekomen lopen we de lange gang door naar de achterkant van het pand en komen we uit in een enorme woonkeuken. Langs twee wanden loopt een roestvrijstalen aanrechtblad en de derde wand is gevuld met een grote koel-vriescombinatie, een breed fornuis en een groot buffet. In het midden staat een lange marmeren eettafel met leren stoelen eromheen. Het meest spectaculair is echter de vloer waarop de tafel en stoelen staan: het is een glazen plaat die uitzicht geeft op de zee onder het huis. Op deze plek lijkt het wel of de villa op twee rotsen gebouwd is of dat de rots hier gespleten is. We kijken gefascineerd naar de watermassa onder ons, naar het spel van elkaar opvolgende golven.
‘Nou, het is allemaal heel mooi, maar nu wil ik ook wel eens wat te drinken hebben’, verklaart Carla, waarop Rens en Jacques direct in beweging komen.
Rens schuift de buitendeur open en Carla’s jurk waait op. Ze produceert hetzelfde irritante giecheltje als bij aankomst. Kennelijk loopt ze graag met zichzelf te koop. Jacques schuift opdringerig zijn arm door de hare en samen bieden ze de aanwakkerende wind het hoofd. Simone, Karel en ik volgen en Rens sluit de rij.
Op het terras wachten glazen sprankelende Prosecco op ons. Frans van Dis is nergens te bekennen.
'Laten we maar beginnen, onze gastheer is kennelijk wat verlaat’, zegt Carla gretig en ze pakt meteen een glas.
‘Het is heel leuk om hier te zijn, maar waarom zijn we eigenlijk allemaal uitgenodigd?’ vraagt Simone.
‘Ja, dat wij hier zijn, dat begrijp ik wel’, zegt Jacques, wijzend op Rens en Carla. ‘Maar jullie? Jullie zijn toch niet bekend? Of heb ik wat gemist?’ Hij lacht er onsmakelijk bij.
‘Ik ben uitgezonden als secretaresse’, verklaart Simone. ‘Enig toch, een baan in het buitenland!’
‘Enig, ja, zeg dat wel,’ bauwt Jacques haar na. De vlerk.
‘Van Dis heeft mij gevraagd zijn boekhouding op orde te brengen,’ zegt Kieviet onbeholpen.
‘Hij wil ons hebben voor een nieuwe radio- en tv-zender die hij gaat opzetten,’ meldt Carla, mede namens Rens en Jacques.
Ik vertel van het nieuwbouwproject. Vervelend dat ik niet eerder wist dat het om een mediacentrum gaat.
Frans van Dis komt niet tevoorschijn, maar we krijgen allemaal wel trek en dus gaan we terug naar de woonkeuken. De tafel is inmiddels keurig gedekt, er branden kaarsen en van het volgepakte buffet komt een aantrekkelijke etenslucht. De wind is verder aangewakkerd en onder de glazen vloer jagen de golven elkaar op. We twijfelen wat we zullen doen, maar net op dat moment loopt onze gastheer binnen.
‘Neemt u toch plaats, mijn excuses dat ik u even in de steek moest laten, maar u heeft ongetwijfeld het aperitief gevonden. Ik had nog wat losse eindjes af te werken, maar nu ben ik geheel te uwer beschikking.’
We zoeken allemaal een plekje, de BN-ers bij elkaar en Simone en Karel bij elkaar. Ik zit er een beetje tussenin, Van Dis gaat aan het hoofd van de tafel zitten.
Er staan zoveel lekkernijen dat het moeilijk is een keus te maken. Soep, gevogelte, vis, salades, diverse groenten, geroosterde aardappels, alles is goed verzorgd. De wijn die in ruime hoeveelheden geschonken wordt maakt ons allemaal spraakzaam. We hebben een aangename avond, hoewel het me stoort dat Van Dis maar niet ter zake komt. Ik weet graag waar ik aan toe ben.
‘Voordat deze heerlijke avond voorbij is, Frans, vertel je nog waarom je ons in deze samenstelling hebt samengebracht?’ vleit Carla op een geschikt moment.
Van Dis loopt naar het grote raam en staart even naar buiten. We horen de wind beuken op het glas. Ik kijk heimelijk naar de vloer onder ons. De golven jagen elkaar nu in hoog tempo op. Het is maar goed dat de glazen plaat dik en stevig is.
Van Dis draait zich naar ons toe. Zijn gezicht staat ernstig.
‘U vraagt zich af wat u hier doet. Gaat u in gedachten tien jaar terug. Wie was u toen, wat deed u? Carla, wil jij beginnen?’
‘Ik was reporter van een lokaal televisiestation, maar ik wilde beroemd worden. En zie waar ik ben gekomen!’
‘En jij, Jacques? Tien jaar geleden?’
‘Ik werkte toen als automonteur in een garage. Tja, je moet wat, hè.’
‘Ja, je moet wat. Simone, wat deed jij?’
‘Ik heb altijd als secretaresse gewerkt.’
‘Rens?’
‘Toen reed ik in een ambulance, maar dat vond ik niet zo sexy.’ Hij lacht schaamteloos.
‘En Karel, tien jaar geleden?’
‘Dat kan ik me echt niet meer herinneren, Van Dis.’
‘Je zwierf op straat, is het niet?’
‘Hoe kom je …’ Van Dis valt hem in de rede en wendt zich tot mij.
‘En jij, wat deed jij?’
De sfeer is veranderd, grimmiger geworden. En toch staat niemand op. We hangen aan Van Dis’ lippen als hij verder gaat.
‘Tien jaar geleden zijn mijn vriendin en onze zoon betrokken geweest bij een auto-ongeluk. Henriëtte was op slag dood, Jochem leefde nog. Een zwerver klom in de verongelukte Maserati en jatte Henriëtte’s handtas, zonder zich om mijn zoon te bekommeren. Een voorbijkomende secretaresse belde eerst het lokale tv-station voor haar fifteen minutes of fame en pas daarna de alarmcentrale. De cameraploeg arriveerde tegelijk met de ambulance en de verslaggeefster, die naam wilde maken, spoorde de verpleegkundige aan uitgebreid te vertellen wat hij zou kunnen doen om het leven van mijn zoon te redden. Kostbare tijd is daarmee verloren gegaan. De verpleger flirtte met de camera terwijl Jochem stierf.’
We zijn muisstil. Onder ons kolkt de zee.
Van Dis vervolgt: ‘En dan komen we bij de automonteur. Jacques, jij hebt de auto die de Maserati aanreed een grote beurt gegeven op de dag van het ongeluk. Je was slordig, je wist het, je had de remmen niet goed afgesteld, maar willens en wetens liet je de eigenaar ermee vertrekken.’
Jacques ziet steeds bleker. Van Dis wendt zich tot mij.
‘De man die hecht aan orde en goed gedrag, maar eist dat anderen dat ook doen. Jij hebt je auto uit de garage opgehaald en bent op weg naar huis op een Maserati gestuit. Een flitsende auto met een prachtige vrouw en een fantastische jongen aan boord. Voelde je je hun mindere in je burgermansauto, was dat het soms?’
Ik zie het weer voor me. Die verdomde Maserati die te dicht achter me zit, de blonde lellebel en dat hoerenjong naast haar. Ze joelen naar me tijdens het inhalen en komen pal voor me rijden. Aso’s zijn het, hun soort heeft voor niemand respect. Ik ben zo pissig dat ik een dot gas geef. Ik zie de achterkant van hun auto snel dichterbij komen en probeer te remmen. Tevergeefs. Er is iets mis met mijn remsysteem. Ik raak de sportauto en zie hem tollen. Wegwezen! Het is niet mijn schuld. Nee! Niet mijn schuld. Als zij zich normaal hadden gedragen… Ik heb er al heel lang niet meer aan gedacht.
Van Dis pakt een afstandsbediening van het aanrecht.
‘Het heeft me tien jaar gekost om u allen op te sporen. Geen rechter zal u veroordelen, maar uw gerechte straf ontloopt u niet.’
Hij drukt op een knop. Onder ons opent de glazen vloer zich boven de nu kolkende watermassa.